De Achttiende Eeuw. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hannie van Goinga
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de gang van zaken in de Nederlandse boekhandel in de 18de eeuw is nog heel weinig bekend en een uitgever als Koenig, die zich systematisch toelegde op het exploiteren van de markt voor goedkope tijdschriften, trekt zeker de aandacht van de boekhistoricus. Hij was maar korte tijd actief, van 1782 tot 1786, dus midden in de patriottentijd. Dat hij juist in deze jaren werkzaam was maakt hem extra interessant, omdat toen de politieke opiniepers sterk opkwam met als voornaamste medium de periodiek. Voor boekverkopers was de periodiek, die door het abonnement (intekening zoals dat toen heette) wat betreft de hoogte van de oplage en de afzet weinig risico's met zich meebracht, een gezocht object. Volgens Van Sas heeft de snelle doorbraak van de politieke opiniepers destijds vooral dankzij het inzetten van het tijdschrift de commercialisering van de boekhandel in de hand gewerkt.Ga naar voetnoot6. Hij noemde Koenig als voorbeeld van een uitgever, die met succes opereerde op de markt voor politieke tijdschriften. Mijnhardt en Kloek daarentegen betogen dat er in de laatste twee decennia van de achttiende eeuw geen sprake is van commercialisering van de Nederlandse uitgeverij: ‘het boekbedrijf was nog omstreeks 1800 een gesloten, weinig gecommercialiseerd systeem, waarin het in stand houden van de vigerende concurrentieverhoudingen het hoogste doel was’.Ga naar voetnoot7. In deze bijdrage worden Koenigs activiteiten als uitgever van politieke tijdschriften beschreven. Aan het slot zal worden ingegaan op een aantal aspecten die nader onderzoek verdienen om de vraag te kunnen beantwoorden of er inderdaad sprake is van modernisering in de boekhandel, een betere omschrijving dan commercialisering, want commercieel was de boekhandel natuurlijk altijd al. Koenigs tijdschriften waren gemakkelijk te achterhalen omdat hij in tegenstelling tot vele van zijn collega's niet schroomde om zijn naam op het titelblad te vermelden. Hoewel regelmatig afleveringen van zijn tijdschriften werden verboden bleef hij aan deze handelwijze vasthouden.Ga naar voetnoot8. De periodieken zelf leveren belangrijke informatie over de doelstellingen, de prijzen, de distributie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het beoogde lezerspubliek, evenals advertenties in de Leydse Courant. Aanvullende gegevens werden ontleend aan het archief van het boekverkopersgilde en de notariële, oudrechterlijke en stadsarchieven van Leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Wie was Christoffel Frederik Koenig (1756-1796)?Ga naar voetnoot9.Christoffel Frederik Koenig werd in 1756 in Amsterdam gedoopt als zoon van Christiaan Gottlieb Koenig, afkomstig uit Altdorf in Duitsland en diens derde vrouw Geertrui Maria Meys, uit Amsterdam.Ga naar voetnoot10. Christiaan Koenig was afkomstig uit een aanzienlijke familie, een geleerde en bijzonder godvruchtige man met een sterk mystieke inslag. Geplaagd door tegenslagen in zijn privéleven gaf hij zijn professoraat in de filosofie aan de universiteit van Giessen op en enige jaren later besloot hij uit Duitsland te vertrekken. In 1747 vestigde hij zich als privaatdocent Oosterse talen in Amsterdam en kreeg Immanuel Cappadose, een telg uit een vooraanstaande Portugees-Israëlitische familie als pupil. Toen deze in 1766 in Leiden medicijnen ging studeren, ging Christiaan Koenig als mentor mee en verhuisde de hele familie naar Leiden.Ga naar voetnoot11. Hier leefde de familie Koenig, omdat de vader ‘Godskenner’ en ‘Wereldverachter’ was geworden, als ‘vreemdelingen, in het midden van ons Vaderland’, zoals zijn zoon het uitdrukte.Ga naar voetnoot12. Uit de Koninklijke Verdediging blijkt, dat Christoffel bijzonder op zijn vader was gesteld, maar zich door diens leefwijze - hij wilde bijvoorbeeld geen geld bezitten - sociaal achtergesteld voelde. Christoffel Frederik en zijn oudere broer François Christiaan waren beiden voorbestemd voor het boekenvak. In 1769 gingen zij in de leer bij respectievelijk Gerard Corts en Abraham Kallewier, boekverkopers in Leiden.Ga naar voetnoot13. Na zijn zes verplichte leerjaren te hebben volbracht, vertrok Christoffel Koenig naar Amsterdam om ‘nog eenige lessen in de Boeknegotie te nemen’. Zijn vader overleed op 13 september 1781 en in 1782 keerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Christoffel Koenig terug naar Leiden om de boedel af te wikkelen en zich als boekverkoper te vestigen. Op 3 augustus 1782 werd hij ingeschreven als vrijmeester van het Leidse boekverkopersgilde.Ga naar voetnoot14. Op het Rapenburg ‘over de Academie’ huurde hij een klein pand om een boekwinkel in te beginnen.Ga naar voetnoot15. Een van zijn eerste daden was de veiling van de bibliotheek van zijn vader (op 21 oktober en volgende dagen).Ga naar voetnoot16. Lang heeft hij het vak niet kunnen uitoefenen, want al in het voorjaar van 1785 verkeerde hij in financiële problemen, die uiteindelijk tot zijn faillissement leidden in april 1786.Ga naar voetnoot17. Bovendien raakte hij in november 1785 in conflict met de Leidse magistraat over de afleveringen 28 en 29 van de Politieke Snapper, waarin onder andere zeer beledigende opmerkingen werden geplaatst jegens een ‘meinedige griffier’ en burgemeester Drolenvaux, die hij aansprakelijk stelde voor al zijn problemen.Ga naar voetnoot18. Hij moest zijn verontschuldigingen aanbieden aan de burgemeesters en kreeg een boete van zes gulden terwijl hij daarnaast zijn winkel vier dagen moest sluiten.Ga naar voetnoot19. Hierna liet hij toch nog twee nummers van de Politieke Snapper verschijnen en werd opnieuw door de burgemeesters ter verantwoording geroepen. Hij weigerde te verschijnen en belandde in april 1786 in een cel onder het Raadhuis. Op 4 mei 1786 dienden zijn moeder en beide broers, die al in april 1785 naar Amsterdam waren vertrokken, een verzoek in om hem wegens ontoerekeningsvatbaarheid op te sluiten in het Caecilia gasthuis. Het gerecht weigerde op dit verzoek in te gaan en veroordeelde hem tot opsluiting in de gevangenis, het Gravensteen, totdat hij ‘preuve van beterschap’ zou hebben gegeven.Ga naar voetnoot20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Christoffel Koenig was een idealistische jongeman, die met hart en ziel de democratische richting binnen de patriottenbeweging was toegedaan. Hij kwam openlijk voor zijn mening uit en bleef zijn opvattingen met felheid verdedigen, ook toen in de aanvankelijk overwegend patriotsgezinde magistraat van Leiden in het voorjaar van 1785 het tij ten gunste van de oranjegezinden was gekeerd. Als uitgever liet hij zich geheel door zijn politieke overtuiging leiden en zijn uitgesprokenheid en halsstarrigheid hebben zeker bijgedragen tot het snelle en smadelijke einde van zijn bedrijf. Behalve zijn politieke tijdschriften, die hierna ter sprake komen, gaf hij een aantal pamfletten uit, onder andere van de Leidse stadsarts Pieter van Schelle, een van de voormannen uit de patriottenbeweging, en van Pieter Nieuwland.Ga naar voetnoot21. In de korte tijd dat hij actief was wist hij de dichter Laurens van Santen als auteur voor zijn fonds te winnen. Deze publiceerde vrijwel uitsluitend Latijnse gedichten.Ga naar voetnoot22. Koenig zag zichzelf dan ook beslist niet als een ‘oortjesboekverkoper’. Integendeel hij ambieerde het verkopen en uitgeven van de werken van de klassieken en de antiquariaatsboekhandel: ‘... het is bekent, dat ieder Boekverkooper een Hoofdtak tot zyn Negotie aanneemt, ik heb altoos eene buitengemene smaak in de Classique Auteuren gehad, en my daar ook toe bepaald, maar ik heb daar als een Speeltak bygenomen en ik maak 'er myn werk van, om zo veel myn Kapitaal toelaat, de Oudste en Raarste werken zo binnen als buiten het land op te koopen...’.Ga naar voetnoot23. De directe aanleiding voor het schrijven van de Koninklijke Verdediging was het conflict met zijn Leidse collega Daniel Vijgh over de afrekening van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn aankopen op diens veiling van 3 mei 1784.Ga naar voetnoot24. Hij schreef het begin november, maar het kwam pas in december uit, tegelijk met een vervolg, waarin hij dit conflict minutieus uit de doeken deed.Ga naar voetnoot25. Het zijn merkwaardig documenten en in meer dan één opzicht een ‘verdediging’. Behalve tegenover collega's die in hem een prijsbederver zagen, verdedigde hij in twaalf van de veertig bladzijden zijn opvattingen over het leven en de leefwijze van zijn vader.Ga naar voetnoot26. Het zal duidelijk zijn dat, gezien Koenigs achtergronden - de dreigende financiële ondergang, het sociaal niet-aanvaard worden - deze bronnen met de nodige voorzichtigheid gehanteerd moeten worden.
In het vervolg zal eerst worden ingegaan op de algemene taktiek bij het uitbrengen van een nieuw tijdschrift, vervolgens zal Koenigs handelwijze aan de orde komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het bekendmaken van het tijdschrift bij collega'sAlgemeenVan de meeste tijdschriften werd een groot gedeelte bij intekening verkocht, en dit hield een verzekerde, regelmatige afname in. Intekenen op periodiek verschijnende publikaties is vergelijkbaar met het moderne abonneren in zoverre, dat men bij een boekverkoper opgeeft het tijdschrift voor een bepaalde tijd - drie maanden, een halfjaar of een jaar - te willen ontvangen. Er was echter één groot verschil met het moderne abonnement: de intekenaar betaalde zijn rekening meestal pas ná ontvangst van alle afleveringen. Een gebruikelijke methode om boekverkopers te informeren over een nieuwe uitgave was een brochure met een aankondiging en/of een voorproefje van het tijdschrift, vergezeld van een intekenlijst. Deze brochures waren meestal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gratis verkrijgbaar, ook bij collega's in andere steden. Ze werden onder het publiek verspreid in de boekwinkels en door de knechten van de boekverkopers en krantenomlopers uitgedeeld. Het publiek kon bij de boekverkopers intekenen op zo'n uitgave en dezen zorgden voor de aflevering aan de klant en de afrekening. Verder kon de boekverkoper een advertentie in een krant plaatsen, al dan niet met vermelding van de namen van andere boekverkopers bij wie de brochure of het tijdschrift eveneens te verkrijgen was. Die advertenties richtten zich zowel tot de particuliere kopers als tot de collega's. Tenslotte konden boekverkopers al of niet op verzoek, hun uitgaven aan collega's in commissie zenden, hetgeen inhield met recht van teruggave. Meestal eenmaal per jaar werd er afgerekend en boekverkopers konden dan de niet verkochte exemplaren terugsturen. Deze handelsvorm overheerste sinds het derde kwart van de achttiende eeuw in het binnenlandse boekenverkeer.Ga naar voetnoot27. Het aantrekkelijke van dit systeem was natuurlijk dat uitgevers op deze wijze hun uitgaven in vele boekwinkels onder de aandacht van het publiek konden brengen. Maar het was tevens een dure èn onzekere methode voor de uitgevende boekverkopers, die zo immers de bevoorrading van de boekwinkels financierden en het risico liepen op het moment van afrekening grote aantallen onverkochte exemplaren geretourneerd te krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koenigs handelwijzeBrochures zijn er van Koenig tot nu toe niet gevonden. Voor drie van zijn in totaal zes tijdschriften adverteerde hij bij verschijnen in de Leydse Courant.Ga naar voetnoot28. Koenig maakte ook vaak gebruik van zijn eigen tijdschriften om hierin nieuwe periodieken aan te kondigen.Ga naar voetnoot29. Daarnaast adverteerde hij zowel in de Leydse Courant als in zijn eigen tijdschriften regelmatig voor nieuw verschenen en nog verkrijgbare afleveringen van zijn verschillende tijdschriften. In deze advertenties werd nooit gesproken over de mogelijkheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hierop in te tekenen. Slechts eenmaal - bij het verschijnen van de eerste aflevering van de Huisonderwijzer op den Zondag - liet Koenig zich over verplichtingen van de koper uit: ‘... iemand het eerste Nommer dat thans uitgegeeven word koopende, zal de volgende niet hoeven te neemen.’Ga naar voetnoot30. Intekening speelde in de distributie van Koenigs tijdschriften waarschijnlijk nauwelijks een rol. In het vervolg wordt hierop teruggekomen. Zond Koenig zijn tijdschriften in commissie? Slechts eenmaal plaatste hij een advertentie in de Leydse Courant - voor de Huisleraar der Nederlandsche Burgerij - waaruit bleek dat hij dit in commissie had verzonden. Dit betrof echter een bijzonder geval, want het ging om een tijdelijk aanbod tot eind mei 1785 van alle 12 afleveringen voor 8 stuivers ingenaaid en 18 stuivers gebonden.Ga naar voetnoot31. In een notabene werden de boekverkopers opgeroepen om resterende exemplaren op dat tijdstip terug te sturen, omdat dan de oude prijs weer zou gelden. Het ging hier om het afgesloten tijdschrift, dat in feite werd behandeld als een boekdeeltje. Dit zegt daarom niets over zijn handelwijze met de afzonderlijke afleveringen. In de Koninklijke Verdediging, klaagde Koenig over ‘de meenigte uitkoomende kleine stukjes, maandwerken en weekbladen, die hy het geheele jaar door voor kontant geld, moet inkoopen ...’Ga naar voetnoot32. Kennelijk was de commissiehandel voor klein, goedkoop drukwerk niet gebruikelijk en verliep in elk geval een deel van deze handel op contantbasis. Boven werd gewezen op de nadelen van de commissiehandel en deze zullen in sterke mate hebben gegolden voor drukwerk met een hoge actualiteitswaarde. Geen wonder dat de boekverkopers voor dit soort drukwerk de voorkeur gaven aan contante betaling. In geval van contant-transacties ging het uiteraard om vaste afname, waarbij het risico over ging op de wederverkoper, die als tegenprestatie waarschijnlijk een interessante korting van de uitgever kon bedingen. Hieronder zal worden ingegaan op de aantrekkelijke kortingen, die Koenig bood aan boekverkopers en andere afnemers, die meerdere exemplaren tegelijk namen. Dat was natuurlijk tevens een manier om een blad te propageren onder de boekverkopers en een methode, die Koenig - zoals hieronder zal blijken - intensief toepaste voor zijn periodieken. Voordien moet nog iets worden gezegd over de consequenties die deze contant-transacties voor de koper moeten hebben gehad. Want als de boekverkoper zijn collega's contant moet betalen zal hij dit natuurlijk ook van zijn klanten verlangd hebben. Zeker waar hij ook nog andere verplichtingen had: hij moest de drukkers ‘alle weken’ betalen en de impost moest elke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maand worden afgedragen.Ga naar voetnoot33. Uit verschillende bronnen blijkt dat de verkoop van klein drukwerk voor vele boekverkopers zeer belangrijk was. Bijvoorbeeld uit de protesten van de boekverkopers in Utrecht tegen het verbod van 4 juli 1781 van ‘schandaleuse of fameuse libellen’.Ga naar voetnoot34. Zij beargumenteren in een request aan de Staten van Utrecht uitvoerig dat een boekverkoper onmogelijk de vele actuele uitgaven zelf kan lezen en dat hij nog minder in staat is om te beoordelen of deze iets verbodens bevatten. Zij verzoeken bijstelling van het verbod onder andere om te voorkomen ‘... dat zoodanige Boekverkopers, als hun bestaan winnen, door het Verkoopen van dagelyks Nieuw uitkomende Kleinigheden, geruïneerd zullen worden,...’. Op 8 januari 1782 vaardigde de Leidse overheid op instigatie van Den Haag eveneens een verbod uit op publikaties die beledigend zouden zijn voor Leidse personen.Ga naar voetnoot35. Het was uitgerekend Koenig, die in een brief aan de overlieden van het boekverkopersgilde verzocht om bij het stadsbestuur tegen dit verbod te protesteren.Ga naar voetnoot36. In deze brief gaf hij te kennen dat hij weliswaar het jongste lid van het gilde was (dat wil zeggen het kortst ingeschreven als vrijmeester), maar aangezien de dekens en hoofdlieden tot zijn verbazing geen actie ondernomen hadden, voelde hij zich geroepen daar alsnog op aan te dringen. Hij moest weliswaar toegeven dat zijn debiet nog gering was, maar dat hij desondanks niet in staat was om alles te lezen wat er dagelijks werd uitgebracht. Volgens hem zouden de gevolgen van dit verbod voor ‘het grootste gedeelte van de Boekverkoopers binnen deeze stad’ desastreus zijn, aangezien ‘het debiteeren van dagelijks uitkomende kleinighedens’ het ‘eenige soulagement’ opleverde voor de ‘Boeknegotie in deeze fatale tijd’.Ga naar voetnoot37. Dat ‘soulagement’ kan het alleen opleveren als het om contante verkoop gaat, met het op jaarrekening leveren heeft de boekverkoper weinig baat op de korte termijn. Bovendien blijkt uit bovenstaande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeelden dat vele boekverkopers van dit soort drukwerk grote aantallen omzetten. Koenig beweerde in de Koninklijke Verdediging, dat hij van elk van de drie tijdschriften, die hij op dat moment uitgaf, 400 afleveringen per week debiteerde.Ga naar voetnoot38. (zie verderop). Daardoor wordt de veronderstelling dat voor veel goedkoop drukwerk in de winkel contant werd betaald nog waarschijnlijker want het moet onbegonnen werk zijn geweest dit allemaal op rekening te administreren.Ga naar voetnoot39. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het aantrekken van kopersHet middel van de prijsKoenigs Politieke Praatvaar laat één van de methoden zien, die boekverkopers gebruikten om een koperspubliek voor een nieuw tijdschrift te interesseren, namelijk door de eerste afleveringen voor een extra lage prijs op de markt te brengen. Nadat een aantal afleveringen waren verschenen werd de prijs, al dan niet met een verklaring, verhoogd. De eerste afleveringen van de Politieke Praatvaar verschenen voor de ongehoord lage prijs van 2 duiten per aflevering met een omvang van een half vel. Maar in nummer 13 van de Politieke Praatvaar van 31 juli 1784 werd een notabene afgedrukt: ‘Dewijl van dit Weekblad de volle Impost, welke op periodique Schriften gesteld is, betaald moet worden, zijn wij genoodzaakt voortaan den prijs te verhoogen. Om het echter zoo weinig mogelijk te bezwaaren, zullen dezelve in het vervolg voor drie duiten aan Particulieren, by het stuk verkogt worden, ...’ De impost was een belasting op nieuwspapieren en andere periodieke uitgaven en bedroeg een penning per half vel.Ga naar voetnoot40. Koenig verhoogde de prijs echter niet met één penning, maar met een duit, dat is twee penningen en maakte dus een extra winst van een penning. De kopers van toen moet dat echter zeer aannemelijk zijn voorgekomen, omdat de penning niet meer bestond en nog slechts werd gehanteerd als rekeneenheid. In eerste instantie is men geneigd aan te nemen dat Koenig in zijn onervarenheid inderdaad niet goed op de hoogte was van de regelingen betreffende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de impost. De Politieke Praatvaar met zijn patriotse signatuur had alras een oranjegezinde tegenhanger gekregen in de Politieke Praatmoer, een soortgelijk blaadje, dat werd uitgegeven ‘Ter wederlegging der Politieke Praatvaar en soortgelijke Partydige Geschriften’.Ga naar voetnoot41. Het eerste nummer verscheen op maandag 2 augustus 1784. (Koenigs blad kwam uit op zaterdag). Ook de Politieke Praatmoer kostte aanvankelijk twee duiten per aflevering. Maar in nummer twee werd aangekondigd dat de prijs moest worden verhoogd tot drie duiten omdat er impost moest worden betaald. Het heeft er veel van weg, dat de impost hier als excuus werd gebruikt voor een prijsverhoging, die al van te voren vaststond. Dat prijsverhogingen na het verschijnen van een aantal afleveringen van een nieuw tijdschrift vaker voorkwamen, bewijst het door de Leidse boekverkoper Barend Onnekink uitgegeven patriotse weekblad Janus.Ga naar voetnoot42. Met ingang van nummer 8, van maandag 19 februari 1787 werd de prijs verhoogd van anderhalf naar twee stuivers. Na het herstel van het oranjeregiem in 1787 werden alle patriotse tijdschriften verboden, zo ook Janus. Het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 was aanleiding voor het verschijnen van een nieuwe stroom patriotse periodieken, vaak met dezelfde titel als waaronder zij in de periode 1780-87 waren uitgegeven. Op dinsdag 1 april 1795 verscheen Janus verrezen, met een prijs van anderhalve stuiver per aflevering. Net als in 1787 volgde na het verschijnen van een aantal nummers een prijsverhoging: vanaf nummer 9 gold een prijs van 2 stuivers per aflevering. In het geval van Janus hebben we duidelijk te maken met een bepaald beleid van de uitgever. Ook kon een boekverkoper de eerste aflevering ‘om niet’ uitdelen, zoals werd beschreven in de Politieke Snapster (de opvolgster van de Politieke Praatmoer) van maandag 16 januari 1786.Ga naar voetnoot43. Daarin werd gewag gemaakt van een nieuw weekblad dat door ‘J. Allard te Amsterdam’ (bedoeld is de boekverkoper Johannes Allart) werd uitgegeven onder de titel de Vriend van 't Vaderland: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘No.1 heeft hij voor niet uitgedeeld; nu dat is niets, dat mag hij doen om dat Blad aan de gang te krijgen; maar mijn is ten volle verzekert, dat hij het ook te Amsterdam, door de Courante ombrengers ook [sic] te geef aan de huizen heeft laaten ombrengen ...’ Niet alleen kon men dit gratis bij de boekhandel afhalen: de uitgever Allart maakte hiermee ook huis aan huis reclame!Ga naar voetnoot44. Maar Allart was dan ook een grote boekverkoper, berucht om zijn agressieve marktmethoden, die zich een dergelijke dure start kon veroorloven.Ga naar voetnoot45. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Differentiatie in het aanbodOok door differentiatie in het aanbod trachtte Koenig kopers voor zijn tijdschriften te vinden. Het succes met zijn eerste periodieke uitgave, de Politieke Praatvaar, inspireerde hem om meer soortgelijke uitgaven op de markt te brengen. De tot nu toe bekende periodieke uitgaven van Koenig zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle tijdschriften verschenen wekelijks en de omvang bedroeg steeds een half vel. Van deze 6 bladen bestonden er twee, de Politieke Praatvaar en de Politieke Snapper, uit samenspraken. In beide bladen voerden Jaap en Piet de gesprekken; de Snapper was in feite een voortzetting van de Praatvaar. Ook in het Oranjekamp was dit soort blaadjes erg populair: de Politieke Praatvaar had al ras een tegenhanger gekregen in de Politieke Praatmoer. Drie weken na het verschijnen van de Politieke Snapper, op 2 mei 1785, werd de Politieke Praatmoer, vervangen door de Politieke Snapster. Hierin dienden dezelfde figuren als in de Politieke Praatmoer, de vroedvrouwen Jannetje en Anne, de patriotse heren Jaap en Piet van repliek. Die naamsverandering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
suggereerde niet alleen iets nieuws, maar moet ook in verband worden gebracht met de toenmalige praktijk om zo'n tijdschrift na het verschijnen van een aantal afleveringen - vaak 52 - te voorzien van een titelblad en de resterende afleveringen te bundelen en als een boekdeeltje op de markt te brengen. De Praatvaar en de Snapper waren er op gericht de ‘gewone man’ te recruteren voor de idealen van de patriotten en de ware burgerdeugden in hen wakker te maken. De auteurs begonnen meestal met actuele politieke gebeurtenissen en weinig fijnzinnig commentaar op personen, in de eerste plaats afkomstig uit Leiden en Rotterdam. Uiteraard moesten ook Prins Willem V en zijn raadsman, de hertog van Brunswijk, het steeds weer ontgelden. De scheldpartijen werden afgewisseld met ernstige beschouwingen over de staatkundige instellingen van de Republiek en de oorzaken van het ‘hedendaags verval’. Zo nu en dan werden, in de traditie van de spectators, ook ingezonden brieven geplaatst en beantwoord. Veel aandacht werd besteed aan de geruchtmakende gebeurtenissen rond de vrijkorpsen, vooral die van Leiden en Rotterdam. Vijf maanden nadat Koenig met de Praatvaar op de markt gekomen was, bracht hij een nieuw blad uit: de Politieke Nalezer van oude en nieuwe stukken, ter bevordering van vaderlandliefde en burgertrouw. Ook dit blad richtte zich op de gewone man, zoals blijkt uit de aanhef van de eerste aflevering: ‘Burgers! inzonderheid minvermogende, gij zijt het voor wien dit blad ter Drukperze gelegd is.’ Zoals uit de titel blijkt bevatte dit tijdschrift vooral commentaren op eigentijdse en oudere publikaties, maar er was toch ook vrij veel aandacht voor actuele gebeurtenissen. Meer dan in de hiervoor besproken bladen werd hierin gebruik gemaakt van de ingezonden brief. De patriotten vergeleken graag de eigentijdse ontwikkelingen met die in het Romeinse Keizerrijk. Hun ideaalbeeld was de Romeinse Republiek, een boerse samenleving gebaseerd op grondbezit en landbouw, waarin de ‘ware burgerdeugden’ tot ontplooiing konden komen. Dit verklaart de opwaardering van de landbouw door de patriotten. Zij streefden ernaar om ook de plattelandsbevolking voor hun idealen te werven en juist in deze jaren werd actief geprobeerd ook op het platteland vrijkorpsen op te richten.Ga naar voetnoot52. Koenig zag hier kennelijk nieuwe mogelijkheden liggen, want na 20 afleveringen sloot hij de Politieke Nalezer af om deze te vervolgen met een Post voor de Boeren: ‘Deze Post zal alle Weeken op het Platte Land in alle Dorpen, en bij het doortrekken ook in de Steden, Zaaken, het Vaderland betreffende op zyn Boers, dat is met ronde Waarheid, gaan verspreiden.’Ga naar voetnoot53. Van dit tijd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrift is tot nu toe slechts één aflevering bekend, de tweede van 26 maart 1785, zodat over de inhoud van dit tijdschrift weinig te zeggen valt. In de derde reeks bladen tenslotte, de Huisonderwijzer op den Zondag voor alle Christenen en de Huysleraar der Nederlandsche Burgerij, ingerigt ter Voortplantinge van Godsdienstige kennis en goede zeden in het Vaderland ..., werd de nadruk gelegd op algemene, niet aan een specifieke kerkelijke leer gebonden, christelijke burgerdeugden. Bevordering van de godsdienstzin in het algemeen was kenmerkend voor het patriotisme. Van deze twee bladen zijn helaas nog geen exemplaren gevonden. De Huisonderwijzer was trouwens een fiasco, al na drie nummers stopte Koenig de uitgave. Wat hij met dit blad beoogde blijkt nader uit een bericht in de Politieke Nalezer: ‘Volgens myn oogmerk moest die Huisonderwyser voor de Geleerden niet verveelende en voor de eenvoudige niet onverstaanbaar zyn; dus niets dan zuiver Nederduitsch, zonder inmenging van oude of vreemde taalen behelzen, en in het Godsdienstige zo wel als Zedelijke alle de zwevende geschillen der Christenen zo vermijden, dat, als 'er 52 Nommers van gedrukt waren, de Lezer niet zoude kunnen raden, welke bijzondere gevoelens de Schrijver toegedaan was, als zijnde in mijn oog niets verachterlijker dan eene noodloze twist, in den schonen Godsdienst, aantekweeken. Een Leraar buiten deze Stad wonende nam deze taak op zich, maar heeft aan mijn oogmerk zo min beantwoord, dat ik met no. 3 zijn Eerw. bedankt, en verzogt hebbe, dien arbeid te staken. Dat het vervolg in No. 4 [sic] belooft wordt, komt, om dat de Schrijver en Drukker buiten de Stad woonden, en ik 'er niets van gezien heb, voor dat het geheel afgedrukt was; anders zou die beloft bij het slot van No. 3 geen plaats gehad hebben.’Ga naar voetnoot54. Als we de Politieke Praatmoer mogen geloven, was ook dit een politiek blad, waarin de patriotse opvattingen met een royale godsdienstige saus werden geserveerd. In nummer 21 van 27 december 1784 werd gezegd, dat de Politieke Praatmoer was uitgegeven als reactie op de Politieke Praatvaar. Maar - gaat het verder - toen de uitgevers van de Praatvaar ontdekten hoe graag men de Praatmoer las, bedachten ze nog weer iets anders en hebben een Nalezer en: ‘... een Huysonderwyzer voor 't licht gehaald, en 't laatste op een zedige en stichtelyke Godsdienstige wyze geschoeid, om de smalle Gemeente, die veel belang in de Godsdienst stellen, wederom op zo een fyne en listige wyze in 't net te krygen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Huisonderwijzer werd vervangen door de Huisleraar, waarvan het eerste nummer al in de volgende week verscheen, op 18 december 1784.Ga naar voetnoot55. In een advertentie noemde Koenig de gebundelde afleveringen van dit tijdschrift ‘een zeer geschikt Werkje om aan minvermogenden en aan de Jeugd, tot Presenten te worden uitgedeeld, ook om op Schoolen te gebruiken, ...’.Ga naar voetnoot56.
Op grond van dit overzicht kunnen we Koenigs tijdschriften in drie groepen verdelen, die elk pogen lezers met een bepaalde achtergrond te bereiken en die zich laten karakteriseren door enkele grote lijnen binnen het patriottisme. De levendige Praatvaar en Snapper richtten zich door de aandacht voor de plaatselijke politieke gebeurtenissen en het wel en wee van de vrijcorpsen, vooral op die groepen uit de lagere burgerij die actief aan de politiek wilden deelnemen. De lezers konden zich gemakkelijk betrokken voelen bij de roddelarijen en het gekissebis met de praatmoeren, Jannetje en Anne. De Nalezer stond een bezadigder publiek voor ogen dat meer wilde nadenken en meediscussiëren over de politiek. De Post paste bij de nieuwe waardering voor de boeren. Met de Huisonderwijzer en de Huisleraar werd de patriotse lijn van de christelijke verdraagzaamheid gevolgd. Opvallend is evenwel dat Koenig wat zijn doelgroepen betreft, steeds op twee gedachten hinkt, zoals blijkt uit zijn aankondiging van de Huisonderwijzer: het moet een blad zijn dat ‘de geleerdste met smaak en de eenvoudigste met verstaanbaare stichting kan leezen’. Ook uit zijn argumentatie voor het uitgeven van de Politieke Praatvaar, blijkt die tweeslachtigheid: ‘Ik gaf dit Blad door eene zuivere overtuiging van deszelfs noodzakelijkheid, ik gaf het voor twee duiten, zonder eenige voordeelen daar door te beoogen, enkel uit liefde voor myn Vaderland, het word met zo eene graagt ontfangen, zelfs door de Deftigste Burgers, welke het aan hunnen Dienstbodens in de keukens gaven, om daar ook de Leeslust gaande te maken, dat 'er door dit sterk debiet, een klein winsje voor my over bleef.’Ga naar voetnoot57. Of Koenig met zijn ‘Blaadjes’ nieuwe lezersgroepen heeft weten te bereiken blijft een open vraag: de kopers/lezers blijven volledig buiten ons beeld.Ga naar voetnoot58. Duidelijk is wel, dat wij de ‘minvermogenden’ als kopers van deze tijdschriftjes niet als tè vanzelfsprekend mogen aannemen. In dit verband is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvallend, dat het experiment met een drie-duiten blad geen vervolg kreeg en dat Koenig voor zijn blaadjes de voor dit soort geschriftjes gangbare prijs van 4 duiten ging hanteren, terwijl de Post voor de Boeren zelfs een stuiver kostte.Ga naar voetnoot59. Bovendien ging hij ook exemplaren op duurder papier leveren en deze zullen zeker niet bedoeld zijn voor lezers uit de onderste lagen van de samenleving. Toch valt er heel in het algemeen nog iets te zeggen over de lezers en wel over hun geografische verspreiding. In de Politieke Praatvaar en zijn opvolger, de Politieke Snapper, lag de nadruk op de Leidse en Rotterdamse actualiteit en dit gaf Koenigs blaadjes een plaatselijk karakter, dat wordt onderschreven door de stoklijsten van zijn tijdschriften. Een stoklijst is een lijst met de namen en woonplaatsen van boekverkopers, bij wie een bepaald werk in voorraad, in stok, is. Zo'n lijst publiceerde een boekverkoper vaak op het titelblad van een van zijn uitgaven, of onderaan op de laatste pagina van een tijdschriftaflevering, of in een advertentie in de krant. Er zijn tot nu toe drie stoklijsten van Koenigs tijdschriften bekend.Ga naar voetnoot60. Boekverkopers in Amsterdam, Haarlem, Den Haag, Rotterdam, Delfshaven, Maassluis en Utrecht komen in alle drie de lijsten voor. Vlaardingen in twee van de drie en Gouda eenmaal.Ga naar voetnoot61. Duidelijk blijkt de beperkte regionale verspreiding van deze tijdschriften; buiten Holland werden ze alleen in Utrecht regelmatig gedebiteerd.Ga naar voetnoot62.
Had Koenig nu ook werkelijk succes met zijn tijdschriften? Uitgaande van het aantal afleveringen dat verschenen is, was de beste formule die van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Politieke Praatvaar, met 52 afleveringen. Dit blad kreeg bovendien een vervolg in de Politieke Snapper. Van de Politieke Nalezer verschenen slechts 20 afleveringen, maar oorspronkelijk was het Koenigs bedoeling ook hier 52 afleveringen van te produceren. Toen echter op 7 januari 1785 de nummers 10 en 11 van dit tijdschrift werden verboden, wilde Koenig aanvankelijk de uitgave staken.Ga naar voetnoot63. Er verschenen uiteindelijk toch nog negen vervolgen: ‘dan het eene nommer is het andere gevolgd, zoo dat wij nu met Twintig Nommers tot het vaste besluit gekomen zijn, om een Tijtel te geeven en dus een Compleet boekdeeltje voor de Bezitters van de vorige nommers te formeeren.’ Het werd opgevolgd door de Post voor de Boeren, waarvan no. 8 nog werd aangekondigd in de Politieke Snapper van 14 mei 1785. De Huisleraar bracht het niet verder dan 12 afleveringen, hoewel hij volgens zijn zeggen met dit tijdschrift in alle opzichten hetzelfde beoogde als met de Huisonderwijzer, en van dat blad had hij wel aangekondigd 52 afleveringen op de markt te willen brengen. De Huisleraar en de Politieke Nalezer sloot hij vrijwel gelijktijdig af - op respectievelijk 5 en 12 maart 1785 - om beide vervolgens direct - op 14 maart - in de aanbieding te doen.Ga naar voetnoot64. Zoals hierboven werd vermeld bood hij alle 12 afleveringen van de Huisleraar aan voor 8 stuivers ingenaaid en 18 stuivers gebonden tot eind mei 1785. Daarna zou de oude prijs weer gelden. In dezelfde advertentie kondigde hij het laatste nummer van de Politieke Nalezer aan en deelde mee dat dit ‘neevens de voorige Nommers, zoo ver die voorhanden zijn, tot ultimo maart, à vier duiten, daarna à 1 St. afgeleverd word.’ Voor de exemplaren op best papier hoefde men slechts één stuiver te betalen en na die tijd zou de prijs weer anderhalve stuiver worden. Koenig suggereerde dat het hier ging om een tijdelijk aanbod tegen verlaagde prijzen, een veel voorkomend verschijnsel in deze periode. Maar de prijs van de Politieke Nalezer was altijd al 4 duiten en een stuiver voor exemplaren op best papier geweest. En 12 afleveringen van de Huisleraar, die eveneens vier duiten kostte, komen op 6 stuivers, zodat met 2 stuivers voor het innaaien ook hier geen sprake is van een prijsverlaging. Onder valse voorwendsels probeerde Koenig met deze ‘aanbieding’ de verkoop te stimuleren zonder er iets bij in te schieten. Dit hing waarschijnlijk samen met de omstandigheid dat hij in grote financiële problemen verkeerde.Ga naar voetnoot65. Van de Huisleraar had hij toen zeker nog een behoorlijke voorraad, want hij bood ze ook aan schoolmeesters aan voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 1
Titelblad van De Politieke Praatvaar, verschenen 1784-1785. Het titelblad werd na het verschijnen van 51 afleveringen gedrukt als onderdeel van aflevering 52 en vermeldt daarom het jaar 1785. Foto: Universiteitsbibliotheek Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 2
Titelblad van De Politieke Praatmoer, verschenen 1784-1785. Het blad werd uitgegeven door Hendriksen en Bal in Rotterdam. De eerste aflevering kwam uit nadat tien afleveringen van de Politieke Praatvaar waren verschenen. Het werd tegelijk met de Politieke Praatvaar in 1785 afgesloten. Foto: Universiteitsbibliotheek Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 3
Titelpagina van de Koninklyke Verdediging. Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 4
Spotprent op de Politieke Praatvaar, meegeleverd met de Politieke Praatmoer, 1785. Foto: Universiteitsbibliotheek Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prijs van zeven gulden en tien stuivers bij een afname ineens van 26 exemplaren tegen contante betaling.Ga naar voetnoot66. Vanaf april 1785 gaf hij nog alleen de Politieke Snapper en de Post voor de Boeren uit, maar dit laatste blad staakte hij waarschijnlijk na 14 mei. Dat hij krap bij kas zat blijkt ook uit de uitvoering van de Politieke Snapper: de beide overgeleverde exemplaren zijn op zeer slecht blauw papier, vol gekleurde lompendraden gedrukt. Het papier van de vergelijkbare Politieke Praatvaar was beter en dit blad was notabene nog een duit goedkoper. Nee, al met al had Koenig weinig succes met zijn tijdschriften: buiten het fiasco met de Huisonderwyzer om moest hij vier van de zes tijdschriften voortijdig staken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. BoekverkoperskortingenHierboven werd erop gewezen, dat Koenig door het geven van aanlokkelijke kortingen boekverkopers voor zijn produkten probeerde te interesseren. In het eerste nummer van de Politieke Praatvaar gaf hij, uitgaande van de verkoopprijs van 2 duiten een overzicht van de prijzen bij afname van meerdere afleveringen ineens. Omgerekend naar percentages bedragen de kortingen:
Toen hij de impost moest doorberekenen steeg de prijs voor particulieren van twee naar drie duiten en de kortingen voor de wederverkopers werden minder:Ga naar voetnoot67.
Honderd stuks kostten bij afname ineens 25 stuivers en dat betekende dat een boekverkoper ze kon inkopen voor twee duiten per stuk. In zijn Koninklijke Verdediging gaf Koenig een overzicht van de kortingen voor boekverkopers van de Politieke Nalezer met een particuliere prijs van 4 duiten per aflevering.Ga naar voetnoot68. Hij begon zijn overzicht met de kortingen die golden bij de afname van 100 stuks tegelijk. Uitgedrukt in procenten komt dit neer op:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit zijn verdere berekeningen blijkt, dat de prijs die hij rekende bij de afname van 1000 exemplaren een fictie was, want hij voerde niemand op, die er 1000 ineens betrok. Wel vermeldde hij één afnemer, die er 500 tegelijk afnam en daarop zal hieronder worden ingegaan. Een volgende vermelding van de door Koenig gegeven kortingen is te vinden in de Politieke Snapper, de opvolger van de Politieke Praatvaar, waarvan het eerste nummer verscheen op zaterdag 16 april 1785. De particuliere prijs was eveneens 4 duiten. De boekverkopersprijs was: ‘12 voor 4 stuiver, de 25 voor 8 en 50 voor 14 en de 100 voor 25 stuiver, zoo dat, die er 100 tegelijk neemt, heeft, derzelve voor twee duiten het stuk; deeze prysverandering is, om de Debiteurs algemeen meer genoegen te geeven, en dezelve aan te moedigen.’Ga naar voetnoot69. Dit waren hele andere kortingen: 25% bij afname van 12 exemplaren tot 50% bij afname van 100 exemplaren! Kunnen we aan deze gegevens enige conclusies ontlenen? In de eerste plaats is duidelijk, dat Koenig kortingen gebruikte als werving onder de boekverkopers. Over de hoogte van de boekhandelskortingen, de kortingen die boekverkopers elkaar onderling gaven, zijn we wat deze periode betreft nog slecht ingelicht. Kruseman citeert in zijn Aantekeningen het tijdschrift De Koopman, waarin voor de commissiehandel in boeken 16 à 20% wordt genoemd.Ga naar voetnoot70. Voor het begin van de 19e eeuw is er het onderzoek naar de distributie van het tijdschrift de Vaderlandse Letteroefeningen in de eerste decennia van de 19e eeuw van J. Muis-van der Leun.Ga naar voetnoot71. De boekverkoper, die een vast aantal exemplaren van dit tijdschrift afnam, kreeg 18,2% korting, maar wie het op commissiebasis wilde verkopen kreeg slechts 5%. In vergelijking hiermee leverde Koenig aan wederverkopers met zeer hoge kortingen: van 36 tot 28 procent bij afname van 100 stuks. Voor de uitschieter van 50% voor de Politieke Snapper is een andere verklaring: op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moment dat hij dit begon uit te geven, april 1785, verkeerde hij, zoals reeds vermeld, in financiële problemen en zat dringend verlegen om contanten om zich de schuldeisers van het lijf te houden.Ga naar voetnoot72. Er is onvoldoende vergelijkingsmateriaal om te kunnen vaststellen of dergelijke kortingen algemeen gebruikelijk waren voor dit soort drukwerk, of dat speciaal Koenig hiermee stuntte. Het hiervoor veronderstelde verband tussen vaste afname tegen contante betaling en de hoogte van de kortingen aan boekverkopers wordt door deze cijfers bevestigd: dergelijke hoge kortingen sluiten commissiehandel vrijwel uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De particuliere prijsHet regelmatig vermelden van de particuliere prijs op de afleveringen van tijdschriften rechtvaardigt de gedachte dat de koper deze prijs ook inderdaad betaalde en dat er dus een door de uitgever vastgestelde verkoopprijs werd gehanteerd.Ga naar voetnoot73. Dat Koenig verwachtte dat de wederverkopers zich aan die vaste prijs voor particulieren zouden houden, blijkt uit een bericht op de laatste pagina van de Politieke Praatvaar no. 34 van 18 december 1784: ‘Zoo lang het besloten water is, zal dit en de andere bladen, in andere steden een duit meer kosten, om de enorme vragten goed te maken. Hierdoor zal de lezer die altoos op de gewoone tyd blyven ontfangen, hetgeen in een geheel jaar niet meer als zes of agt duiten zal verschillen, doch in Leyden blyft de prys zonder verhoging.’ De winter van 1784 was uitzonderlijk streng en daardoor waren de goedkope trekschuiten voor het vervoer uitgevallen en moest gebruik worden gemaakt van het duurdere vervoer over de weg. In deze tijd waren de vrachtkosten altijd voor de ontvangende boekverkoper en deze had in principe de vrijheid - officiële regelingen waren er immers nog niet - die bij de klant in rekening te brengen. Koenig liet het echter niet aan zijn afnemers over om te bepalen of zij de vrachtkosten wilden doorberekenen maar nam zelf, als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgever, die beslissing en stelde bovendien het bedrag vast waarmee de prijs mocht worden verhoogd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat in de boekhandel in die tijd de vaste particuliere prijs al min of meer de aanvaarde norm was. Min of meer, want in het betrekkelijk verre Middelburg hadden de boekverkopers onderling afspraken gemaakt over de bedragen die zij particulieren zouden mogen berekenen boven de ‘Pryzen, die in Holland gesteld en in de Couranten bepaald worden’.Ga naar voetnoot74. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Hoe berekende de boekverkoper zijn prijzen?In zijn Koninklijke Verdediging gaf Koenig een berekening uitgaande van een particuliere verkoopprijs van 4 duiten en rekende hij zijn collega's voor hoe voordelig zo'n uitgave kon zijn.Ga naar voetnoot75. Hij drukte hiervan volgens zijn opgave 2200 stuks. Van de 1800 die direct verkocht werden zette hij er zelf 400 af voor de particuliere prijs van 4 duiten.
Dus win ik ƒ 15:11:8, alleen aan dit vier duite blad alle weeken, en heb nog 400 stuks over. Als ik nu voor het schrijven ƒ 5:5:- betaal, heb ik dan niet van alle drie de bladen een redelyk bestaan van dertig guldens, per week ...Ga naar voetnoot76. Als ik nu zo als andere Boekverkoopers doen, 500 liet drukken, en ik verkogt 'er twee of driehondert, omdat ik het niet minder als anderhalve stuyver per stuk en een stuyver per stuk aan een Boekverkooper wilde geeven, dan zou myn winst veel geringer zyn ...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze berekening moeten zeker enige kanttekeningen worden geplaatst. Door zijn conflict met Vijgh was zijn kredietwaardigheid in opspraak geraakt en zijn voorstelling van zaken was waarschijnlijk mooier dan de werkelijkheid. In 1784 was het voortdurend onrustig in Leiden en in september 1784 werden verschillende oranjegezinde èn patriotse tijdschriften door de Leidse overheid verboden, waaronder - op 9 september 1784 - de Politieke Praatvaar. In de Leidse regering hadden de patriotse regenten op dat moment nog het overwicht, maar om olie op de golven te gooien werden ook de meer strijdbare patriotse tijdschriften verboden. Uiteraard protesteerde Koenig en met goed gevolg: het verbod op de Politieke Praatvaar werd op 11 september weer ingetrokken.Ga naar voetnoot77. Dat verbod deed zijn naam intussen evenmin goed en bovendien was ‘de geheele balans van zijn Negotie in een ongeregelde beweging’ geraakt, omdat de ‘tegenpartij’ rondbazuinde, dat hij 3000 gulden boete moest betalen.Ga naar voetnoot78. Er zijn nog andere redenen om vraagtekens te zetten bij Koenigs presentatie. Zoals boven werd opgemerkt was van zijn tijdschriften alleen de Politieke Praatvaar een aantoonbaar succes. Het is onwaarschijnlijk dat hij werkelijk van elk van die drie tijdschriften zo'n hoge oplage met goed gevolg kon afzetten. In zijn aankondiging van de Huisonderwijzer is sprake van enige voorzichtigheid: ‘Om dat het getal van Neerlandsch Volk mogelyk zeer groot is, die na zoo een Blad, tot zoo een laage Prys rijkhalzende verlangen, zal men de Vorm agt dagen laaten staan, om te kort komende te kunnen bydrukken, alzoo het herdrukken tot die laage Prys onmogelyk zoude zijn’.Ga naar voetnoot79. Hieruit blijkt dat hij met dit blad nog bezig was de markt te verkennen en de oplage daarvan zal zeker niet zo hoog zijn geweest. Interessant is zijn verklaring dat hij ze ook leverde aan krantenomlopers, die ze ‘by myn alle weeken, in getallen haalen’ om die met winst te verkopen.Ga naar voetnoot80. De krantenomlopers werkten dus voor eigen rekening. Kregen dezen nu ook korting? Als dat niet zo was zouden zij ze voor een hogere prijs dan 4 duiten moeten verkopen. Waar ventten zij hun waren uit? Buiten de stad of ook in Leiden en maakte dat mogelijk verschil in de prijs, die de koper betaalde? In zijn berekening kwamen ze niet voor, maar hij vermeldde ze wel enige bladzijden verder. Daar zegt hij, dat er onder hen enige zijn, die elk jaar op een winst van bijna 100 guldens kunnen rekenen. In de Koninklijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdediging noemde hij geen kortingen voor afnames van aantallen beneden de 100, zoals hij wel in zijn uitgaven deed. Hij verkocht er 900 voor de prijs, die voor de afname van 100 stuks tegelijk gold: één gulden en 16 stuivers, dat wil zeggen voor 3 duiten per stuk. Dit noemde hij de boekverkopersprijs.Ga naar voetnoot81. Aannemende dat ook de krantenomlopers ze voor 3 duiten het stuk zouden krijgen en voor 4 duiten zouden verkopen, dan moeten ze, om een jaarlijkse winst van honderd gulden te halen, wekelijks minimaal 300 afleveringen (dat kunnen afleveringen van de verschillende tijdschriften zijn) afnemen. Hij vermeldde niet aan hoeveel krantenomlopers hij leverde. Juist over die ambulante handel die in de distributie van dit soort drukwerk zo'n belangrijke rol speelt, hadden wij graag wat meer willen weten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Organisatie van de distributieKoenig stelde het voor alsof hij met zijn oplage van 2200 stuks sterk afweek van de gangbare praktijk. Oplagen van deze omvang waren zeker niet uniek, maar zo'n hoge oplage moet toch een goede organisatie van de distributie hebben vereist. De verzending en verkoop van zijn bladen verzorgde hij op zaterdag. Hij maakte gebruik van de dorpsschuiten en zal in verband met de organisatie èn om de vrachtkosten te beperken, al zijn tijdschriften tegelijkertijd hebben verzonden.Ga naar voetnoot82. Op die dag zullen ook de ‘Courante loopers’, die ze ‘in getallen’ kwamen halen, zich al vroeg bij de winkel hebben vervoegd. Onder de pakketten die hij verzond was één groot pakket voor zijn ‘Correspondent welke 500 stuk van ieder alle weeken verkoopt’ en verder pakketten voor de ‘Correspondenten die 'er minder van ieder hebben...’. Opvallend is, dat Koenig de mogelijkheid openliet, dat iemand er zelfs 1000 tegelijk zou kunnen afnemen. Dit attendeert op een verschijnsel dat door Muis-Van der Leun voor het begin van de 19e eeuw is beschreven: namelijk dat van een boekverkoper, die in plaats van de uitgever de distributie van een periodiek op zich neemt.Ga naar voetnoot83. Het betrof de distributie van de Vaderlandsche Letteroefeningen, die in Amsterdam werden uitgegeven door J. Yntema. De in het Journaal van Yntema geboekte afname van de Vaderlandsche Letteroefeningen in de jaren 1806-1811 bleek voor 80 à 90 procent op het conto van Yntema's compagnon G.S. Leeneman van der Kroe te zijn geschreven. Muis-van der Leun maakte hieruit op, dat Van der Kroe waarschijnlijk voor de verdere verspreiding onder de boekverkopers zorgdroeg. Uit gegevens uit een latere periode blijkt, dat voor de compagnons van Yntema een extra korting van 5% in de berekeningen werd gehanteerd, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geïnterpreteerd mag worden als compensatie voor de organisatie van de distributie en het afhandelen van de rekeningen.Ga naar voetnoot84. Misschien stond een dergelijke organisatie van de distributie ook Koenig voor ogen, toen hij een afnemer van 1000 stuks opnam in zijn kortingsregeling. Hij had in elk geval een correspondent ‘welke 500 stuk van ieder alle weeken verkoopt’. Kunnen we achterhalen wie deze correspondent was? Zonder een bewaard gebleven boekhouding zullen het in de eerste plaats de publikaties zelf en eventuele advertenties in kranten zijn, die het mogelijk moeten maken contacten met andere boekverkopers op het spoor te komen. Vaak nam een boekverkoper in zijn publikaties een stoklijst op, een lijst van boekverkopers, bij wie het werk eveneens verkrijgbaar was. Maar daarin werd natuurlyk niet vermeld hoeveel exemplaren een boekverkoper in voorraad had genomen. Langs deze weg kan die correspondent ‘van 500’ niet worden achterhaald. Het is voorstelbaar dat de boekverkoper, die als eerste wordt genoemd in de stoklijst, hiervoor in aanmerking zou kunnen komen. Dat is in dit geval de boekverkoper Jan de Leeuw uit Rotterdam, die steeds direct na Koenig zelf wordt vermeld.Ga naar voetnoot85. Maar aangezien het helemaal niet zeker is, dat er in stoklijsten - ze verschijnen bijvoorbeeld vaak in alfabetische of geografische volgorde op plaatsnaam - enige hiërarchie wordt gehanteerd, mag zeker niet zonder meer worden aangenomen dat Jan de Leeuw de boekverkoper is, die elke week 500 exemplaren van Koenigs tijdschriften afneemt. Gelukkig beschikken we in dit geval over nog een andere bron: een publikatie van Koenig naar aanleiding van het verbod op de Politieke Praatvaar in Rotterdam op 30 september 1784.Ga naar voetnoot86. Dit bevat de tekst van een request, dat door De Leeuw was ingediend bij de regering van Rotterdam naar aanleiding van dit verbod. Het ligt voor de hand, dat een boekverkoper alleen dan een request indiende als er voor hem een aanmerkelijk belang mee gemoeid was. De Rotterdamse regering had evenwel op dit verzoek negatief beschikt. Voor Koenig was het debiet in Rotterdam echter kennelijk zo belangrijk, dat hij het request van De Leeuw uitgaf en daar zelf nog een commentaar aan toevoegde.Ga naar voetnoot87. Jan de Leeuw was van patriotse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
signatuur. Hij was bereid risico's te lopen en hij was zeer actief in de handel en uitgave van patriotse geschriftjes.Ga naar voetnoot88. Het lijkt daarom, het request en de uitgave daarvan in aanmerking genomen en ook gezien de aandacht, die Leidse en Rotterdamse gebeurtenissen in de Praatvaar krijgen, aannemelijk, dat Jan de Leeuw de correspondent was, die wekelijks 500 exemplaren van elk van de drie van Koenigs tijdschriften betrok. Koenig zegt van deze correspondent dat hij tussen de ‘4 en 500 guldens, alle jaaren’ won. Ondanks het feit dat Koenigs berekeningen uitgaan van drie succesvolle tijdschriften en dit waarschijnlijk weinig reëel was, biedt deze hypothetische berekening toch de mogelijkheid om vast te stellen of De Leeuw deze tijdschriften zelf aan het publiek verkocht of ze misschien ook doorverkocht aan andere boekverkopers en in dat geval met minder winst genoegen nam. Met andere woorden of hij alleen optrad als debitant of ook als tussenhandelaar. Bij zijn berekening zal Koenig zijn uitgegaan van 52 afleveringen van elk tijdschrift per jaar. Met de hierboven genoemde in- en verkoopcijfers is dan gemakkelijk uit te rekenen dat bij de verkoop van alle exemplaren voor de vastgestelde particuliere prijs zijn omzet 528 gulden en 10 stuivers zou bedragen. Daar moesten de transportkosten, die immers voor rekening van de ontvanger waren, nog vanaf.Ga naar voetnoot89. De tarieven voor het vervoer per trekschuit van Leiden naar Rotterdam zijn bekend: Voor ‘een pakje zonder onderscheid wat soort van goed’ betaalde men 2 stuivers; voor een ‘groter’ 3 stuivers.Ga naar voetnoot90. Aannemende dat De Leeuw het tarief voor een ‘groter’ pakje betaalde en dat van de afleveringen van elk van de drie tijdschriften een afzonderlijk pakje werd gemaakt, komen de transportkosten op 23 gulden en 8 stuivers per jaar. Koenig stelde echter zijn winst tussen de 400 en 500 gulden en dat opent de mogelijkheid dat De Leeuw ook een gedeelte met een lagere winstmarge doorverkocht aan wederverkopers. Met andere woorden De Leeuw trad mogelijk ook op als tussenhandelaar. Hierboven is er op gewezen, dat afgaande op de stoklijsten het verspreidingsgebied beperkt was tot Holland met daarbuiten alleen Utrecht. Dit hield | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongetwijfeld verband met het plaatselijke karakter van deze blaadjes. Alleen in Leiden en Rotterdam werden al 900 exemplaren afgezet: 400 door Koenig zelf in Leiden en 500 door De Leeuw in Rotterdam. Dat was de helft van de 1800 exemplaren die blijkens Koenigs kostenoverzicht direct na verschijnen werd verkocht. Nu blijkt uit zijn berekening dat hij slechts impost betaalde over 1000 exemplaren die hij ‘in de Provintie’ verkocht, dat wil zeggen in de provincie Holland, waarvoor deze belasting gold. In de stoklijsten noemt Koenig één keer 12 en twee keer 10 andere Hollandse boekverkopers.Ga naar voetnoot91. Dat zou dus betekenen dat dezen gezamenlijk slechts 100 stuks van hem betrokken en dat de overige 800 exemplaren werden afgezet in plaatsen buiten de provincie Holland. Het is moeilijk hiervoor een passende verklaring te geven. Enerzijds omdat er te weinig bekend is over de gebruiken met betrekking tot het vermelden van de namen van boekverkopers in stoklijsten: hadden al de genoemde boekverkopers de betreffende titel ook werkelijk in voorraad of werden ze slechts genoemd omdat zij deze desgevraagd konden leveren? Anderzijds kan Koenig ook gesjoemeld hebben met de impost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. SlotbeschouwingOngetwijfeld het belangrijkste resultaat dat het onderzoek naar de uitgeefpraktijken van Koenig heeft opgeleverd is dat ook in de boekhandel in de Republiek transacties op contantbasis plaatsvonden, zowel tussen boekverkopers onderling als in de verkoop aan particulieren. Deze constatering geldt echter alleen voor de in- en verkoop van klein drukwerk. Voorlopig moet de vraag of dit een verschijnsel is dat zich pas nu doorzette of dat dit al veel langer gebruikelijk was, open blijven. Tot nu toe is altijd aangenomen dat cash-transacties in de Nederlandse boekhandel nauwelijks voorkwamen en dat, hoewel de traditonele vorm van de ruilhandel zeker niet verdwenen was, de commissiehandel in het binnenlandse boekenverkeer overheerste.Ga naar voetnoot92. In het begin van dit artikel is gerefereerd aan het debat over de modernisering in de Nederlandse boekhandel in de jaren tachtig van de achttiende eeuw. Nu is nergens gesteld wat onder modernisering of commercialisering moet worden verstaan. Maar in elk geval zou deze moeten blijken uit veranderingen in de handelsgebruiken, bijvoorbeeld als zou kunnen worden vastgesteld dat vaste afname tegen contante betaling meer gebruikelijk werd. In het buitenland, met name in Engeland en Duitsland, had deze handelsvorm zich al vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw doorgezet.Ga naar voetnoot93. In de tweede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
helft van de achttiende slaagden de Engelse gebroeders Noble er in voor hun populaire romans vaste afname tegen contante betaling voor al hun afnemers door te voeren. Zij boden hun kopers, de Londense groothandelaren, royale kortingen van bijna 50 procent.Ga naar voetnoot94. Dat Hollandse boekverkopers mogelijk in die richting dachten valt op te maken uit een advertentie van de Leidse boekverkoper Cornelis van Hoogeveen jr. in de Leydse Courant van 17 november 1783. Hij bood hierin de tweede druk van de succesroman Julia van Rhynvis Feith aan voor 25 stuivers, met de nadrukkelijke vermelding dat dit werk niet in commissie werd verzonden.Ga naar voetnoot95. Vervolgens noemde hij de namen van een aantal boekverkopers in verschillende steden bij wie andere boekverkopers dit werk konden betrekken.Ga naar voetnoot96. Welke afspraken bestonden er tussen Van Hoogeveen en de door hem genoemde boekverkopers? Hadden zij het werk van hem gekocht of traden zij slechts op als depothouders en distributeurs? Door systematisch naar dit soort advertenties te zoeken moet het mogelijk zijn meer te weten te komen over de organisatie van de distributie. Stoklijsten, zowel in advertenties als in publikaties, vormen hiervoor onmisbare zij het weerbarstige bronnen omdat nog niet duidelijk is hoe boekverkopers die stoklijsten precies gebruikten. Het zou het onderzoek zeker vergemakkelijken indien bibliografen de aanwezigheid van dergelijke stoklijsten in publikaties zouden vermelden. Vaste afname tegen contante betaling hield in het buitenland ook in dat er zich een vorm van tussenhandel, groothandel, kon ontwikkelen. De ongebruikelijk hoge kortingen die Koenig gaf, meer dan 30% bij de afname van grote aantallen, waren aanleiding om na te gaan of zijn grootste afnemer, Jan de Leeuw, misschien ook optrad als tussenhandelaar. Voor het hier onderzochte goedkope drukwerk leek voor De Leeuw die mogelijkheid op beperkte schaal open te staan. Natuurlijk verkochten boekverkopers ook wel door aan confraters en berekenden in zo'n geval iets meer dan hun inkoopprijs had bedragen. In Middelburg hadden de boekverkopers in 1792 zelfs in hun afspraken vastgelegd dat voor ongebonden - dus nieuwe - boeken bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorverkoop aan een collega maximaal 7 1/2% op de inkoopprijs kon worden gelegd.Ga naar voetnoot97. Maar of er in de Nederlandse boekhandel echte groothandelaars voorkwamen is nog nooit onderzocht. Zowel in Engeland als in Duitsland is gebleken dat alleen belangrijke uitgevers, die veelgevraagde titels op de markt brachten, het zich konden veroorloven geen zaken te doen op ruil- of commissiebasis.Ga naar voetnoot98. Broos suggereerde dat de grote Amsterdamse uitgever Johannes Allart veel contanttransacties bedreef waarbij hij hoge kortingen hanteerde.Ga naar voetnoot99. Allart was mogelijk geïnspireerd door de praktijken van de Londense boekverkoper Lackington, die grote partijen boeken opkocht om deze tegen zeer lage prijzen uitsluitend à contant te verkopen.Ga naar voetnoot100. Allart verzond zijn boeken echter ook in grote aantallen in commissie.Ga naar voetnoot101. Nog in 1801 toen de eerste landelijke vergadering van Nederlandse boekverkopers werd belegd, stond de vaste afname tegen contante betaling hoog op het verlanglijstje van de uitgevende boekverkopers en kwamen er voorstellen ter tafel om dit aantrekkelijk te maken.Ga naar voetnoot102. Wie wilde optreden als tussenhandelaar werd een korting van 25% geboden op de door de uitgever vastgestelde verkoopprijs, zodat hij met de normale korting van 20% aan debitanten kon leveren. Vooralsnog is niet duidelijk of toen werd geprobeerd een reeds bestaande praktijk ruimere ingang te doen vinden of dat men hier iets nieuws voorstelde. De vergadering van 1801 kreeg door de zich snel verslechterende politieke en economische situatie geen follow-up en na het herstel van de zelfstandigheid van Nederland verkeerde de boekhandel in een diepe crisis, waarvan zij zich slechts langzaam herstelde. Het is duidelijk dat er over de organisatie van de Nederlandse boekhandel in de laatste decennia van de achttiende eeuw nog te weinig bekend is om te kunnen vaststellen of er sprake was van enige modernisering. De uitgever Koenig had in elk geval geen succes met zijn pogingen om nieuwe marktsegmenten te bereiken door tijdschriften in hoge oplagen te produceren en deze tegen lage prijzen in de handel te brengen. Hij kan zeker niet gelden als een geslaagd voorbeeld van vernieuwing in de achttiende-eeuwse boekhandel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Some views on book trade practices in the Dutch Republic about 1785: Chistoffel Frederik Koenig, publisher of periodicals for the lower classes, Leiden 1782-1786According to van Sas the eighties of the eighteenth century saw the commer-cialization of the Dutch book trade thanks to the systematic use of the press to influence public opinion. The periodical played an important role in this development. Mijnhardt and Kloek on the other hand are of the opinion that around 1800 the book trade was still organized in the old, traditional way in which there was no room for modernization. The Leiden bookseller C.F. Koenig was a publisher of political periodicals meant for the lower classes and is seen by van Sas as an example of a publisher who succesfully exploited new markets. By studying the history of Koenig's periodicals in detail it turned out that his ventures to open up new markets failed. A brochure of Koenig, published in 1784, in which he formulated his views on the Dutch book trade and explained his own policy, is used to gain some insight in book trade practices. The high discounts that Koenig gave, seem to point to cash transactions (hitherto seen as of marginal importance), at least in the trade with cheap printed materials. This goes for the trade between booksellers as well as for the retail trade. Special attention is given to the organization of the distribution and the possibility of booksellers acting as wholesalers. More research, however, is necessary before this debate can be closed. |
|