Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Francis Bulhof
| |
[pagina 76]
| |
De ernstigste crisis, die Perponcher begin 1785 trof, werd veroorzaakt door de dood van drie van zijn kinderen. Ze stierven binnen een maand, zijn twee zoontjes op 17 januari, een van zijn dochtertjes op 17 februari. Een andere crisis, die vrijwel onmiddellijk op de eerste volgde, was van politieke aard. Op 11 maart 1785 leidde de affaire-Sichterman tot grote chaos in het Utrechtse stadsbestuur. De agitatie van de radicalen in en om het stadhuis betekende het einde van Perponchers flirt met de patriotten.Ga naar voetnoot2. Het herzien van zijn politieke positie moet hem veel moeite en pijn gekost hebben. Beide crises bonden hem aan zijn woonplaats, maar het werk voor de genoemde ‘Brest-commissie’ dwong hem om naar Den Haag te gaan. Dus pendelde hij per trekschuit tussen beide steden. Op 14 maart reisde hij naar Den Haag, waar hij de gelegenheid zou waarnemen om de landsregering uit de eerste hand in te lichten over de kwestie-Sichterman. De politieke noodsituatie dwong hem echter bijna onmiddellijk weer naar Utrecht terug te reizen. Op 16 maart kondigde hij de met hem bevriende Hardenbroek al zijn retour naar Utrecht aan en op de 21ste was hij weer terug in Den Haag. Bij al zijn persoonlijk leed, zijn politieke en zijn polygrafische activiteiten is het een wonder dat Perponcher op 14 maart 1785, in de trekschuit van Utrecht naar Den Haag, de ettelijke uren die de tocht duurde gebruikte om een aankomend dichter te helpen.Ga naar voetnoot3. Rustig voortglijdend over het water voorzag hij een paar hem in manuscript toegezonden gedichten van critiek. Die legde hij neer in een lange briefGa naar voetnoot4. aan een tot nu toe ongeïdentificeerd dichter, die niemand anders geweest kan zijn dan de jonge A.C.W. Staring. De bewijzen voor deze hypothese volgen hieronder, maar eerst dienen de betreffende documenten nader te worden beschouwd. Bij de brief is nog het manuscript van één van de beoordeelde gedichten bewaard. Het luidt als volgt: De luchtvaartGa naar voetnoot5.
Hoe stout was hij die 't eerst het ros
Heeft in een slaavsch gareel geslagen!
Hoe stout die 't eerst een brooze kiel
Aan 't woen van wind en zee dorst waagen!
| |
[pagina 77]
| |
Maar groter nog was 't hart des helds
Die d'adelaar dorst naa te streven,
En 't nedrig aardrijk koen verliet
Om naast de spheeren rond te zweven.
Hij, daar hij plechtig opwaarts voer,
Door kille schrik noch vreez bevangen,
Zag ver beneên zich 's waerelds kloot
Gelijk een stip in 't luchtruim hangen.
Hij oogde als God op 't menschdom neer
In luisterrijke pracht gezeten,
En dorst met eenen enklen blik
De Suideras en Noordpool meeten.
D'ontroerde stervling die 't aanzag
Kon niet dan zugtend' nederzijgen!
En, daar 't gevoel de tongen bondt,
In stillen aandagt plechtig zwijgen.
De zon zelv, welk een schouwtoneel!
De zon aan 's hemels westertranssen,
Verrukt door 't wonder, keek terug
En schonk aan d'aard' weer nieuwe glanssen.
Ontwaak dan, geest! - Hoe? - Zou 'k alleen
Op 't grootsch bestaan gevoelloos staaren?
Klink tot zijn roem! - Neen, zwijg mijnheer!
Zoek laage stov voor zwakke snaaren.
Hierbij schreef Perponcher nu een lange brief die in transcriptieGa naar voetnoot6. volgt, met uitsluiting van de gebruikelijke beleefdheidsfrasen, die echter geen enkele aanwijzing bevatten omtrent de identiteit van de geadresseerde:
[...] Onder de stukjes mij door UWEGeb. bij deszelfs missive van de 7 dezer toegezonden, vind ik de Eenzaame gedachten bijzonder bevallig, zoetvloeiend en fraai, en heb er geen aanmerkingen op te maken. De Toekomstige gelievde vloeit, dunkt mij, een weinig minder zacht. Echter zal ik er alleen op aanmerken dat de eerste | |
[pagina 78]
| |
helft van het laatste couplet ‘De zelfde knoop’Ga naar voetnoot7. etc. te veel zegt en daardoor onwaar wordt. Zou 't niet eigenaartiger zijn te zeggen: Nog ed'ler knoop dan hier ons bondt,
wijl inderdaad de knoop die ons daar zal binden, als alleen tot de geesten behorende, van een edeler natuur zal zijn dan de knoop die hier op aarde voor een gedeelte op 't lichaam betrekkelijk twee echtgenoten samenhecht. Op de Luchtvaart valt meer aan te merken. Want schoon dit stukje vele fraaie trekken bevat, heerst er over het algemeen te veel grootspraak in. Zag ver beneên zig 's waerelds kloot
Gelijk een stipGa naar voetnoot8. in 't luchtruim hangen.
Daartoe moest onze reiziger verscheidene duizend, ja honderd duizend malen hoger opgevaren zijn dan hij doet. En dit verschil is wat groot om 't zelfs aan een dichter toe te geven. Hij oogde als God,Ga naar voetnoot9. op 't menschdom, neêr,
In luisterrijke pracht gezeeten
Ik zal niet onderzoeken of zulke gelijkstellingen niet altoos een zweem van oneerbiedigheid dragen. Moet de mens wel ooit zijn oneindige afstand van God vergeten? Maar ook volgens de regelen der kunst: Moet er niet in alle vergelijkingen enige evenredigheid, enige overeenkomst, een schaduw tenminste van gelijkheid zijn, waaraan het verstand zich hechten moge, om de vergelijking als niet t'enenmale ongegrond te kunnen aannemen? Sprak men hier van de heidense Jupiter op zijn Olympus in meer menslijke dan godlijke pracht gezeten, dan zou 't hier wel aangaan. Ik zou mij onze luchtreiziger kunnen verbeelden als die God opzij zwevende, ja hem wellicht een plaats op de Olympus zelve vergunnen. Maar God, de ware God, wilkeurig bij hem vergelijken?Ga naar voetnoot10. Breekt ook zulk een vergelijking de uitwerking niet, welke de dichter teweeg wil brengen? Het oogmerk is immers de luchtreiziger zoo hoog te verheffen als mogelijk zij. Dat geschiedt in de vorige | |
[pagina 79]
| |
coupletten zeer gepast. Die 't minste denkbeeld van sterrekunde heeft weet wel dat het zweven naast de spheren in de daadGa naar voetnoot11. hier niet te pas komt. Maar voor de aanschouwers op aarde had zulks plaats in schijn,Ga naar voetnoot12. en dit is voor de dichter genoeg. Ik volg hem dus hier met vermaak. Ik zie in de schone avondstond onze luchtreiziger 't aardrijk koen verlaten, de adelaar nastreven en met zijn luchtbol, als een nieuw gesternte onder de sterren of spheren zweven. En dit geeft mij van hem een der grootste denkbeelden, welke ik ooit van enig mens vormen kon. Hij verheft zich boven de natuur. Hij zweeft tenminste boven de aardse schepping, daar ligt alles beneden hem in 't stof, terwijl hij de hoogte der hemelen beklimt. Maar nu brengt de dichter nog het denkbeeld van de Alderhoogste, van de God der natuur voor de geest en terstond zinkt de sterveling nevens mij in zijn nietig stof terug. Hij die zoëven 't verhevenste voorwerp was dat ik aanschouwde verdwijnt nu eensklaps voor dat Opperwezen voor 't welk alles verdwijnt. En zijn prachtige luchtbol, waar blijft die? Ik zou schier zeggen, zo de dichter een tegenwicht aan zijn vorige grootspraak stellen wilde, zo hij ons wilde herinneren dat dat groots luchtgevaarte in den grond nog maar een kinderspeeltuig is, dan heeft hij, ten mijnen opzichte althans, volkomen geslaagd. En dorst met eenen enk'len blik
De Zuideras en Noordpool meeten
Ik weet wel dat een dichter aan geen mathematische nauwkeurigheid gebonden is. Maar hier is de afwijking weer al te sterk. Want behalve dat dit in allen gevalle alleen boven den equator zou kunnen plaats hebben, zou men ten dien einde ook daar wederom vele duizend - ja honderd duizend malen hoger moeten stijgen dan ooit enig luchtreiziger nog deed. En zonder dit mathematisch te zien betogen, voelt toch een ieder wel die 't minste denkbeeld van de grootte en gedaante der aarde heeft dat, hoezeer onze luchtreiziger volgens des Dichters brief de (gansche, dit moet eruit) waereld als eene vlakte met gecouleurde streepen bemaald zag onder zig liggen, deze vlakte echter, op de hoogte daar hij zich bevond, toch niets anders was dan een klein gedeelte van Frankrijk, of zo hij verder mocht afgedreven zijn, van de aangrenzende landen en zeeën, en dus een stip op de oppervlakte der Wereld in plaats van de gehele uitgestrektheid tussen de beide polen vervat, vooral zolang hij nog couleuren zien kon. | |
[pagina 80]
| |
En schonk aan d'Aard'Ga naar voetnoot13. weer nieuwe glanssen
Dit is niet juist. De zon schonk deze glanzen niet aan de aarde, maar aan de reiziger en zijn luchtbol. En deze onderscheiding, ook in het dichtstuk aan hem alleen verleend, zou te zijner verheffing misschien meer hebben gedaan dan de fictie, welke deze glanzen aan de aarde schenkt. Door dezelve wordt onze reiziger nu weer te na verbonden met de aarde, daar hij kort te voren zo onafmeetbaar nog bovenzweefde dat hij ze ‘als een cirkelstip in 't lugtruim hangen zag.’ [...]
Zoals gezegd, de naam van de geadresseerde dichter ontbreekt zowel bij de brief als bij het gedicht. Toch kan de onbekende worden geïdentificeerd, en wel als de destijds achttienjarige A.C.W. Staring, al twee jaar lid van het Haagse genootschap ‘Kunstmin Spaart Geen Vlijt’. Het bewijs daarvoor is tweeledig. Perponchers critiek richt zich namelijk eerst op twee gedichten met de titels ‘Eenzaame gedachten’ en ‘Toekomstige gelievde.’ De v-spelling wijst in de richting van Staring, en inderdaad: ze zijn allebei opgenomen in Mijne eerste proeven in poëzij.Ga naar voetnoot14. De voorlaatste strofe van laatstgenoemd gedicht bevat de bekendeGa naar voetnoot15. regels: En, mogt eens 't lot in 't eigen grav
Uw beendren met mijn beendren menglen,
Dan zal ik, zelv nog na den dood,
Mijne armen in uwe armen strenglen!
Tegen deze regels, die in grafgezindheid niet voor die van Feith onderdoen, maakte Perponcher geen bezwaar, wel tegen het onmiddellijk eropvolgende: ‘Dezelvde knoop die hier ons bondt.’ Die wilde hij gewijzigd zien in ‘Nog ed'ler knoop’. De suggestie die hij deed heeft Staring nu overgenomen: in Mijne eerste proeven staat tenminste wat Perponcher heeft voorgesteld.Ga naar voetnoot16. Starings gedicht ‘De luchtvaart’ moet geschreven zijn onder de indruk van de eerste openbare ballonvaartdemonstratie van de gebroeders Montgolfier. Op 5 juni 1783 waren zij tot 2000 meter hoogte opgestegen, een prestatie die niet onderdoet voor die van de hedendaagse astronauten. ‘De luchtvaart’ is niet in Starings eerste bundel opgenomen. Perponchers critiek was hoewel mild zeer uitvoerig. Mis- | |
[pagina 81]
| |
schien hebben we daaraan te danken dat Staring het in portefeuille hield. In de oude vertrouwde trekschuit las Perponcher over het stoutmoedig ballonexperiment dat de nieuwe tijd inluidde. Hij wees het gedicht af, of hij het experiment ook afwees is minder duidelijk. Hij was in het algemeen allerminst afkerig van wetenschappelijk onderzoek, dat hij trachtte te verzoenen met zijn religieuze opvattingen. Dat hij zich tegen het onmogelijke geografische perspectief van de jonge Staring keerde is begrijpelijk: in 1785 verscheen het tweede deel van Nieuwe aardrijksbeschrijving voor de Nederlandse jeugd. Wat daar op de veertiende maart 1785 tussen Utrecht en Den Haag gebeurde was meer dan de confrontatie tussen trekvaart en luchtvaart. Het symboliseerde in een oer-Hollandse context de botsing tussen bedaagde rationaliteit en modern enthousiasme, de botsing ook tussen twee generaties. Het was een van de ‘Sternstunden’ van Perponchers literaire leven, het was ook een veelbetekenend, hoewel niet eerder aan het licht gekomen, moment in de Nederlandse letterkundige geschiedenis. |
|