Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
P.J. Buijnsters
| |
[pagina 88]
| |
al uit de UB Nijmegen 451 boeken en brochures te voorschijn, soms met alarmerende titels als: Hoe blijf je er mens bij? Notities over huwelijk en gezin.Ga naar voetnoot4. Er blijkt heel wat te worden afgetobt over de crisis waarin het moderne gezin heet te verkeren.Ga naar voetnoot5. Maar zelfs wanneer we ons beperken tot de meer wetenschappelijke, gezinshistorische studies houden we een kast vol boeken over, van Ariès, de grote gangmaker met zijn L'enfant et la vie familiale sous l'Ancien Régime uit 1960, via Shorter, Flandrin, Stone en onze bloedeigen Harry Peeters tot Donald Haks.Ga naar voetnoot6. Diens Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuwGa naar voetnoot7. nadert zowel inhoudelijk als temporeel het dichtst aan mijn onderwerp: verschijningsvormen van het gezin in de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw. Nu staan er voor een dergelijk onderzoek in beginsel twee wegen open. Allereerst zou je de bevindingen van deze gezinshistorici als vertrekpunt kunnen nemen om die vervolgens te toetsen aan enkele achttiende-eeuwse literaire bronnen. Maar het is ook mogelijk - en voor die empirische weg kies ik hier - om uit te gaan van de literatuur zelf. Tegelijk echter doemen dan twee nieuwe moeilijkheden op. Bij welke literaire werken moet ik te rade gaan en mag ik literatuur wel beschouwen als betrouwbare afspiegeling van maatschappelijke, in dit geval familiale verhoudingen? Wat het eerste punt betreft kan de literatuurhistoricus niet anders dan zeer selectief te werk gaan. Ik troost me met het besef dat elk wetenschappelijk onderzoek grensbesef vereist. Belangrijker lijkt het tweede bezwaar. Er is een tijd geweest, en die tijd ligt nog niet eens ver achter ons, dat een zogeheten autonome literatuur- | |
[pagina 89]
| |
opvatting elke spiegel-functie van literatuur afwees.Ga naar voetnoot8. Het heette dan dat de sociologische vraagstelling (type: de plaats van de jood in de na-oorlogse roman) een oneigenlijk gebruik van literatuur betekende en een miskenning inhield van haar fictioneel karakter. Nu vereist het gebruik van literaire teksten voor een onderzoek naar contemporaine opvattingen en gebruiken ontegenzeggelijk dat men rekening houdt met allerlei literaire conventies. Dat hebben Grootes en Breekveldt nog eens goed duidelijk gemaakt in hun beschouwingen over respectievelijk het begrip jeugd bij Cats en over opvoedingsidealen in Wolff en Deken's roman Cornelia Wildschut.Ga naar voetnoot9. Maar het gaat niet aan om, zoals de literair-theoretici uit de jaren zestig deden, hun autonomie-concept stilzwijgend terug te projecteren op alle literatuur van het verleden. Voor de achttiende eeuw geldt in elk geval nog dat die literatuur voor een belangrijk deel een retorisch-moralistische functie bezat. De auteurs wilden op hun lezers een bepaalde boodschap overbrengen en die boodschap had dikwijls te maken met de juiste sociale opstelling, wat in hedendaags jargon zou heten: hoe functioneert hij of zij? Daarbij gaat het dan in de achttiende-eeuwse Verlichtingsliteratuur vooral om de omgang van de burger met zijn medeburgers in genootschap of ander groepsverband, kortweg om iemands sociabiliteit.Ga naar voetnoot10. Maar gold die verlichte eis tot ‘gezelligheid’ ook binnen het gezin? Komt het gezin als sociale entiteit überhaupt wel aan de orde bij onze achttiende-eeuwse literatoren? Daarover verneemt men weinig of niets in het proefschrift van Haks, dat zich in wijze zelfbeperking hoofdzakelijk baseert op processtukken en moralistische verhandelingen.Ga naar voetnoot11. Deze lacune zal ook hier niet worden opgevuld. We zullen ons tevreden moeten stellen met een eerste wapenschouw van de literaire bronnen en met enkele peilingen in die materie. | |
[pagina 90]
| |
2. Literaire bronnen voor de gezinshistorieBij literaire bronnen moet men niet uitsluitend denken aan gedichten, romans en toneelstukken, maar ook aan etiquetteboeken, spectators en kinderlectuur. Hun belang voor ons onderzoek is overigens niet in alle perioden van de achttiende eeuw even groot. In de vroeg-achttiendeeeuwse (avonturen)roman bijvoorbeeld wemelt het van minnaars en minnaressen. Uit hun relatie worden soms ook kinderen geboren, maar het komt zelden tot duidelijke gezinsvorming. In elk geval wordt aan die gezinssituatie geen grote aandacht geschonken - tenzij spottenderwijs, zoals in De Tien Vermakelikheden des Houwelyks (1678) door Hieronymus Sweerts, alias Hippolytus de Vrye, Weduwnaar.Ga naar voetnoot12. Wie deze ‘Biecht der Getrouwden’ helemaal serieus neemt, moet wel concluderen dat de Huwelijkse staat beter de Gruwelijke Staat zou mogen heten. ‘En (waarschuwt Hippolytus de Vrye aan het slot) hetgeen tot nog toe in deze tien Vermakelijkheden gezegd is, is alleen van de goede en welgeslaagde Huwelijken en niet van diegene, als vele, die zo dwars en tegengesteld van aard zijn, zoals het licht tegen de duisternis strijdt. Daar wordt een gedurige hel van onenigheid, vloeken, knorren en morren, ja, vechten en slaan gevonden, hetwelk meestal door de wrevelachtige, heerszuchtige, geldkwistende, eigenzinnige, hovaardige en tomeloze natuur van velen der vrouwelijke sekse veroorzaakt wordt.’ In diezelfde misogynische traditie ligt De Boosaardige en Bedriegelike Huisvrou uit 1682Ga naar voetnoot13., boordevol staaltjes van haar kwade omgang met man, kinderen en dienstboden. Dit soort avonturenroman geeft echter hooguit een komisch bedoeld fantasiebeeld van het huwelijksleven onder de achttiende-eeuwse high society. Het zijn geen ‘berichten uit de samenleving’. De opbouw van het vaderlandse gezin staat (nog) niet op het program. Dat verandert pas in de jaren tachtig met de introductie van de zedenkundige briefroman hier te lande in de gedaante van Wolff en Deken's Sara Burgerhart, waarover straks. De toneelliteratuur vergt eigenlijk wegens haar enorme omvang een apart onderzoek. Zeker ontbreekt het bij ons niet aan kluchten of blijspelen als van Thomas Asselijn (Jan Klaaz of gewaande dienstmaagd, 1682, met | |
[pagina 91]
| |
vervolgen)Ga naar voetnoot14., die een komisch licht werpen op huwelijk en huishouding. Ze vormen weer de bron van populaire kinderprenten als Jan de Wasser en zijn Griet, waarbij de man de rol vervult van pantoffelheld die alle vrouwewerk moet opknappen.Ga naar voetnoot15. Maar het karikaturale ligt er te dik bovenop dan dat we deze kluchten en verhalende volksprenten als enigszins betrouwbare graadmeter voor achttiende-eeuwse gezinsverhoudingen mogen interpreteren. Dat geldt ook voor een in de gevangenis geschreven ‘modern’ toneelspel, Het revolutionaire huishouden (1798) door Lieve van Ollefen.Ga naar voetnoot16. Het stuk beoogde ‘de schoone kunne verder uit de handen der manlijke slavernij te verlossen’. Daartoe laat de hoofdpersoon, vader Standman, een overtuigd republikein, zijn dochters een vak leren, opdat zij zichzelf later alleen bedruipen kunnen. Zo wordt Elizabeth schoenmaker, Maria kleermaker, Catharina kunstschilderes, nummer vier toneelspeelster enzovoort. Het doet enigszins inkonsekwent aan, dat tegen het eind toch weer een paar mannen deze vrije vrouwen voor een huwelijk weten te strikken, ook al dragen zij dan namen als Werkaart en Veelgoed. Op schilderkunstig gebied leveren de vele portretten van echt en trouw aan de kunsthistorici prachtig materiaal voor een iconografie van huwelijk en gezin in de Nederlandse kunst van de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot17. Het moet in beginsel mogelijk zijn iets dergelijks te doen met de talrijke huwelijksverzen, waar geen achttiende-eeuwse bruiloft zonder kon. Bibliografisch is het terrein in recente jaren ook aardig ontsloten.Ga naar voetnoot18. Het punt is echter dat dit type gelegenheidspoëzie rond 1730 al sterk in diskrediet was geraakt als | |
[pagina 92]
| |
op bestelling (Poot, J.B. Wellekens!) geleverde retoriek. De traditionele ingrediënten - lof van bruid en bruidegom, zinspeling op hun eerste sexuele verkenning en wens voor snelle procreatie - boden weinig mogelijkheid tot variatie of werden door de deftig geworden burgerij onkies gevonden. Die klap is het genre nooit te boven gekomen, ondanks incidentele pogingen van Hieronymus van Alphen en anderen de bruiloftszang te vernieuwen door haar het karakter van persoonlijke lyriek te geven.Ga naar voetnoot19. Daarom was van deze soort literatuur zeker geen sterke impuls meer te verwachten op de laat-achttiende-eeuwse gezinscultuur met haar sterke nadruk op intimiteit en huiselijkheid. Als exponent van een veranderend familiebesef blijft het genre echter van het grootste belang. Met de etiquette-boeken betreden we een voor Nederland nog nauwelijks in kaart gebracht terrein.Ga naar voetnoot20. Ze zijn niet groot in aantal, maar opmerkelijk taai van levensduur. Voor zover ze al oorspronkelijk Nederlands mogen heten, lijken ze toch vooral bestemd voor de hogere kringen.Ga naar voetnoot21. In elk geval blijft hun fatsoenscode lang die van een Frans-aristocratische hofwereld. Uit de periode die ons hier bezighoudt dateert bijvoorbeeld Het groot ceremonie-boek der beschaafde zeeden van C. van Laar.Ga naar voetnoot22. Het bestaat uit een twaalftal redenwisselingen tussen Johan, een Man van Ervarendheid, Carel, een Jong Heer, en Maria, een jonge Juffrouw. Hun beschouwingen worden soms geïllustreerd met korte verhaaltjes, zodat we met recht van een semi-literaire vorm kunnen spreken. Verder gaat het hier, zoals in alle oude etiquette-boeken, niet alleen om het uiterlijke ritueel van tafelmanieren, wijze van groeten, converseren enz., maar tevens | |
[pagina 93]
| |
om de morele grondhouding die daaraan ten grondslag ligt. Kinderen, adolescenten, gehuwden en ouders krijgen heel gedetailleerd te verstaan hoe zij zich in hun omgeving aangenaam kunnen maken. Zo dienen volwassen kinderen hun ouders niet aan te spreken met papa of mama. Het moet ‘vader’ of ‘moeder’ zijn. ‘Mijnheer mijn Vader’ of ‘Mevrouw mijne Moeder’ is daarentegen weer al te deftig en past alleen aan hoogadellijke kinderen.Ga naar voetnoot23. Het hele stelsel van gedragsregels lijkt echter vooral gericht op de indruk die het individu op de buitenwereld maakt. Binnenskamers gelden slechts bilaterale verhoudingen, waarbij de huisgenoten nooit en bloc als gezin tegenover een al dan niet vijandige Umwelt worden gesteld. Bijgevolg valt aan die vroeg-achttiende-eeuwse manieren-boeken nog weinig te merken van een groeiend gezinsgevoel. Zij fixeren eerder een door regels van wellevendheid bepaalde vorm van co-existentie tussen mensen, die wel elkaars bloedverwanten zijn en daarom hetzelfde fatsoensbelang hebben, maar die overigens weinig emotionele binding vertonen. Pas later verandert ook het etiquette-boek, net als de roman, van karakter. Of beter gezegd: er ontstaat naast het conventionele type met zijn puurtechnische voorschriften een modern-verlicht omgangsboek, waarin de sociabiliteit van het gezin centraal staat. Maar dat gebeurt pas in de jaren tachtig. Om beschrijvingen van achttiende-eeuwse huishoudens op het spoor te komen kunnen we voorlopig beter terecht bij onze vaderlandse spectators.Ga naar voetnoot24. Zij bestrijken in beginsel alle sectoren van het sociaal verkeer en dus ook het gezinsleven. Als censor morum vormen zij zelf reeds een grote familie, wat soms al tot uitdrukking komt in hun naamverwantschap. En hoewel hun toonzetting van geval tot geval kan verschillen, hun intentie blijft steeds gelijk: morele herbewapening van de vaderlandse burgerij. Daarin volgen zij zonder uitzondering hun grote voorbeeld De Hollandsche Spectator (1731-1735) van Justus van Effen. Alle reden dus om deze oudste en invloedrijkste schrijver van spectatoriale essays hier als vertegenwoordiger van de hele familie te kiezen. Van Effen was zeer gedecideerd in zijn opvattingen over huwelijk, gezin, rol van de echtgenoten en opvoeding van hun kinderen.Ga naar voetnoot25. Bij herhaling verzekerde De Hollandsche Spectator zich nergens meer op zijn gemak te voelen dan in de huiselijke kring temidden van burgers van | |
[pagina 94]
| |
fatsoen. Hun hartelijke gezelligheid stelt hij op hoge prijs; taferelen van die aard beschrijft hij met liefdevolle aandacht. Maar tegelijk ziet hij ook met scherp oog hoe zelfs in de deftigste huishoudens dikwijls een latente machtsstrijd gevoerd wordt tussen man en vrouw, waarbij kinderen en huisbedienden voor de ene of andere partij tot hulptroep dienden. Beslissende vraag is steeds: zal de man zijn natuurlijk gezag als hoofd van het gezin waarmaken? Nu moet men niet denken dat De Hollandsche Spectator een door conventies bepaald standshuwelijk met autoritaire gezagsverhoudingen voorstaat. In plaats van geld dient volgens hem tedere liefde de bindende factor tussen echtgenoten te zijn en op dit punt gaat hij dan ook lijnrecht in tegen de heersende praktijk van het mariage de raison. Binnen het gezin echter liggen de posities duidelijk. Idealiter zal de man bij zijn trouwen zes- of zevenendertig jaar oud zijn, zijn bruid tussen de achttien en twintig.Ga naar voetnoot26. Zo'n man kan ‘met een bedaarde deftigheid, met een ontsachelijk gelaat’ thuiskomen om zijn vrouw te leiden, de kinderen te instrueren en de domestieken, waar nodig, zijn gezag te doen voelen.Ga naar voetnoot27. Maar hoe zou een pas van de academie gekomen jongeman met zijn ‘zoetemelkstrony’ enig natuurlijk overwicht kunnen hebben op zijn even jeugdige echtgenote? Hoe moeten zulke kinderen samen een huisgezin besturen? In zijn spectatoriaal weekblad La Bagatelle (1718) had Van Effen al eens een vergelijkend onderzoek gedaan naar Franse, Engelse, Duitse en Nederlandse vrouwen.Ga naar voetnoot28. Van deze laatsten weet hij veel goeds te vertellen, maar wat hem in de Nederlandse vrouwen niet bevalt is hun gebrekkige ontwikkeling. Ze hebben dikwijls enkel geleerd om zich op te sieren, terwijl hun ongeoefende geest alle scherpte verliest en zich tenslotte uitsluitend richt op zaken ‘die aan haar bykans uitgedooft verstand alleen bekend zyn’.Ga naar voetnoot29. Voor zover ze dan niet naar Frans model de kokette willen spelen, zoeken ze hun heil in de rol van poetsmadam. Nu prijst de spectator het juist, wanneer mevrouw de zorg voor de huishouding niet helemaal aan haar dienstboden overlaat. Maar die Hollandse zindelijkheidsmanie leidt op haar beurt weer gemakkelijk tot huistirannie. In De Hollandsche Spectator nr. 42 vernemen we daarvan een fraai staaltje.Ga naar voetnoot30. Een pas getrouwde dame valt in het bijzijn van een gast heftig uit tegen haar echtgenoot, wanneer deze tijdens het diner per ongeluk enkele druppels rode wijn op het tafelkleed morst. Zijn reactie: hij pakt bedaard | |
[pagina 95]
| |
de volle fles om die - maar nu opzettelijk - over het damast uit te storten. Even dreigt de zaak nog verder te escaleren, maar als de man vriendelijk doch beslist te kennen geeft dat hij niet in zijn eigen huis als een jongen geringeloord wil worden (‘Weest volkomen verzekert, dat ik wil en zal meester in myn huis zyn’), bindt zij schielijk in en vraagt vergeving voor haar onredelijke kuren. Geen verhaal dus om af te drukken in het feministisch maandblad Opzij. Maar Van Effen bedoelt het ook beslist niet als kluchtig genretafereeltje uit een huishouden van Jan Steen. Hierom te lachen zou een volkomen inadekwate reactie zijn. Het gaat in dit miniatuurdrama immers om redelijkheid contra heerszucht, waarbij de man alle gelijk aan zijn kant heeft. Een opgeblazen incident? Dan moet men De Hollandsche Spectator nr. 11 lezen, waar een correspondent een boekje open doet over de dwinglandij van bepaalde Amsterdamse volksvrouwen.Ga naar voetnoot31. Als in die buurten een man zijn wijf zelfs maar durft tegenspreken, krijgt hij aanstonds vier of vijf van zulke Kenaus op zijn nek. Maar diezelfde vrouwen verwennen hun kleine kinderen schromelijk. Commentaar van de spectator: ‘'t Is maar al te bekend, dat deze Stad door de opperheerschappy der vrouwen eene ongelukkige vermaardheid heeft verkregen, en 't is schrikkelyk hard voor mannen (...) hunne halzen te moeten buigen onder 't jok van die geenen, over de welken God, de natuur, en 't gebruik van alle beschaafde volken, een wettig en betamelyk gebied gegeven hebben’. In nr. 58 komt De Hollandsche Spectator nog even op die affaire terug met de belofte in een toekomend vertoog de juiste en billijke middelen aan te geven die een verstandig huisvader behoeft bij ‘de onderscheiden regering van zyn vrouw, boden en kinderen’.Ga naar voetnoot32. Heel de terminologie waarmee hier over het huisgezin gesproken wordt beantwoordt nog aan de souvereine-staatsopvatting. Maar het is, om met De Middelburgsche Avanturier te spreken, een ‘minlyk’ gemenebest, waarover de huisvader als ‘een kleine Vorst’ regeert. Gezinsleden moeten meer zijn dan huisgenoten die ten opzichte van elkaar koele distantie in acht nemen. Om die reden noemt Van Effen het bespottelijk als echtgenoten zich onderling met de eernaam van Mijnheer of Mevrouw begroeten. Niet minder verkeerd heet het gebruik van zulke afstandelijke aanspreekvormen tussen kinderen en ouders of, nog erger, tussen broers en zusters.Ga naar voetnoot33. In dit verband zou het interessant zijn om eens systematisch na te gaan welke aanspreekvormen gezinsleden in achttiende-eeuwse literatuur | |
[pagina 96]
| |
hanteren. Als men De Hollandsche Spectator mag geloven was het gemijnheer en ge-mevrouw tussen echtgenoten hier eerder een indicatie van inwendige onverschilligheid dan van hoogachting. En zeker is dat, waar de man zijn echtgenote gemeenzaam met ‘Liefste’ of ‘Kind’ aansprak, het omgekeerd toch dikwijls ‘Mijnheer’ bleef. Voordat ik van Van Effen en daarmee van de spectators afstap nog een enkele opmerking over de sociale contekst van het gezin in De Hollandsche Spectator. Die lijkt minimaal, wat ongetwijfeld samenhangt met Van Effen's eigen behoefte aan afscherming van het privé-leven. Bijgevolg is er nergens sprake van een rijk gedifferentieerd netwerk van familierelaties, van logeerpartijen, van buurtverkeer, behalve dan in het negatieve zoals met die Amsterdamse buurtwijven het geval was. Ook vernemen we niets over aktiviteiten waaraan het hele gezin deelneemt: een uitstapje of schouwburgbezoek, laat staan een wandeling in de natuur. Alles speelt zich af binnen het Hollandse woonerf, zelfs de burgervrijage van Kobus en Agnietje.Ga naar voetnoot34. Wel is het zo dat bij de huwelijksonderhandelingen door Kobus' vader uitdrukkelijk wordt gevraagd of Agnietje goedaardig is, want ‘zo hy een kwaad wyf had, hy zou zig dood knyzen’.Ga naar voetnoot35. Van De Hollandsche Spectator naar de zedenkundige briefromans van Wolff en Deken is geen grote stap, omdat deze schrijfsters heel bewust de oud-vaderlandse lijn van Van Effen hebben voortgezet. Al in hun eerste roman Sara Burgerhart richten zij zich naar eigen zeggen op ‘den Meridiaan des Huisselyken levens’Ga naar voetnoot36., wat betekent dat zij een gelukkig huishouden als de ware heilstaat afschilderen. Niks geen straatrumoer in deze roman! Sara mag haar geluk nog even buitenshuis zoeken, totdat ook haar duidelijk wordt waar de hemel op aarde ligt: ‘ô (schrijft ze, eenmaal getrouwd met Hendrik Edeling, aan haar moederlijke vriendin Buigzaam), ô, één uur huiselyk geluk met myn besten Vriend, of met u, wegen dagen van verstrooijende vermaken ten vollen over’.Ga naar voetnoot37. Een zelfde ervaring verwoordt de pas getrouwde Willem Willis in brief 174 aan zijn Huisvrouw Letje Brunier: ‘wy zyn huisselyk gelukkig; wy beminnen elkander; wy beschouwen elkander als de bronnen onzes eigen geluks. Onze zoete kleintjes geven ons zulke aangename uuren’. Als echtgenote en moeder eindigt Sara Burgerhart haar romanbestaan, ons achterlatend met de vraag welk appèl er uitgaat van het hier beschreven gezinsgeluk, waarin huiselijk het sleutelwoord is. We komen dat woord sinds het begin van de jaren | |
[pagina 97]
| |
tachtig voortdurend tegen, maar nergens vaker dan bij Wolff en Deken.Ga naar voetnoot38. Huiselijk staat voor ongedwongen, familiaar, eenvoudig, vertrouwelijk en gezellig - allemaal burgerdeugden die in oppositie staan tegenover het beschavingsmodel van de beau-monde, waar juist uithuizigheid normaal wordt gevonden. De huiselijke haard vormt voor Wolff en Deken een natuurlijk brandpunt van gezinsgeluk, waaraan echter ook vrienden en verwanten zich mogen warmen. Bovendien staan in Wolff en Deken's briefromans die leden van een gezin dikwijls weer met andere gezinnen in vriendschappelijke correspondentie, zodat de huiselijkheidscirkel zo ruim mogelijk getrokken wordt. Huiselijkheid was trouwens voor Wolff en Deken, die zelf ruim twintig jaar als hartsvriendinnen samenleefden, niet het uitsluitende voorrecht van wat later het conjugale gezin zou heten.Ga naar voetnoot39. Ook in het pension van de weduwe Buigzaam vindt de wees Sara Burgerhart, en daar zelfs voor het eerst, vrijheid, vermaak en geborgenheid. In de roman Cornelia Wildschut wordt dat ideaal van een ‘oud vaderlandsche huishouding’ door Samuel de Groot beschreven als een gezin: daar de man en vader eerst op, en laatst na bed is; de deur zelf sluit, en al zijne kinderen, aleer zij naar hunne kamers gaan, voorbidt, dan hartlijk goeden nacht wenscht, en de meisjens een nachtkusch geeft: daar de vrouw Koningin in het huisbestuur is, haare bedienden wèl behandelt en haare dochters de nutte kunst van huishouden leert; daar alle de kinderen werkzaam zijn.Ga naar voetnoot40. Lijkt het hier beschreven gezinsgeluk misschien alleen weggelegd voor de gegoede burgerij, in hun drie, vaak herdrukte bundels Economische Liedjes (1781) hebben Wolff en Deken zich opzettelijk gericht tot de ‘gemeene [gewone] Burgerluidjes’, om ook in die kring door aanschouwelijke voorbeelden de ware familiegeest te propageren. Tekenend voor het aangeprezen domestiek geluk is het liedje ‘De Vrolyke Kindermeid’ met bijpassende gravure door P.H. Jonxis naar Jacob van Meurs. De prent gunt ons een binnenkijkje in de huiskamer, waar mijnheer zijn zoontje op schoot tilt, terwijl een dochtertje begerig haar beurt afwacht. Dit alles onder het goedkeurend oog van moeder, die tegenover haar man aan tafel | |
[pagina 98]
| |
zit. Voor de open kamerdeur staat dan nog de vrolijke keukenmeid Lotje, om wie het hier eigenlijk gaat. Zij draagt een baby op de arm, allicht niet haar eigen kind. Niettemin wijst zij zonder afgunst op het gelukstafereeltje waaraan ook zij intens deel heeft. Lotje geeft zelf tekst en uitleg: 'k Woon by zulke braave Lieden,
Die de dienstboôn nooit gebieden.
Dan 't geen goed en billyk is; [...]
Ik beleef hier gouden dagen;
Niemand hoeft my te beklagen,
Dat ik, schoon een Burgers kind,
My in dienstbaarheid bevind.Ga naar voetnoot41.
Familiaal geluk, zo luidt de boodschap, geldt ook voor de domestieken. Op al deze punten konstateer ik toch wel enig verschil met de wijze waarop Van Effen opereert. Allereerst praat deze meer over huwelijk en opvoeding dan over het gezin en blijft het veelal bij een praten over. Vervolgens richt hij zich doorgaans tot de gezeten burgerij, terwijl hij absoluut vreemd staat tegenover het onontwikkelde landvolk om van Wolff en Deken's geliefde ambachtsluidjes en dienstbaren maar te zwijgen. Tenslotte geeft De Hollandsche Spectator weliswaar allerlei verstandige adviezen, maar zijn beschrijvingen van een gezinssituatie missen de warmte en intimiteit die bij Wolff en Deken in zo ruime mate aanwezig is. Dat komt ook omdat de spectatoriale observatie slechts onderdeel is van het spectatoriale betoog, terwijl de zedenkundige romanschrijfsters Wolff en Deken met tableaux vivants werkten. Hier zien we gezinnen en gezinsleden in actie, gaan verhaal en moraal gelijk op. Zodra het gezin in onze achttiende-eeuwse literatuur tot thema wordt verheven, gebeurt dat altijd met defensieve bedoelingen. Spectators, romanschrijvers, dichters en verhandelaars zien de oud-vaderlandse zeden in gevaar en bepleiten elk op hun manier een soort ethisch réveil. Aanvankelijk wordt, bijvoorbeeld door Van Effen, het kwaad nog gezocht in bedreigingen van buitenaf: in Parijse petit-maîtres, verfranste coquettes, Engelse vrijdenkers en buitenlandse gouverneurs, die de decadentie hier importeren, waardoor gezinsleden van elkaar vervreemden. Redelijke opvoeding, speciaal ook van de jonge meisjes en aanstaande huisvrouwen, kan hier echter op termijn veel verbetering brengen. Dat moet ook, want het voortbestaan van de natie is naar algemeen inzicht afhankelijk van de saamhorigheid binnen de individuele huishoudens. Als deze hoeksteen wegvalt, wankelt het hele staatsbestel. Toch heerst onder die vroege spectators nog volop optimisme. | |
[pagina 99]
| |
Wanneer echter in het verloop van de eeuw de economische en politieke achteruitgang van de Republiek zich scherper gaat aftekenen, stijgt ook het onbehagen over wat men toen hoofdzakelijk zag als verval van volkskracht. Als reactie daarop wordt in de literatuur van de jaren zeventig bij jonge schrijvers als Feith, Bellamy, Van Alphen, Wolff en Deken een nieuwe geest van patriottisme vaardig, ongekleurd nog door partijpolitiek.Ga naar voetnoot42. Dat vaderlands gevoel uit zich op echt achttiende-eeuwse wijze in prijsverhandelingen, spectatoriale vertogen en propaganda-brochures, allemaal uiteraard bestemd voor volwassen lezers. Daarnaast echter manifesteert het zich in de stroom kinderboeken die sinds 1778, jaar waarin Van Alphen's Proeve van kleine gedigten voor kinderen verschijnt, op gang komt.Ga naar voetnoot43. Zeer uiteenlopende auteurs als Pieter 't Hoen, J.F. Martinet, Ahasverus van den Berg, Johannes Le Francq van Berkheij, M.G. de Cambon-van der Werken, Betje Wolff, Aagje Deken, Petronella Moens, Cornelis Hazeu en vele ongenoemden gaan zich vol idealisme richten op de volkseducatie. Pedagogie wordt nu bovenal scholing tot burgerschap. Maar die scholing begint in het gezin, waar de ouders zich intensief met hun kinderen dienen te occuperen. Burgerdeugd en vaderlands gevoel liggen voor deze volksverlichters in elkaars verlengde. ‘De gemeenschap vormt als het ware één groot huisgezin, waarin - naar de woorden van Kloek - ieder zijn plaats kent maar waarin ieder ook zijn plaats heeft.’Ga naar voetnoot44. En het zijn beslist geen tweederangsschrijvers die hun beste krachten geven aan het Nederlandse kinderboek. Als ik er om een hele categorie aan te duiden dan toch één moet uitkiezen, dan kies ik hier voor de verlichte Patriot Jan Hendrik Swildens, samensteller van het in enorme oplage verschenen Vaderlandsch A-B boek voor de Nederlandsche jeugd uit 1781.Ga naar voetnoot45. Swildens breekt radicaal met het ouderwetse Haneboek. Zijn A-B boek bezit alles wat het voor kleine kinderen en verlichte ouders aantrekkelijk kan maken. Het is met zijn fraaie gravures alleen reeds een lust voor het oog. Maar waar het hier op aankomt is de ideologische gezinseducatie. Van de 27 letters van het alfabet (de G komt tweemaal voor) hebben er liefst zes betrekking op de kleine republiek van het gezin. Zo staat de E hier voor Eendragt met volgend onderschrift: | |
[pagina 100]
| |
Eendragt is onze eerste Deugd, is ons dierste pand:
Daar door bloeit elk Huisgezin, en het gantsche Land.
Bij de letter M van Moeder wordt in tekst en prent een ideaal gezin afgebeeld, waar Moeder zelf haar kindje zoogt, terwijl Vader aan de iets grotere kinderen de nodige uitleg geeft. Het volgende plaatje voor de letter N toont ons een boekvertrek met aan de wand een grote landkaart van de Republiek. Het onderschrift luidt:
Nederland is uw Vaderland. Veilig woont ge 'er in.
Als gy groot zyt, hebt gy dáár ook uw huisgezin.
Het meest uitgesproken over de gezinsverhoudingen is Swildens in de prozatekst onder de letter V van Vader: ‘By den Vader, als het Hoofd des Huisgezins, berust inzonderheid het oppergezag over de Opvoeding, of ten minsten in een veel hoogeren trap dan by de Moeder: want de Natuur stelt tusschen de Moeder en de Kinderen eene gemeenzaamheid, welke daartoe veel te groot en te teder is. Daarvandaan is het, dat de Moeder, wanneer zy gebiedt, of wederstreeft, of dreigt, meest alle haare strengheid op het Vaderlyk gezag laat te huis komen’. ‘Maar ongelukkig! - aldus voegt Swildens er meteen aan toe - zo de huislyke Wetgeever willekeurige bevelen geeft, of willekeurige strengheid oefent.’ Want de naam Vader moet altijd het denkbeeld insluiten van beste Vriend. Dat was precies de les die Van Alphen het kind al in de mond legde: ‘Mijn vader is mijn beste vrind’.Ga naar voetnoot46. Alleen de letter X valt lelijk uit de toon. Natuurlijk had Swildens hier weinig mogelijkheden. Frappant is echter dat hij met Xantippe het schrikbeeld oproept van een boze huisvrouw, die door haar knorrigheid het gezinsgeluk verstoort. Voor één moment wanen we ons weer terug bij De Hollandsche Spectator Van Effen, die ook niets zo vreesde als bazige huisvrouwen. In 1793 leverde de al genoemde Zutphense predikant J.F. Martinet met zijn Huisboek voor vaderlandsche huisgezinnen de meest uitgewerkte handleiding voor het moderne gezin.Ga naar voetnoot47. Het is een soort ‘Spock’ voor de geestelijke volksgezondheid in verlicht-christelijke geest. Net als in Cats' Houwelick (1625) komen hier de diverse levensstaten afzonderlijk aan de orde: verloofden, pas getrouwden, kinderen, jongemannen, meisjes, huisvaders en huismoeders, dienstboden en bejaarden. Allemaal krijgen ze | |
[pagina 101]
| |
praktische raad hoe onderling te verkeren; aan alles is gedacht, van nagelbijten tot boeken lezen. Blijmoedigheid is de hoofdboodschap voor de individuele gezinsleden; orde voor de huishouding in haar totaliteit, want (aldus Martinet) ‘God is een God van orde’ en ‘deeze Orde in 's Scheppers groote Huishouding geeft ons den volmaaksten regel aan de hand, naar welken wij alles in onze kleine huishoudingen moeten inrigten’.Ga naar voetnoot48. Met groot psychologisch inzicht onderkent Martinet de problemen die binnen die enge gelukscocon kunnen ontstaan: vervreemding tussen de echtgenoten, huiselijk krakeel. Toch legt hij sterk de nadruk op een interne consensus, waarvoor de dagelijks huisgodsdienst de basis moet leggen. Over de kansen daartoe is hij niet pessimistisch: ‘Onze Natie is, over het algemeen, wel bedorven, maar niet geheel, en, geloof mij, zelfs minder, dan nabuurige Volken. Er zijn nog veele gelukkige Huisgezinnen; doch meest onder den deftigen Burgerstand’.Ga naar voetnoot49. Als het goed is zal de vrouw elke avond met haar tedere hand de thuiskomende echtgenoot het zweet van zijn aangezicht wissen en hem 's morgens door haar kloeke taal weer bemoedigen tot hervatting van zijn werk.Ga naar voetnoot50. Hij van zijn kant zal haar beschermen en verkwikken onder haar huiselijke bezigheden. In geen geval echter moeten die twee hun huiselijke orde laten verstoren door onnutte bezoeken van of aan derden. Immers, in alle plaatsen en vooral in de steden tref je mensen die niets omhanden hebben en die daarom uit verveling bij anderen binnenvallen om over het stads- en krantenieuws te kletsen.Ga naar voetnoot51. Om dezelfde reden hoede men zich voor een al te grote gemeenzaamheid met vrienden en verwanten, ‘want zij kon u, naderhand, ligt verdrieten’.Ga naar voetnoot52. Martinet's Huisboek onderscheidt zich als een omgangsboek-nieuwe stijl in de trant van Knigge's Ueber den Umgang mit Menschen (1788).Ga naar voetnoot53. Het streven is niet meer dat van de aristocratische etiquette-boeken om een op eigenbelang gebaseerde esprit de conduite aan te kweken. Dus: hoe kom ik vooruit in de wereld? Nee, het doel wordt nu: hoe kan ik, zonder mijzelf te verloochenen, zoveel mogelijk genoegen beleven aan de omgang met alle slag van mensen? De Zutphense predikant was daarbij allerminst een utopist. Maar hij geloofde binnen zekere, door een wijze en milde God | |
[pagina 102]
| |
bepaalde grenzen in de perfectibiliteit van het individu en in een maakbare samenleving, met het gezin als de spil waar alles om draait. Datzelfde optimisme verbindt vrijwel alle hier genoemde Nederlandse schrijvers uit de achttiende eeuw. Met name de talrijke kinderboeken staan er bol van. Als - zo is de gedachte - huwelijk en gezinssituatie nog te wensen overlaten, dan zal daar in afzienbare tijd door goede voorlichting verbetering in gebracht kunnen worden. Het ideale gezin ligt binnen handbereik, een verwachting die dikwijls gekoppeld werd aan de toekomst van het gemenebest. Deze optimistische visie verloor echter veel aanhang aan het eind van de jaren tachtig, toen de politieke omwenteling een scheiding van de geesten aanbracht en het Hollandse gezin uiteen dreigde te vallen. Zo ontwierp de Patriotse predikant IJsbrandt van Hamelsveld in 1791 een wel uiterst somber beeld van De zedelijke toestand der Nederlandsche Natie, op het einde der achttiende eeuwGa naar voetnoot54., waarbij vrijwel alle gebreken in huwelijk en huishouding op conto van de nieuwe dartelheid werden gezet. Voor anderen, als Feith, werd met de revolutie de droom van de Verlichting wreed verstoord. In zijn leerdicht Het Graf uit 1792 projecteerde hij het ware familiegeluk alleen nog in een aartsvaderlijk verleden: Ach! zo het waar geluk op aard ooit had gewoond,
't Moest in dien leeftijd zijn, die 't hart nog tot zich troont,
Toen de onschuld, onbesmet, verwijderd van de steden,
Zich veilig vond op 't Veld bij herderlijke zeden; [...]
De vastgespierde jeugd beploegde de akkergronden;
Gezondheid, vrolijkheid was aan die taak verbonden.
Het ligtbereide maal stond kunsteloos gereed,
Maar honger, huislijk heil gaf waarde aan elken beet.Ga naar voetnoot55.
Daar leefden echtgenoten als in een ander Eden. En als de dood kwam wist men zich omringd door een talrijk nageslacht. Voor Feith heeft de weelde aan die idylle een einde gemaakt. Wat rest is slechts het uitzicht op een duurzaam liefdesgeluk aan gene zijde van het graf. Van de Bataafse Republiek verwacht hij niets meer. Zo ver zijn Wolff en Deken nooit gegaan, al zijn ook zij na de eerst bejubelde omwenteling van 1795 hevig teleurgesteld, omdat de samenleving er alles bij elkaar niet beter op is geworden. Vanuit dat gezichtspunt schreef Aagje Deken aan haar vriendin Coosje Busken, dat een moeder als deze gewichtiger werk te doen had dan een representant van de Bataafse | |
[pagina 103]
| |
Republiek, ‘daar gy geslachten vormd voor deeze en de toekomende waereld’.Ga naar voetnoot56. Duidelijker nog blijkt deze frustatie uit wat zij Vollenhoven voorhield in het citaat waarmee ik deze voordracht begon: ‘het geluk woond, zo ergens hier op aarde, in uwe kleine Huiselyke Republiek’. De latere brieven van Wolff en Deken vormen dan ook een doorlopende lofzang op het moederschap en op het huisgezin als Haven in a Heartless World.Ga naar voetnoot57. | |
3. BesluitEen van de conclusies van Haks was dat het ‘moderne’, conjugale gezin, herkenbaar aan affectie en intimiteit tussen de gezinsleden, (en nu citeer ik letterlijk) ‘in overheersende mate in Holland in de 17de en 18de eeuw aanwezig was’.Ga naar voetnoot58. Tegelijk echter verklaarde hij ‘niet uitdrukkelijk’ gelet te hebben op ‘eventuele ontwikkelingen in huwelijk en gezin’ binnen deze periode, al meende hij wel zekere veranderingen in het buurtverkeer waar te nemen die op een afbrokkelend gemeenschapsleven zouden kunnen wijzen. Met deze aarzelende conclusies is Haks een stuk voorzichtiger dan de meeste door mij geraadpleegde gezinshistorici die, als Ariès, in hun macro-visie niet kijken op een eeuw meer of minder. Maar zelf moet ik nog een stuk behoedzamer zijn dan Haks, omdat het hier gepresenteerde materiaal tenslotte maar een miniem deel van de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw uitmaakt: hooguit illustratief voor ideeën over huwelijk en gezin bij enkele representanten van de burgerlijke Verlichting. Maar wat zegt dat over opvattingen en vooral over praktijken onder de plattelandsbevolking of onder het grotestads-proletariaat? Toch, als er één conclusie uit mijn exposée te trekken valt dan deze dat gezinsleven in de achttiende-eeuwse literatuur altijd een wensdroom lijkt. Soms realiseerbaar in een nabije toekomst, vaker gedacht in een Bataafse hutGa naar voetnoot59., maar zelden present, tenzij in de realiteit van de romanschrijver of dichter. Maar is dat niet juist het eigene van literatuur? |
|