Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||
Corrie-Christine van der Woude
| |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
De opzet van het onderzoek was om de samenstelling van het boekenbezit van de burgerij (geestelijkheid, artsen, bestuurders in plaatselijke en regionale lichamen, ingenieurs en al diegenen met een vergelijkbare maatschappelijke positie) in Vlaanderen tussen 1770 en 1830 beter te leren kennen dan wij nu doen en ontwikkelingen in deze periode op te sporen. Men mag zich met name afvragen of de wisselingen van regime in deze periode (Oostenrijks, Frans en Nederlands) soms op die samenstelling van invloed zijn geweest. De bedoeling van dit artikel is niet om van de bevindingen van dat onderzoek verslag te doen, maar om iets te laten zien van de gevolgde werkwijze, en met name inzicht te geven in enkele van de basistabellen die daartoe werden opgezet. Dat zal gebeuren aan de hand van één catalogus, waarin het boekenbezit van een boekhandelaar te koop wordt aangeboden. Men dient daarbij dan wel te bedenken, dat de onderzoeksmethode ontwikkeld werd voor analyse van een groep veilingcatalogi, die een samenhang hebben op basis van een tijdsperiode of een ander criterium (bijvoorbeeld het beroep van de bibliotheekeigenaar). De invloed van individuele omstandigheden en voorkeuren wordt daarbij zoveel mogelijk vermeden. Bij de analyse in deze bijdrage van slechts één enkele catalogus gaat het om de demonstratie of methodologische betekenis van de bewerking van dit type bron, niet zozeer om de resultaten. Hier wordt allereerst beoogd inzicht te geven in de gevolgde werkwijze en het mogelijk te verwachten soort informatie. Verstrekkende conclusies mogen op grond van de analyse van één catalogus echter niet getrokken worden.
De bulk van het onderzoek bestond uit de kwantitatieve analyse van 51 auctie- of veilingcatalogi die tezamen een kleine 40.000 titels bevatten. Daarnaast werden boekadvertenties in Den Vlaemschen Indicateur en in De Gazette van Gend doorgenomen. Een derde veel gebruikte bron voor de kennis van particulier boekenbezit, de boedelinventaris, bleek in Vlaanderen niet bruikbaar. Vermeldingen van titels van boeken komen daarin namelijk nauwelijks voor, en wanneer dat wel gebeurt, moet men zich afvragen hoe representatief die betreffende particuliere bibliotheek dan is. Bovendien zijn in deze spaarzaam voorkomende gevallen de titels altijd uiterst summier beschreven. De informatie die dan geboden wordt, is veel beperkter dan in de voor handelsdoeleinden bestemde veilingcatalogus. Dat die veilingcatalogus zijn eigen problemen van interpretatie op het punt van volledigheid, representativiteit en dergelijke heeft, is iets waarop in dit artikel niet wordt ingegaanGa naar voetnoot2.. | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
De omvang en betekenis van de handel in tweedehands boeken via veilingen blijkt uit een paar sprekende cijfers over het aantal en de omvang van de boekenveilingen die in de periode 1770-1830 in Gent werden gehouden. De universiteitsbibliotheek aldaar bezit een grote, door F. Vandenhole geïnventariseerde en beschreven collectie veilingcatalogi. Daaronder bevinden zich voor de genoemde periode 194 catalogi met boekbestanden, van te Gent gehouden veilingen. In deze catalogi werden welgeteld zo'n 300.000 boeken te koop aangeboden (inclusief dubbelen). Onderzoek in de universiteitsbibliotheek te Leuven en de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, evenals een analyse van de aankondigingen van boekenveilingen in de Gazette van Gend toonden aan, dat de Gentse universiteit voor de periode 1770-1830 hooguit 45 à 50% van alle vervaardigde veilingcatalogi bezit. Het totaal aantal boekenveilingen met catalogi heeft derhalve zeker boven de vierhonderd gelegen. Dit betekent dat ongeveer zeven veilingen per jaar in Gent zijn gehouden, meer is mogelijk. Op grond van de beschikbare informatie kan het moeilijk minder zijn geweest. Het aantal geveilde titels zal dus ook wel meer dan het dubbele zijn geweest, zo'n 600.000 of meer. Per jaar zouden in deze periode dan minstens 10.000 titels op openbare verkopingen zijn aangeboden. Omdat wij echter niets weten van de verkoopeijfers van nieuwe boeken, is dit getal moeilijk te interpreteren. Maar wanneer wij bedenken dat er in een stad als Gent omstreeks 1800 ongeveer 10.000 huishoudens waren, en dat bovendien een kleine helft van de bevolking analfabeet geweest zal zijn, dan mag de conclusie luiden, dat per geletterde volwassen inwoner van deze stad iedere twee jaar tenminste één boek geveild werd. Het is duidelijk dat bij een zo omvangrijke handel het onmogelijk is het totale pakket te analyseren, zelfs niet wanneer men dat baseert op het lang niet volledige catalogi-bezit van de Gentse universiteit. Men zal dus een aantal beslissingen moeten nemen die erop zijn gericht de informatie tot een hanteerbare hoeveelheid in te perken. Ook dan zal de bewerking en analyse van de gegevens nog een arbeidsintensief en tijdrovend werk blijven, indien men tot representatieve resultaten wenst te komen. Om te kunnen profiteren van de wet van de grote getallen - een noodzakelijke voorwaarde bij dit onderzoek - zal de | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
onderzoeker relatief grote hoeveelheden gegevens in zijn studie moeten betrekken. Een eerste beperking die kan worden doorgevoerd, is te bereiken door een reductie van het aantal intensief te bewerken catalogi. Dit is mogelijk door het onderzoek te beperken tot een aantal kortere perioden tussen 1770 en 1830. Per subperiode stelt men een cohort van gedetailleerd te bewerken catalogi samen. Belangrijk en essentieel voor de vergelijking van subperioden is daarbij dat gestreefd wordt naar een zo optimaal mogelijk vergelijkbare samenstelling van de cohorten catalogi door de volgende zaken voortdurend in de gaten te houden:
Nadat men op deze wijze ‘goede’, dat wil zeggen zoveel mogelijk vergelijkbare cohorten heeft samengesteld, kan de onderzoeker beginnen met intensieve bewerking van de catalogi zelf.
Een eerste noodzakelijke stap is hierbij een indeling naar formaat aan te brengen. Uit het onderzoek te Gent is gebleken, dat ieder formaat een eigen specifieke ontwikkeling doormaakte. Aangezien uit een groot aantal catalogi een duidelijke driedeling naar voren kwam, nl. in folio, in quarto, en in octavo en kleinere formaten (voortaan aangeduid als octavo's), werd ervoor gekozen om deze driedeling voor alle catalogi over te nemen. Het blijkt namelijk noodzakelijk om folio's en quarto's - de grotere en in het algemeen duurdere exemplaren uit het boekenbezit - apart te bewerken, omdat hun betekenis anders in de grote hoeveelheid kleinere boeken ondergesneeuwd zou raken. In mijn onderzoek trof ik zo'n 30.000 octavo's aan, tegenover slechts ongeveer 4.000 folio's en 4.500 quarto's. Dit gegeven heeft zoals later zal blijken, ook invloed op de verdere bewerkingen tijdens het onderzoek. Veilingcatalogi verschaffen in beginsel over tal van punten informatie aangaande het geveilde boek. Een vijftal aanduidingen zijn vrijwel altijd aanwezig. Er is altijd een titel die in een bepaalde taal is gesteld, het formaat is vrijwel altijd bekend en tot slot worden het jaar en de plaats van uitgave zeer frequent gegeven. Met behulp van de titel kan men in bijna alle gevallen het boek, soms met behulp van een aanvullend bibliografisch onderzoek, globaal naar onderwerp indelen. Daarnaast is het ook mogelijk om titels die twee of meer malen in een cohort voorkomen, de zogenaamde ‘bestsellers’, er uit te lichten. Deze laatste bewerking van het materiaal vergt overigens veel tijd en concentratie. Er zijn in totaal dus zes items, die men vrijwel altijd kan achterhalen en waarop men dus de catalogi sowieso kan bewerken. Deze zes items zijn: | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
Daarnaast is er een aantal items zoals bijvoorbeeld de vermeldingen ‘vertaling’, ‘met illustraties’, en ‘met atlas’, dat beduidend minder vaak voorkomt, maar daarom niet minder interessante resultaten kan geven. Tot nog toe heeft het onderzoek in de Gentse catalogi zich beperkt tot bovenvermelde zes items. Deze worden hier dan ook nader toegelicht. Het indelen van titels naar taal en formaat gaat relatief snel en kan dus voor alle titels gedaan worden. Het vaststellen van de overige vier items is veel arbeidsintensiever. Desalniettemin kunnen toch alle folio's en quarto's zonder al te veel problemen worden ingedeeld naar onderwerp, frequentie en een combinatie van jaar en plaats van uitgave. Voor de groep octavo's die ruim driemaal zo groot is als de groep quarto's en folio's tezamen, is dit niet uitvoerbaar en voor een aantal vraagstellingen ookniet zinvol. Niet zinvol, omdat na de analyse van een grote hoeveelheid titels de bestudering van nog een extra hoeveelheid vermeldingen uit een bepaalde catalogus, ten hoogste een verschuiving van enkele procenten teweeg brengt. Aangezien de cijfers die uit dit soort kwantitatief onderzoek voortkomen, nooit als een absoluut gegeven kunnen worden beschouwd, maar enkel als min of meer globale aanduidingen en vooral als aanwijzing voor tendensen in de ontwikkeling door de gehele periode heen, was het raadzaam een a-selecte steekproef te trekken. Aangezien er zesmaal zoveel octavo's zijn als folio's óf quarto's lijkt een steekproef van 1 op 5 reëel. Men onderzoekt dan altijd nog meer octavo's dan folio's en quarto's. Via deze steekproef kan men zonder problemen een representatief beeld krijgen van de items onderwerp, jaar en plaats van uitgave. Voor de vaststelling van de frequentie waarmee bepaalde titels voorkomen, gaat dit echter niet op. Het risico dat door toeval bepaalde frequent voorkomende titels buiten de steekproef vallen, is te groot. Een oplossing daarvoor lijkt te zijn de bestudering van alle titels op dit frequentie-aspect. Dit is echter irreëel. Het menselijk geheugen is immers niet in staat om uit de massaliteit van titels die voor het octavo-formaat gegeven wordt, de titels die meermalen voorkomen, te selecteren. Voor dit formaat zal men, indien men enig inzicht wil krijgen in de frequentie van bepaalde titels, met vooraf vastgestelde titels op zoek moeten gaan naar het aantal keren dat zij in de catalogi voorkomen. Als voorbeelden daarvoor kunnen gelden: de bijbel; de geschriften van Voltaire; Adam Smith's, An inquiry into the nature and causes of | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
the wealth ofnations; Jacob Cats', Trou Ring; en andere bekende werken. Vanzelfsprekend is dit een minder objectieve benaderingswijze dan de methode die bij de folio's en de quarto's kon worden toegepast. Met behulp van de bovenvermelde bewerkingen kan men vervolgens tot een aantal basistabellen komen. Op basis van die tabellen kan men dan weer verdere berekeningen uitvoeren.
Hoe deze tabellen er concreet uitzien, wil ik met behulp van één voorbeeld, de catalogus van de Gentse firma J. Gimblet laten zien. Zoals uit de titel van de catalogus blijkt, gaat het om de overleden boekhandelaar J. Gimblet, die gevestigd was in de Veldstraat in Gent.Ga naar voetnoot3. Helaas kan niet met zekerheid worden vastgesteld of het om de verkoop van privé èn zakelijk bezit gaat, danwel alleen om het laatste. Het feit, dat in de catalogus ook een aantal oude antiquarische uitgaven zijn opgenomen, duidt op een samenvoeging van privé en zakelijk bezit, maar zeker is dit niet. Een boekhandelaar had vaak zowel nieuwe als antiquarische uitgaven in de verkoop. Hoe dit ook moge zijn, uit de analyse van de boekenvoorraad zal later overduidelijk blijken dat het zakelijk bezit volledig de overhand had. Deze catalogus kan dan ook niet de aanduiding ‘particulier’ boekenbezit krijgen. Uit de Bibliographie Gantoise van VanderhaeghenGa naar voetnoot4. is bekend dat Jean-Joseph Gimblet zich in 1777 associeerde met zijn broers Philippe-Jean en Pierre-Laurent, van wie de eerstgenoemde tenminste sinds 1765 een drukkerij en uitgeverij met annex een boekhandel op de Korenmarkt in Gent voerde. Jean-Joseph, geboren op 27 december 1740, was de jongste van de drie. In 1781 verliet hij de firma en startte een eigen zaak in de Veldstraat. Hij overleed in 1793. Zijn vrouw, Louise de Smet, zette het bedrijf voort, een in die tijd niet ongebruikelijke gang van zaken. In 1806 wordt de gehele voorraad uiteindelijk toch nog geveild. Vanderhaeghen noemt het boekenfonds van de firma, zoals dat in 1806 werd aangeboden, van weinig belang (‘peu important’). Nu echter terug naar de basistabellen die aan de hand van de bovenvermelde zes items werden geconstrueerd. In de eerste plaats is er een tabel voor de splitsing van de titels naar formaat en taal (tabel 1). Dit is de enige tabel waarbij alle titels betrokken zijn. In deze tabel wordt ook het aantal loten vermeld waarover de titels zijn verspreid. Hierin zijn twee opvallende ontwikkelingen. Allereerst liep het gemiddeld aantal boeken dat in een lot was opgenomen in deze periode behoorlijk en | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
regelmatig terug, terwijl tevens bleek dat naarmate het gemiddeld aantal titels per lot daalde, de exactheid van de hoeveelheid informatie in de titelbeschrijving vrijwel rechtevenredig toenam. Verder valt uit tabel 1 af te lezen dat de procentuele verhouding tussen de talen voor ieder formaat anders is. Waar bijvoorbeeld bij de folianten zo'n 27% van de boeken in het Latijn gesteld is, is dit bij de octavo's slechts een kleine 5%. Wanneer we echter de moedertalen (Nederlands en Frans) bezien, dan blijkt dat 95% van de octavo's in een van deze beide talen gesteld is, tegenover 71% van de folio's. Hier komt duidelijk het belang van de scheiding naar formaat tot uiting, want indien de folio's niet apart genomen zouden zijn, dan hadden de moedertalen een overweldigend overwicht gehad van zo'n 93% en was het Latijn mogelijk als een te verwaarlozen categorie beschouwd, terwijl die taal vooral onder de grotere, meer prestigieuze en duurdere werken een belangrijke plaats inneemt. Dat het bij die boeken, zoals te verwachten valt, vaak om oudere boeken gaat, wordt door de kruistabellen 2 tot en met 5 bevestigd. De kruistabel voor jaar en plaats van uitgave wordt normaliter per cohort opgemaakt. Toch blijkt reeds uit deze zeer beperkte tabellen heel duidelijk dat naarmate het formaat kleiner wordt, de boeken uit een recentere periode stammen. Interessant is het ook te zien dat een aantal uitgeverscentra naar voren komen, omdat ze een meer dan gemiddelde betekenis hebben. Voor dit geval gaat het om Amsterdam, Parijs, Antwerpen en Gent. Wanneer deze catalogus vergeleken wordt met de algehele tendens die in mijn onderzoek naar voren kwam, dan spelen de Zuidelijke Nederlanden in dit boekenfonds een onevenredig grote rol. Met name geldt dat voor de stad Gent in het bijzonder. Maar dit is begrijpelijk, we hebben hier immers te maken met het bezit van een Gentse boekdrukker/-handelaar. Een heel aantal van zijn eigen uitgaven zal in deze catalogus zijn opgenomen. In de tweede plaats valt in een vergelijking met het totale onderzoek het relatief geringe belang van de stad Parijs op. In mijn onderzoek was deze stad met 32% dominant, op grote afstand gevolgd door Amsterdam, welke stad een aandeel van zo'n 15% had. Bij het geveilde bezit van J. Gimblet heeft Parijs een aandeel van slechts 13% en komt daarmee op de vierde plaats (na Amsterdam, Antwerpen en Gent). Tot slot komen we tot de basistabel voor de indeling naar onderwerp (tabel 6). Het klassificeren van de boeken naar onderwerp/gebied werd gedaan aan de hand van een in hoofdlijnen vooraf ontworpen schema, dat bij het doorvoeren van deze bewerking voortdurend werd uitgebreid en verfijnd. Dit schema voor de klassificatie van boektitels naar onderwerp dankt zijn ontstaan aan het sorteren op onderwerp van de boeken waarvoor in de jaren 1779-1780 geadverteerd werd in Den Vlaemschen Indicateur. Alle daarin genoemde boektitels waren daartoe vooraf op een | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
fiche gezet. Deze verzameling kaartjes werd als vertrekpunt genomen, omdat de daarop overgebrachte boektitels een breed scala van onderwerpen bleek te bestrijken, terwijl het absolute aantal boektitels (614) toch te overzien was. Na verwijdering van de dubbelen bleven 445 titels over. Na wikken en wegen en herschikken van deze 445 boektitels kwamen veertien min of meer duidelijk omlijnde rubrieken naar voren. Daarnaast bleek het nodig een rubriek ‘varia’ en een rubriek ‘onduidelijk’ te introduceren. Alles bij elkaar dus zestien rubrieken (genummerd 1 tot en met 16 in tabel 6). Dat deze aldus verkregen klassificatie in hoge mate voldoet, moge blijken uit het feit dat vervolgens bij het indelen van ongeveer 14.500 titels (de omvang van de op dit item bewerkte titels van de cohorten) niet meer dan vier nieuwe rubrieken aan de zestien behoefden te worden toegevoegd (genummerd 17 tot en met 20 in het schema). Twee daarvan, de rubrieken 18 en 19, betreffen seriewerken en veeldelige, dikwijls over meer jaren gespreide uitgaven. Daarvoor werd, althans in 1779 en 1780 niet geadverteerd in Den Vlaemschen Indicateur. Dit bleek evenmin het geval met boeken uit de rubriek die later onder de benaming ‘Zeden’ moest worden ingevoerd (nr. 17 in het schema). Ook voor boeken die onder het hoofd ‘sociale wetenschap’ zijn te brengen, bleek niet te zijn geadverteerd (nr. 20 in het schema). De opgezette klassificatie in twintig rubrieken is uiteraard voor discussie vatbaar. Een toelichting is daarom op haar plaats. Indien overgegaan zou worden tot een verdergaande verfijning zou het aantal rubrieken tot een onoverzichtelijke hoeveelheid uitgroeien en zouden - bij de huidige omvang van het onderzoek - een aantal rubrieken waarschijnlijk een te geringe kwantitatieve vulling hebben gekregen. Wanneer in de toekomst bij een groter opgezet onderzoek toch een grotere verfijning in de indeling wenselijk zou zijn, dan zal die eerder in een onderverdeling van deze twintig rubrieken dan in een nog verder uitgesplitste indeling moeten worden gezocht. Opgemerkt dient wel te worden, dat bij het verfijnen van de klassificatie de beslissingsproblemen voor degene die indeelt met een astronomische snelheid zullen toenemen. Door mij werd dus gekozen voor een nieuw opgezet schema; er is dus géén eigentijds schema overgenomen. Deze beslissing is voornamelijk genomen, omdat ik bij het doorbladeren van de catalogi merkte dat de rubriekenindeling en zeker de indeling van de titels in de rubrieken in de catalogi zelf gedurende de periode aan een duidelijke evolutie onderhevig waren, waardoor het erg moeilijk wordt om in dat geval een vastomlijnd eigentijds schema en stabiele criteria consequent door te voeren. Hierbij speelt het feit dat de onderzoeker, ondanks een verhoogde waakzaamheid toch met twintigste-eeuwse ogen blijft zien een belangrijke rol. Daar komt nog bij dat hij vooral ook twintigste eeuwse | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
vragen aan het materiaal zal stellen. Wanneer men de Franse studies op dit terrein (bijvoorbeeld die van F. Furet en M. MarionGa naar voetnoot5.), waarbij wel een eigentijdse indeling werd gebruikt, onderling vergelijkt, stuit men onmiddellijk op het probleem dat het moeilijk is bij een dergelijke indeling de juiste waarde van de cijfers in te schatten. Het meest sprekende voorbeeld hiervan is het thema godsdienst. Wanneer men daar noch kerkgeschiedenis noch kerkelijk recht onder rekent, zoals in de zeventiende en achttiende eeuw gebruikelijk was, dan daalt het aandeel van de rubriek godsdienst in het totaal fors. Daar zou men dan gemakkelijk uit kunnen afleiden dat de maatschappij veel minder doordrongen was van kerk en religie dan zij in wezen was. Het is vanzelfsprekend wel kenmerkend voor die maatschappij dat kerkelijk recht onder recht geplaatst werd en kerkgeschiedenis onder geschiedenis. Toch kunnen wij die indeling maar beter niet overnemen, wanneer wij enig inzicht in die maatschappij en vooral in haar evolutie willen krijgen. Ook Darnton in zijn boek de literaire onderwereld tijdens het ancien regimeGa naar voetnoot6. is deze mening toegedaan. Hij schrijft hierover: ‘Het stellen van twintigste eeuwse vragen aan de hand van achttiende eeuwse categorieën kan zeer misleidend zijn.’ Een vierde type basistabel die opgemaakt wordt, is die van frequent voorkomende titels per formaat en per cohort. Uit deze tabel kan men altijd aflezen in welke catalogi de titel werd aangetroffen en hoe vaak. Wanneer de onderzoeker dit nauwgezet uitvoert, komen als het goed is, zowel de bestsellers als de winkeldochters aan het licht. Een boekhandelaar zal immers altijd proberen een winkeldochter meermalen in een catalogus toe te voegen. Een catalogus zal dan dus opvallend vaak dezelfde titel bevatten, terwijl deze in andere catalogi niet of nauwelijks voorkomt. Het is echter niet goed mogelijk deze vierde basistabel voor één catalogus op te stellen. Een voorbeeld daarvan blijft hier daarom achterwege.
De tabel zes biedt nog de mogelijkheid kort in te gaan op de inhoud van de catalogus van de firma Gimblet. Zoals reeds gezegd, beschouwde VanderhaeghenGa naar voetnoot7. dit boekenfonds als ‘peu important’. Waarschijnlijk moet deze kwalificatie begrepen worden in combinatie met de daarop volgende opmerking: ‘la plupart des publications de Jean Gimblet appartiennent à la littérature légère: ce sont des livres populaires, des re- | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
ceuils, des chansons et des pièces dramatiques’. Vanderhaeghen doelt op de kwalitatieve kant van het bedrijf. Maar voor ons is het juist zeer interessant om te zien wat een meer op de populaire markt gerichte drukker-boekhandelaar in voorraad had en bovendien ook zelf uitgaf. Een tipje van die sluier kan worden opgelicht door te kijken naar de voorraad ‘livres en feuilles’: wèl gedrukte, maar nog (onafgesneden en) niet-gebonden vellen, die in het magazijn liggen te wachten op het moment waarop ofwel de gebonden exemplaren verkocht raken, of wel vraag ernaar komt van andere boekhandelaren. Onderling verhandelde men immers voornamelijk ongebonden boeken die gemakkelijker te vervoeren waren. Het blijkt in de catalogus van J. Gimblet om 19 uitgaven te gaan, waarbij in 18 gevallen de aantallen vermeld staan die bij elkaar maar liefst 8.752 ongebonden boeken opleveren. Wij mogen dus stellen dat er wel zo'n 9.000 ongebonden boeken in het magazijn lagen. Het kunnen niet allemaal eigen uitgaven zijn geweest, want in één geval vermeldt de catalogus het jaar 1780 als jaar van uitgave (26 exemplaren nog aanwezig), toen Jean-Joseph Gimblet nog niet zelfstandig in de Veldstraat gevestigd was. In een tweede geval wordt zelfs 1779 als jaar van uitgave gegeven (32 stuks). Misschien was de firma via een veiling aan deze uitgaven gekomen, via dezelfde weg waarlangs nu (in 1806) zijn eigen ‘livres en feuilles’ werden verkocht. Een andere mogelijkheid is, dat Jean Joseph Gimblet deze exemplaren bij de zakelijke afscheiding van zijn broers had overgenomen. De zes andere uitgaven, waarbij de catalogus het jaar van uitgave geeft, liggen allemaal tussen 1782 en 1794. De grootste voorraad stak in lot 12 dat wordt gevormd door 2.300 ongebonden exemplaren van Het Hemels Paradijs en de Palmhof, alle te Gent gedrukt in een ‘groote letter’. Op de tweede plaats vinden wij een klein formaat boekje (in-18o) met 1.460 exemplaren: Het boeksken peyst er wel op. Iets minder talrijk aanwezig was het Drievoudig devotie boeksken, of troost der bedrukten, van een zekere Myleman met 1.042 stuks. Dan volgde met 800 stuks opnieuw een lot waarin Het hemels paradijs en de palmhof maar ditmaal gezet in-12o. Nog vijf andere loten waren gevuld met Het hemels paradijs en de palmhof, in uiteenlopende formaten en lettertypen (bij elkaar nog eens 569 exemplaren). De Nederlandse Negotiant nam met 683 ongebonden exemplaren ook een belangrijke plaats in, waarna ex aequo met ieder 500 stuks De Kleinen Atlas of Curieuze beschrijving van de geheele Wereld en het Petit office de la trèssainte Vièrge volgen. Wanneer wij het geheel van ongedrukte vellen naar onderwerp totaliseren, blijken van de 8.752 in 18 loten voorhanden zijnde ongebonden boeken er slechts 1.571 met vrij grote zekerheid buiten de kerkelijke sfeer te vallen. De conclusie mag zijn dat het (nog) niet gebonden drukwerk van de weduwe J. Gimblet overwegend in de volksdevotionele en kerkelijke sfeer lag. Opvallend is voorts de grote markt waarmee gerekend werd. | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
Bij het toenmalige inwonertal van de stad Gent en de omvang van het aantal geheel analfabete huishoudens (ongeveer 1 op de 5)Ga naar voetnoot8., kan worden vastgesteld, dat deze firma voor zo ongeveer ieder huishouden in de stad, waarin tenminste wel één persoon lezen kon, een nog niet gebonden boekwerkje in voorraad had. Een dergelijke boekenvoorraad is thans onvoorstelbaar.
Het belang van dit soort onderzoek, de analyse en vergelijking van particuliere bibliotheekbestanden schuilt in de mogelijkheid het inzicht te vergroten in de culturele en intellectuele bagage van boekbezitters. In mijn dissertatie-onderzoek, tracht ik dan ook voornamelijk maar zeker niet uitsluitend, met behulp van veilingcatalogi meer zicht te krijgen op de culturele en intellectuele ontwikkelingen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden gedurende het derde kwart van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. |
|