Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Jelle Bosma
| |
De Reformatorische VerlichtingToen Ferdinand Sassen in 1965 zijn bekende studie over Johan Lulofs publiceerdeGa naar voetnoot2. gold de achttiende-eeuwse Republiek nog als weinig interessant voor wat betreft de Verlichting.Ga naar voetnoot3. Inmiddels is er een groot | |
[pagina 30]
| |
aantal studies verschenen waarin Sassen's thema wordt overgenomen en is de plaats van de Republiek binnen de ‘moderate Enlightenment’ een algemeen geaccepteerde.Ga naar voetnoot4. De Verlichting wordt niet langer vanuit de ideeëngeschiedenis strikt typologisch voorgesteld, het beeld is genuanceerd en er is ruimte ontstaan voor details. Sassen wees in het bijzonder op de band tussen het nieuwe verlichte denken en de religie, een band die men eveneens in andere protestantse naties aantreft. Waar de Verlichting lange tijd als areligieus werd voorgesteld, lijkt men zich nu bewust dat dit slechts voor een kleine atypische groep opging. Veeleer kenmerkend was een koppeling van verlichte noties als rede en deugd aan de oude godsdienstige beelden en begrippen: zonde, genade, hemel en hel. Sassen schreef in het bijzonder over de natuurlijke theologie zoals die gedoceerd werd rond het midden van de achttiende eeuw en hij onderstreepte daarbij de beperking die men vrij algemeen aan die natuurlijke theologie toedichtte. De openbaring ofwel de kernwaarheden van het christelijk geloof bleven onmisbaar, zo oordeelden de achttiende-eeuwers vrij algemeen. Inmiddels is de term ‘Reformatorische Verlichting’ een eigen leven gaan leiden. J.C. de Bruïne paste haar toe in meer uitgebreide zin op alle wetenschappers die onbevooroordeeld en tolerant hun vak op een vernieuwende, kritische manier uitoefenden; hij dacht daarbij meer speciaal aan exegeten en taalwetenschappers als Herman Venema en Albert Schultens.Ga naar voetnoot5. Ook in de literatuurwetenschap vond men reformatorische-verlichte kenmerken, reden waarom ook hier de term ingang vond.Ga naar voetnoot6. Er was echter ook kritiek op het gebruik van de term die dan ook meer en meer vervangen werd door die van ‘Nederlandse Verlichting’, waarbij een inhoudelijke aansluiting bij de eerder gegeven invulling overigens gehandhaafd bleef. J. van den Berg wees op het specifiek protestantse in de Nederlandse Verlichting en opteerde vandaaruit voor de naam ‘protestantse Verlichting’ of verlicht protestantisme.Ga naar voetnoot7. C. Huis- | |
[pagina 31]
| |
man prefereerde de term ‘Nederlandse Verlichting’ om zo het onderscheid tussen de traditionele, orthodox of piëtistische groepen en de meer verlichte protestanten aan te geven.Ga naar voetnoot8. A.J. Hanou vroeg zich tenslotte af of de dichotomie tussen orthodoxie en christelijke Verlichting een volledige beschrijving gaf van het culturele leven in de laat achttiende-eeuwse RepubliekGa naar voetnoot9.; er waren immers ook een aantal minder christelijke verlichten. Waar het Verlichtingsonderzoek zich steeds meer heeft verfijnd en zich niet meer uitsluitend bezig houdt met kopstukken van ‘les Lumières’ of ‘the Enlightenment’, zien we tegenwoordig een tweetal speciale aandachtspunten. Allereerst dat van het regionale of landelijke onderscheid tussen de verschillende typen Verlichting. In ieder land nam zij al naar gelang de sociale, culturele, economische en vooral ook religieuze structuur een eigen vorm aan.Ga naar voetnoot10. Vervolgens dat van de verspreiding van dit denken, de receptie. Hierbij streeft men ernaar om de omvang van culturele circuits, van nieuwe vormen van sociabiliteit te bepalen, om zo de ideeënsystemen te localiseren. Verschillende onderzoeksobjekten zijn mogelijk, men kan kijken naar spectatorsGa naar voetnoot11., naar genootschappenGa naar voetnoot12., naar lezersGa naar voetnoot13., boekhandels en .. naar preken. | |
Preken als bron voor de VerlichtingEerder onderzoek naar de Nederlandse Verlichting heeft aangetoond dat er grote verschillen bestonden tussen de verschillende denominaties | |
[pagina 32]
| |
in ontvankelijkheid voor het nieuwe optimistische denken. Het verbinden van het geloof met de rede, het optimistische geloof in de perfectibiliteit van de mens, het beeld van de goedgunstige God, ja zelfs de fysicotheologie waren zaken die lang niet door alle kerkelijken met open armen ontvangen werden. Vooral groepen dissenters (remonstranten, doopsgezinden en lutheranen) stonden ervoor open.Ga naar voetnoot14. De heersende kerk bood lang weerstand tegen het nieuwe denken. Zij was voor het grootste deel gematigd en bevatte verder een strijdbare rechtervleugel alwaar een aantal ‘hardliners’ als ‘wachters op Sions muren’ de gereformeerde leer bewaakten. Toch drong aan het eind van de eeuw het verlichte denken ook in de heersende kerk door.Ga naar voetnoot15. Preken zouden kunnen dienen als instrument ter bepaling van de mate waarin dit gebeurde.Ga naar voetnoot16. Een voorwaarde voor het doen van onderzoek naar de verspreiding van denkbeelden is het vinden van een brede, uitgebreide bron, dat wil zeggen een bron die het mogelijk maakt om de denkbeelden van grote aantallen personen na te gaan. Preken vormen voor de achttiende eeuw een dergelijke bron. Zij werden in grote aantallen gepubliceerd, zelfs door mensen van wie niet meer bekend is dan het simpele feit dàt ze een preek hebben gepubliceerd. Preken bieden dus, meer dan de strikt academische geschriften, een ruime blik in de keuken van de toenmalige kerk. Er is nog een reden waarom preken interessant zijn voor een onderzoek naar de verspreiding van verlichte ideeën. Deze heeft te maken met de rol van de preek in dit verspreidingsproces überhaupt. Werner Schütz schat in ieder geval voor Duitsland deze rol zeer hoog in. Hij beweert dat de preek daar één van de belangrijkste media was voor de verspreiding van het nieuwe denken. Alhoewel er steeds meer mensen konden lezen en men meer en meer in de landstaal publiceerde, bleven volgens hem toch veel mensen van schriftelijke informatie verstoken. Het enige ‘belerende’ waar zij wel, net als ieder ander, mee te maken hadden, was de preek. Er werd bovendien enorm veel gepreekt. Schütz besluit dan ook met de bewering dat men de invloed daarvan op de publieke me- | |
[pagina 33]
| |
ningsvorming niet snel overschat. De analyse van een groot aantal duidelijk verlichte preken illustreert en ondersteunt zijn betoog waarvan de pointe al in de titel duidelijk wordt: ‘die Kanzel als Katheder der Aufklärung’.Ga naar voetnoot17. Wanneer we studies zoeken die deze these van Schütz onderbouwen, valt de oogst enigzins tegen. Weliswaar hebben een aantal auteurs zich met de preek bezig gehouden. Natuurlijk zijn er theologische overzichtswerken, die de geschiedenis van de preek door de eeuwen heen behandelen, en deze homiletischGa naar voetnoot18. beoordelen.Ga naar voetnoot19. Een aantal recente Nederlandse studies handelt zelfs meer specifiek over de preek in de achttiende eeuw, maar richt zich daarbij niet speciaal op het verlichte element.Ga naar voetnoot20. Ook in het Franse en het Engelse taalgebied is er weinig dat qua stelligheid naast Schütz kan staan. Het kan zijn dat dit te maken heeft met de verschillende ontwikkelingen die kerk en theologie in deze landen doormaakte.Ga naar voetnoot21. Waar Schütz de verlichte kansel in Duitsland vrij laat situeert, aan het eind van de achttiende eeuw, moet men al snel denken aan het Wolffianisme en alles wat daarna kwam, met name de neologie. In Engeland vond veel eerder een kanselrevolutie plaats. Deze hing samen met de restauratie onder Willem III, met de toenmalige angst voor het katholieke ‘bijgeloof’ en met het deïstische ‘ongeloof’.Ga naar voetnoot22. | |
[pagina 34]
| |
De voormannen van deze kanselhervorming waren John Tillotson en Isaac Watts. Zij streden voor een eenvoudig taalgebruik (de zogenaamde ‘plain style’) en voor een overzichtelijk betoog dat bij voorkeur over een praktisch toepasbaar thema zou moeten gaan.Ga naar voetnoot23. Sommige onderzoekers betogen dat de Engelse preek die op deze wijze gestalte kreeg in feite een eeuw lang ongewijzigd bleef.Ga naar voetnoot24. Schütz' these wordt min of meer ondersteund door een aantal oudere meer idee-historische boeken. Hierin wordt betoogd dat ‘het nieuwe bewustzijn’ en de belichaming daarvan: ‘de nieuwe mens’, ook wel ‘de burger’, heel duidelijk te vinden is in de verschillende wijzen waarop men in preken de toehoorders aansprak.Ga naar voetnoot25. Er ligt echter verschil tussen het aanwijzen van de ‘NeuZeit’ in preken en de bewering dat de preek daadwerkelijk van invloed was op het ontstaan en verspreiden van dit nieuwe denken. Probleem van al deze studies is dat ze slechts ideeën analyseren, maar deze niet in hun contekst plaatsen. Schütz wees er al op dat het onderzoek op dit gebied nog in de kinderschoenen staat.Ga naar voetnoot26. Voor een onderzoek naar de werkelijke reikwijdte van het in de preek betoogde | |
[pagina 35]
| |
dient de methode van onderzoek daarom niet strikt literair, noch zuiver ideehistorisch of zelfs systematisch-theologisch te zijn. Een oplossing zou kunnen liggen in een meer boekwetenschappelijke benadering van de preek als medium voor de verspreiding van verlicht gedachtengoed. Kwantificering van titels, zoals gedaan in FrankrijkGa naar voetnoot27. leek een mogelijkheid. Verschillende onderzoekers hadden dit reeds gedaan of voorgesteld.Ga naar voetnoot28. | |
Kwantitatieve analyse van prekenHet kwantitatief analyseren van titelbestanden en uitgaven vereist in de eerste plaats volledigheid. Om die te kunnen bereiken is het noodzakelijk een aantal beperkingen aan te brengen. De periode 1750-1800 leek voor een onderzoek naar verlichte geluiden in Nederlandse preken het meest voor de hand te liggen. Eerdere studies toonden aan dat er juist in deze periode zowel theologisch als homiletisch van alles aan de hand was in de Republiek.Ga naar voetnoot29. Een tweede keus die gemaakt diende te worden betrof de taal van de preken. Men publiceerde namelijk in de Republiek in vele talen, bijvoorbeeld in het Latijn, preken die op de academie werden gehouden, of de preken uit Waalse of andere ‘buitenlandse’ kerken. Er werd besloten om slechts alle Nederlandstalige preken bijeen te zoeken. Hiermee werd een afgesloten geheel van de Nederlandstalige boekproduktie verkregen, een belangrijk deel van de devotionalia. Daarnaast zijn ook de vertaalde preken in het onderzoek betrokken omdat juist in de internationale sfeer opmerkelijke zaken te verwachten vielen. Welke auteurs bijvoorbeeld vertaalde men wel en welke niet? Het verzamelen geschiedde op de klassieke wijze, allereerst door in systematische catalogi van grote bibliotheken te zoeken. Allerlei problemen doemden daarbij op. De verschillende systematische catalogi gaan bij de indeling niet uit van dezelfde principes, ze zijn intern niet consistent en worden sinds de automatisering niet meer bijgehouden. Computerbestanden zijn vaak nog te weinig omvangrijk om van dienst te kunnen zijn. Behalve systematische catalogi zijn bibliografiën van belang, zoals de oude en helaas onvolledige Van Abcoude, in 1788 opnieuw uitgegeven en aangevuld door Reinier Arrenberg. Deze bleek een enorm aantal nieuwe | |
[pagina 36]
| |
titels te bevatten; waarbij overigens vanwege de vaak korte en onvolledige titelvermelding niet altijd duidelijk werd of een theologisch werk nu wel of niet uit preken bestond.Ga naar voetnoot30. Hetzelfde geldt voor de nieuwere, meer strikt theologische bibliografieën van J. van der HaarGa naar voetnoot31., die zich concentreren op de specifiek gereformeerde theologie: de Nadere Reformatie en het Engelse Puritanisme. In beide gevallen zat er niets anders op, dan het controleren van alle titels die mogelijk preken bevatten. Bij dit zoekwerk maakte ik veel gebruik van de Centrale Catalogus in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, die helaas lang niet altijd volledig bleek te zijn. Een aanvulling hierop - trouwens een zeer interessante bron voor mijn onderzoek - vormde het bekende tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen. Hierin vond ik vooral vertaalde en dissenterse auteurs, plus natuurlijk recensies van al dit materiaal.Ga naar voetnoot32. Om het gevondene te kunnen overzien en beoordelen werd gezocht naar een kader dat kwantificering mogelijk zou maken. De veelvormigheid van het materiaal liet echter niet toe, eenvoudig het aantal per jaar verschenen titels op te tellen. Sommige preken besloegen amper vijfentwintig pagina's, terwijl andere ‘prekenbundels’ in een aantal delen van elk honderden pagina's verschenen. Omdat er tussenvormen bestonden, bijvoorbeeld uitgewerkte preken van meer dan honderd pagina'sGa naar voetnoot33. of verzamelingen van slechts twee of drie preken, was het onmogelijk de losse preek van de ‘prekenbundel’ te onderscheiden. Zo kwam ik ertoe niet het aantal titels maar het aantal preken te tellen. Aan te zijner tijd te publiceren staafgrafieken die elk de produktie van tien jaar weergeven, zal de conjunctuur van gedrukte preken af te lezen | |
[pagina 37]
| |
zijn. Ook het totaal aantal auteurs werd opgeteld. Dit bleek zeer aanzienlijk te zijn.Ga naar voetnoot34. In tegenstelling tot een kaartenbak die elke titel op dezelfde wijze weergeeft, wordt het met deze aanpak mogelijk de kwantitatieve bijdrage van een titel aan het genre te beoordelen. Auteurs die meer dan één preek hebben gepubliceerd, acht ik belangrijker dan degenen die dat incidenteel met een enkele preek deden. Herdrukken kunnen aangeven dat titels daadwerkelijk zijn verkocht en dus waarschijnlijk ook zijn gelezen.Ga naar voetnoot35. Sommige gereformeerde auteurs beleefden herdruk op herdruk en er waren preken die met privilege verschenen.Ga naar voetnoot36. Auteurs van omvangrijker werken tonen, door hun kwantitatief belangrijke bijdrage aan het genre, dat zij voor uitgevers interessant waren, bijvoorbeeld omdat zij binnen de kerk een belangrijke positie innamen. Prekenbundels werden vooral in de eerste twintig jaar van de door mij onderzochte periode in het kwartoformaat gedrukt. Zij verschenen vaak na het overlijden van een predikant als een soort posthuum eerbetoon. Een heel ander type boek is het vaak in Gotische letters en klein-octavo of duodecimo gedrukte stichtelijke boek. Veel ‘oude schrijvers’ verschenen op deze manier, alhoewel het aantal uitgaven in de door mij gekozen periode duidelijk terugliep. Gaandeweg zien we dat het groot-octavo formaat evenals de, voor ons normale, Latijnse letter steeds meer gangbaar wordt voor alle gedrukte preken. Zeker alle meer Verlichte werken verschenen op deze wijze. | |
Inhoudelijke analyseAls is vastgesteld hoeveel preken zijn uitgegeven, moet een model vervaardigd worden waarmee we het gevonden materiaal kunnen beoordelen. Dit model dient ook goed toepasbaar te zijn op grote hoeveelheden tekst. Close reading van al het materiaal is immers onbegonnen werk. Het | |
[pagina 38]
| |
gaat uiteindelijk om de verspreiding van de Nederlandse- of Reformatorische Verlichting. Het doel is bereikt wanneer we kunnen aantonen òf en in welke mate deze Verlichting in de preken te vinden was. Via een verificatiesysteem wordt het materiaal getoetst op een aantal kenmerken. Een eerste punt van analyse is de preekmethode, die duidelijk veranderde in de onderzochte periode. De oude, analytisch valt te onderscheiden van de nieuwe, synthetische of Engelse. Voor de moeilijk onder te brengen gevallen bleef een tussencategorie over, die overigens ook werkelijk bestaan heeft, de analytisch-synthetische methode. Een tweede punt van analyse betreft de theologische ligging van de preken. Zij komt voort uit de dichotomie van traditioneel orthodox- en verlicht christendom, waarbij de nadruk valt op het klassieke thema van de verzoening. De orthodoxe calvinisten en anderen ontkenden de eigen rol van de mens, terwijl het verlichte christendom met zijn nadruk op de praktische vroomheid steeds meer aandacht vroeg voor een soort ‘contractleer’. Weliswaar gaf men dit zelden openlijk toe, maar toch is het ‘loon naar werken principe’ in bijna alle ‘rede en deugd preken’ aanwezig, zelfs overheersend. In feite gaat het bij dit kriterium dus om de verlichte notie van de perfectibiliteit van de mens, die zijn eigen lot in handen heeft en die niet, zoals zovele religies leren, afhankelijk is van de één of andere macht die aan zijn invloed ontsnapt. Wij zullen eerst ingaan op het eerstgenoemde onderscheidingskriterium, de methode van preken, en daarna dieper ingaan op de inhoud van de (verlichte) preek. | |
Eerste punt van analyse: de preekmethodeOm te beginnen moet hier de retorica genoemd worden, of liever gezegd de heropleving daarvan in de laat achttiende-eeuwse Nederlandse preek. In het begin van de eeuw heerste met name in de gereformeerde kerk een in feite zeventiende-eeuwse homiletische traditie die allesbehalve retorisch van aard was. Of het nu ging om Voetianen, de navolgers van de rechtzinnige Utrechtse theoloog Voetsius, om Coccejanen, genoemd naar hun inspirator Coccejus, hoogleraar in Leiden, of om Lampianen, naar de duitser Friedrich Adolf Lampe, steeds waren de preken lang, moeilijk en ingewikkeld, kortom, weinig retorisch of communicatief. Dit oordeel werd ook door veel achttiende-eeuwers zelf, zoals Von Mosheim in het bovengenoemde citaat, verschillende malen uitgesproken.Ga naar voetnoot37. In de gangbare preekmethode, de analytische, stond niet de toehoorder maar de tekst en de analyse daarvan centraal. | |
[pagina 39]
| |
Een tweede belangrijk punt in de discussie over de methode van preken vormde de voorheen zo geliefde allegorie. Uitgaande van de leer van de meervoudige betekenis van de Schrift, dat wil zeggen de notie dat een tekst meer dan één betekenis heeft, was men eraan gewend geraakt de meest verregaande conclusies uit een tekst te trekken. Zo waren de ‘heilshistorisch’Ga naar voetnoot38. georiënteerde Coccejanen sterk in het terugvinden van de halve of de hele wereldgeschiedenis in een aantal simpele zinnen. Voetianen daarentegen zagen overal dogmatische uitgangspunten en verbanden. De meer bevindelijken tenslotte verklaarden ‘de Schrift’ vooral psychologisch, dat wil zeggen ‘gestaltelijk’ of al naar gelang de staat van bekering waarin men verkeerde. Het behoeft hier geen betoog dat dit alles niet naar de smaak van de verlichte achttiende-eeuwer was die, enigszins vooruitlopend op de theologie van zijn tijd, een eenvoudige ‘Bijbelse’ uitleg voorstond. In verband met de strijd rondom een meer retorische en dus communicatieve preek wil ik hier twee namen uitdrukkelijk noemen, namelijk die van de Leidse hoogleraar Hollebeek en die van het eerder genoemde tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen. Ewaldus Hollebeek was degene die in 1768 de discussie op gang bracht, toen hij in Leiden een rede in het Latijn hield over ‘de beste wijze van prediken’. Twee jaar later verscheen deze redeGa naar voetnoot39., in wat uitgebreidere vorm, onder de titel: De optimo concionum genere, quibus ea divinas literas e suggestu sacro exponendi methodus, quae vulgo Anglicana dicitur, modeste defenditur.Ga naar voetnoot40. Hollebeek was in zijn kerk, de gereformeerde, de eerste die de zoge- | |
[pagina 40]
| |
naamde Engelse preekmethode aanprees. Hij kreeg dan ook te maken met een storm van protesten.Ga naar voetnoot41. De Engelse preekmethode die, anders dan de tot dan toe gangbare, niet ieder woord apart verklaarde maar een thema in de tekst aanwees en dit vervolgens in een betoog ‘behandelde’, ging terug op de werken van onder anderen Tillotson, Watts en Doddridge. De preek was tot dan toe vaak een geleerde verhandeling, eigenlijk een soort college, geweest waarin men allerlei filologische kennis spuide, klassieke auteurs aanhaalde en tegen alle mogelijke ketterijen fulmineerde. Dit nu, betoogde Hollebeek, was overbodig. Men bewees en verklaarde te veel en vooral te veel dat toch al voor de hand lag.Ga naar voetnoot42. Om kort te gaan, de analytische preek leek hem weinig effectief. Aardig is het om te zien hoe het effect, of ook wel het nut, in deze redenering de boventoon voert. Daarmee wordt dan tevens de inhoud van de preek geraakt. De nieuwe methode van preken, die maar langzaam aan populariteit won, bleef overigens als zodanig binnen het kader van de klassieke leer. Zij wilde namelijk allereerst stichten en dus méér dan een altijd al verdachte ‘dorre zedenleer’ bieden.Ga naar voetnoot43. Toch vond er | |
[pagina 41]
| |
binnen de oude christelijke boodschap, waarvan de structuur bewaard bleef, een soort ‘Umwertung’ plaats. Het accent verschoof naar overreding en in beweging brengen, kortom, naar gedragsverandering bij de toehoorder. Er waren dan ook rechtzinnige lieden die de nieuwe methode als remonstrants be- en veroordeelden. Eigenlijk sloegen ze daarmeeGa naar voetnoot44. de plank niet volledig mis. De zogeheten Reformatorische Verlichting met haar redelijke God, die aan de eveneens voor rede vatbare mens een redelijke opdracht stelt, bleek vaak zonder problemen vast te houden aan de oude schema's van ‘Ellende, Verzoening en Dankbaarheid’, zij het dat men die op een nieuwe, wat ‘vriendelijker’ manier inkleurde. Hemel en Hel bleven tot de werkelijkheid behoren, maar ze werden nu op een nieuwe manier aangeprezen. Een minder beschuldigende ethiek, een meer gematigd, naar harmonie en redelijkheid strevend levensgevoel spreekt uit deze tendens. Een tweede vaandeldrager in de strijd rond de methode van preken was het eerder genoemde tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen. Dit aanvankelijk progressieve tijdschrift besteedde nogal wat aandacht aan gedrukte preken.Ga naar voetnoot45. In het begin waren dat soms heel exotische preken, | |
[pagina 42]
| |
zoals die van een Londense vrijmetselaarGa naar voetnoot46., maar geleidelijk aan verschenen ook recensies van gereformeerde auteurs. Bovendien werd de toon van deze stukken soms zelfs heel positief. Vooral in de eerste jaren vormde dit tijdschrift een gesloten front tegen de oude, zogeheten ‘analytische’ preekmethode, die het scherp veroordeelde. Met name buitenlandse auteurs die natuurlijk goed als voorbeeld konden dienen, werden vaak lovend besproken. Vooral redelijke bewijzen vielen bij de Letteroefeningen in de smaak. In het mengelwerk en in de recensies werd een soort discussie gevoerd tussen voor- en tegenstanders van de oude en de nieuwe methode.Ga naar voetnoot47. De analyse van een groot aantal preken heeft geleid tot het inzicht dat de nieuwe of Engelse methode aan het eind van de eeuw inderdaad terrein won. In de kringen van de Dissenters was deze al langer gemeengoed, zelfs al overheersend. In de jaren tachtig drong de methode door in de heersende kerk, in de jaren negentig zelfs op een significante wijze. | |
Tweede punt van analyse: de theologische liggingHet tweede punt van analyse dat hiervoor is beschreven, zal hier kort worden geïllustreerd aan de hand van een aantal voorbeelden van verlichte preken. Omdat het onderzoek nog niet is afgerond, is terughoudendheid geboden. Doelstelling was immers het bepalen van de populariteit die de Reformatorische of Nederlandse Verlichting binnen de kerk genoot. Voorlopig kunnen we daarover opmerken dat die populariteit er | |
[pagina 43]
| |
zeker was, met name in de laatste twee decennia van de achttiende eeuw. Vooral de doopsgezinde preken dragen in die tijd overwegend een verlicht karakter, hetgeen ze in eerdere decennia nog niet in dezelfde overheersende mate hadden. Ook in de heersende kerk won de verlichte preek in de laatste twee decennia terrein. Hier is echter de totale omvang minder opvallend en nooit overheersend. Tot omstreeks 1780 zijn bijna geen verlichte preken afkomstig uit de heersende kerk. Pas heel laat ook vormen ze een groter aandeel in het geheel. Om hier iets meer te bieden dan deze schrale voorlopige conclusies wil ik ook een aantal opvallende inhoudelijke trends noemen. Vastgesteld kan bijvoorbeeld worden dat de in Duitsland voorkomende zogenaamde vulgair-Verlichte preek in de Republiek niet of nauwelijks voorkomt. In een dergelijke preek ging het allereerst om de overdracht van niet-religieuze, praktische kennis. Zo preekte men bijvoorbeeld voor boeren over de beste wijze van zaaien en oogsten.Ga naar voetnoot48. Wel waren in Nederland preken in omloop, vaak vertaald of afkomstig uit de kleine kerkgenootschappen, over specifiek verlichte thema's, zoals de philantropie; het doofstommeninstituutGa naar voetnoot49. of de slavernij.Ga naar voetnoot50. Aan het eind van de eeuw met al zijn politieke onlusten vinden we godsdienstige betogen over de gelijkheid van de mensGa naar voetnoot51. of over mensen-rechten.Ga naar voetnoot52. Vaak gaat het hier echter om incidentele gevallen. Zo komen | |
[pagina 44]
| |
sporadisch ook preken voor die oproepen tot vereniging der christenenGa naar voetnoot53. of, nauw daarmee verbonden, tot christelijke verdraagzaamheid. De meeste van deze duidelijk verlichte preken zijn afkomstig uit vooruitstrevende dissenterse kring. Zij wijzen dus niet op een algehele verandering van het cultureel klimaat. Zelfs onder de naar Duinkerken en Saint Omer gevluchte patriotten ontstond al snel kerkelijke onenigheid. Het daar genomen initiatief tot een ‘Algemene Protestantsche Christengemeente’ stierf een roemloze dood toen de gereformeerden zich apart organiseerden.Ga naar voetnoot54. Meer algemeen van karakter zijn de preken over de noodzaak van een openbare godsdienst, die voor velen een steunpilaar van de maatschappij vormde.Ga naar voetnoot55. Preken over de ‘ware christelijke Verlichting’ benadrukten meer het christelijke dan het verlichte aspect. De beroemde Gisbertus Bonnet hield een vijftal leerredenen waarin hij ‘het onderzoek in zaaken den godsdienst betreffende’ aanprees.Ga naar voetnoot56. Het moge duidelijk zijn dat hij op generlei wijze de traditionele christelijke waarheden wenste te ondergraven. Niettemin toont een dergelijke moeiteloos tot stand gekomen synthese van onderzoeksdrang en vroomheid hoe ongebroken en zelfbewust de achttiende-eeuwse christen was in vergelijking tot de negentiende eeuw. Een nauwelijks specifiek verlicht, maar toch modieus thema vormt de vaderlandsliefde, die men zelfs bij Jezus meende terug te vinden.Ga naar voetnoot57. | |
[pagina 45]
| |
Typerend voor de verandering van denkbeelden in deze tijd zijn de preken voor specifieke groepen, waarin de drang tot communicatie, of beter nog, de gerichtheid op onderwijs en opvoeding van deze periode weer even doorklinkt. Anders dan in de vulgair-verlichte preken is het doel hier ‘stichten’, dus vooral religieus. Nieuw is echter dat men zich bewust op een bepaalde groep richt. Kinderpreken worden zelfs gedrukt in het formaat van de gewone kinderboekjes. Je zet ze zo naast de bekende kindergedichten, die om begrijpelijke reden toch wel wat populairder waren.Ga naar voetnoot58. Maar ook aan zeelieden werd gedachtGa naar voetnoot59., alsmede aan ‘den gemeenen man’Ga naar voetnoot60., bejaardenGa naar voetnoot61., ‘christelijke echtelieden’Ga naar voetnoot62. en zwaarmoedige christenen.Ga naar voetnoot63. Al deze initiatieven lijken naar huidige maatstaven gemeten typische voorbeelden van zowel het zelfbewuste als het naïeve van de tijd die ze voortbracht. | |
Conclusie en slotWe zijn begonnen met de ‘Reformatorische’ Verlichting. Preken vormen een interessante bron voor de kennis van dit verschijnsel, juist waar men op zoek is naar een halfchristelijk, halfmoderne denkvorm. Het is waarschijnlijk dat de kansel van invloed was op de verspreiding van het nieuwe denken. Preken kunnen, mits in voldoende hoeveelheid verzameld - naar volledigheid wordt uiteraard gestreefd - kwantitatief worden benaderd. Zo verhelderen ze het beeld, ondanks de beperkingen die aan een dergelijke methode en de daarmee verkregen cijfers kleven. Ook in de Republiek vinden we verlichte preken, en wel aan het eind van de eeuw in zeer behoorlijke aantallen, niet alleen in kringen van Dissenters maar zelfs in die van de heersende kerk. We mogen dan ook stellen dat ook in Nederland de kansel de katheder van de Verlichting is geweest. |
|