Boekbespreking
K. van der Horst, Inventaris van het archief van de familie Chevallier (ca. 1700-1900) (Utrecht, Universiteitsbibliotheek 1992) 174 pp.
Soms stuit een historisch onderzoeker bij zijn speurtocht op een verborgen schat, een archiefverzameling die belangwekkend en onbekend materiaal aan het licht brengt. Het verborgene van deze schat is meestal gelegen in de gebrekkige ontsluiting van de verzameling: geen inventaris of slechts een (soms omvangrijke en algemene) plaatsingslijst. Met name universiteitsbibliotheken beschikken niet zelden over interessante maar helaas zeer slecht toegankelijke archieven van onder meer hooggeleerde heren en hun families. Ze dragen echter nog te vaak het stempel van een verdwaalde curiosa-verzameling waarvan alleen de brieven van enig belang worden geacht. Wanneer men de handschriftenverzamelingen meer als archieven gaat behandelen, zal de bruikbaarheid van deze omvangrijke collecties worden vergroot.
Op de Utrechtse universiteitsbibliotheek heeft men sinds kort een loffelijk begin gemaakt met de uitgave van inventarissen. Het derde deel in deze reeks maakt een voor een onderzoeker van de achttiende eeuw interessant archief toegankelijk, namelijk dat van de predikantenfamilie Chevallier. Naast onder meer 1500 brieven van en aan de Reveil-man Mathilde Jacques Chevallier, bezit dit archief een niet geringe hoeveelheid achttiende-eeuwse archivalia (naar schatting ongeveer een derde deel). Deze stukken hebben met name betrekking op de hugenotenzoon Paulus Chevallier (1722-1796), predikant te Rijswijk en te Groningen en vervolgens hoogleraar in de theologie in Groningen, zijn schoonvader Robertus Alberthoma (1690-1772), predikant te Groningen, en zijn zoon Petrus Chevallier (1760-1825), Waals predikant te Naarden, Zwolle, Harderwijk en Amsterdam. Belangwekkend is de grote hoeveelheid (1400) brieven aan Paulus van bijna 400 correspondenten (Ahasverus van den Berg, Gisb. Bonnet, Petrus Camper, Rhijnvis Feith, E. Luzac, F.A. van der Marck, J.H. Swildens, M. Tydeman en vele andere misschien minder bekende, maar niet minder belangrijke briefschrijvers). Verder verdient een groot aantal preken en toespraken (gedrukt en geschreven) van vader en zoon aandacht. Het album amicorum van Petrus (bijgehouden tussen 1778 en 1796) bevat 151 inschriften van een groot aantal bekende persoonlijkheden, vooral uit de patriotse ‘scene’; evenals zijn vader was Petrus ondubbelzinnig (gematigd) patriotsgezind.
Hoewel het jammer is dat de (nog niet zo) oude orde gehandhaafd is - een zeer onoverzichtelijke verdeling in portefeuilles en pakketten met dossiers -, wordt dit gecompenseerd door een misschien wat al te gedetailleerde beschrijving van de stukken en een goede persoonsindex. Ondanks deze kleine onvolkomenheden verdient dit Utrechtse initiatief alleszins navolging.
Joost Rosendaal