Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
R.H. Vermij
| |
[pagina 112]
| |
Het werk is anoniem en met een vals drukkersmerk uitgegeven. Dat was een gebruikelijke veiligheidsmaatregel bij de publikatie van potentieel aanstootgevende lectuur. (Wat niet wegneemt dat sommige uitgevers misschien ook gewoon plezier hadden in deze mystificaties.) De titelpagina van het boek vermeldt dat het werd gepubliceerd in 1710 te Bordeaux bij een zekere Jaques L'Aveugle. De plaats van uitgave is echter Den Haag. Als uitgever is Thomas Johnson wel gesuggereerd, die het werk in 1720 in een catalogus vermeldde; dit is echter allerminst zeker.Ga naar voetnoot3. Om de zaak nog ingewikkelder te maken bestaan er behalve deze eerste druk nog drie andere uitgaven die eveneens het jaartal 1710 vermelden, twee eveneens uitgegeven bij ‘Jaques l'Aveugle’, en een zogenaamd te Keulen bij Jaques Kainkus. Volgens Rosenberg, die de verschillende uitgaven heeft bestudeerd, zijn dit vermoedelijk Franse nadrukken. Een ervan kon hij via een watermerk dateren als zijnde van na 1742. Zijn overige argumenten wat betreft datering en plaatsing van de uitgaven zijn af en toe echter vrij speculatief.Ga naar voetnoot4. Als schrijver geldt algemeen de Deventer hoogleraar in de wiskunde Simon Tyssot de Patot. Zijn meest recente biograaf Aubrey Rosenberg merkt hierbij op: ‘It is not certain when Tyssot was first recognised outside his own circle as the author of Jaques Massé.’Ga naar voetnoot5. Het schijnt vrij laat te zijn gebeurd. Rosenberg kan echter verwijzen naar J.C. Mylius' Bibliotheca anonymorum et pseudonymorum uit 1740, waarin Tyssot reeds als auteur wordt aangemerkt. Enigszins verrassend is daarom wat we lezen in een tot dusverre niet in beschouwing genomen brief (van J. de Beyer) uit 1745, gericht aan de bekende boekhandelaar en bibliograaf Prosper Marchand: ‘On m'avoit assuré que le Voiage imprimé à Bourdeaux étoit du Vieux Tissot de Patot, mort il n'y a pas bien longtems à Isselstein.Ga naar voetnoot6. Je vous remercie, Monsieur, de m'avoir désabusé. Ces miserables livres font beaucoup de mal.’Ga naar voetnoot7. De eerdere brief van Marchand is niet bewaard gebleven, maar uit dit antwoord blijkt dat volgens hem Tyssot, in strijd met wat in alle moderne literatuur wordt aangenomen, niet de schrijver van dit werk is geweest. Marchand was als bibliograaf natuurlijk niet onfeilbaar. Maar in de uitgeverswereld van Den Haag, waar hij een groot deel van zijn leven woonde, was hij uitstekend ingevoerd. Zijn woord heeft hier dus groot gewicht.Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 113]
| |
Helaas geven de bewaarde archivalia nergens uitsluitsel over de vraag wie volgens hem dan wel de auteur was. Ook in zijn vele aantekeningen betreffende pseudoniemen en anoniemen wordt het nergens onthuld. Uit een opmerking in zijn Dictionnaire historique lijkt echter inderdaad te volgen dat hij van de totstandkoming van de Voyages goed op de hoogte was. Naar aanleiding van een terloopse vermelding in de tekst worden de Voyages in een noot omschreven als: ‘Mauvais ouvrage où dès l'entrée, on donne Trianon ou Marly comme existant sous Richelieu; composé par un écrivain très méprisable, & augmenté par divers autres de mème caractère, & imprimé, non à Bourdeaux, mais à la Haie, chez un libraire fort amoureux de ces sortes d'impiétez.’Ga naar voetnoot9. Redenen waarom wij zijn getuigenis zouden moeten verwerpen zijn er niet. Integendeel, als wij aanvaarden dat Tyssot niet de schrijver is van Jaques Massé, dan worden sommige tot dusverre moeilijk te verklaren zaken ineens duidelijk. Zo voelde Rosenberg zich, op grond van gegevens uit de biografie van Tyssot, genoodzaakt aan te nemen dat het werk niet in 1710 is verschenen, zoals de titelpagina vermeldt, maar enkele jaren later.Ga naar voetnoot10. Ook de dikwijls opgemerkte verschillen, in kwaliteit en tot op zekere hoogte ook in stijl, tussen Les voyages de Jaques Massé en de in 1720 verschenen Voyage de Groenland, die zeker van Tyssot is,Ga naar voetnoot11. leveren dan geen probleem meer op.Ga naar voetnoot12. Rosenberg verwijst nog naar een brief in Tyssots Lettres choisies die zijn auteurschap van het boek zou aantonen. Het gaat om brief nr. 40 aan Mr. du Puis, waarin hij, sprekend over Jaques Massé, zijn verbazing uitspreekt over het feit ‘que vous me soupçonnez d'en avoir été l'inventeur.’Ga naar voetnoot13. Een antwoord op deze vraag ontwijkt hij: ‘je dis que m'attribuer ce livre est me faire bien de l'honneur: il est vrai pourtant qu'il ne contient rien, sans vanité, qui soit au dessus de ma portée, et qu'encore qu'un esprit tourné aux Mathématiques, s'applique rarement à la Mythologie aux Romains, il s'en est vû néanmoins, qui y ont fort bien réussi.’Ga naar voetnoot14. De brief maakt een vreemde indruk. Als hij het boek geschreven zou hebben is de manier waarop hij het elders in de brief ophemelt onbeschaamd te noemen, als hij de schrijver niet is kan hetzelfde worden | |
[pagina 114]
| |
gezegd van de manier waarop hij de suggestie wekt het te kunnen zijn. Over de vraag van het auteurschap geeft dit geen uitsluitsel. Het interessantst is in deze brief overigens een andere opmerking: ‘si dans toute cette relation il y a quelque chose capable de choquer une oreille chatouilleuse, c'est cette fable des abeilles du chapitre 15, que je desaprouve entierement, & qui en effet, s'il faut que je le dise, n'est nullement de l'Auteur. J'en ai vû le manuscrit avant qu'elle fut imprimée, j'en puis rendre temoignage: l'Editeur doit être accusé seul de cette supercherie, & non seulement il s'est ingéré d'ajouter cette parabole à ce bel ouvrage, mais il en a aussi retranché des choses en des endroits, qui étoient dignes de celui, qui les y avoit insérées.’ Dit vormt een bevestiging van Marchands bewering dat behalve de auteur ook anderen aan het werk hebben bijgedragen.Ga naar voetnoot15. Uit het feit dat Tyssot het manuscript heeft gezien blijkt bovendien dat hij, al was hij dan niet de auteur, toch dicht bij het vuur zat en mogelijkerwijs zelfs iets met de uitgave te maken had. Dit kan verklaren dat hij door sommigen voor de auteur werd aangezien, iets wat hij kennelijk niet heeft tegengesproken. Het feit dat hij tien jaar later ook zelf een imaginair reisverhaal publiceerde, de reeds genoemde Voyage de Groenland, leverde voor deze vermoedens dan een schijnbare bevestiging. Dit alles laat ons natuurlijk met de vraag wie dan wel de werkelijke auteur was van de Voyages et avantures de Jaques Massé. Hierover valt slechts te speculeren. Aan het eind van het boek heeft de hoofdpersoon, Jaques Massé, zich teruggetrokken bij zijn broer in Engeland. ‘Mes neveux se sont charchez du soin de ce manuscrit après nôtre mort.’Ga naar voetnoot16. Als wij aannemen dat de werkelijke auteur zich achter deze fictie heeft willen verbergen, dan lijkt het redelijk te veronderstellen dat hij iets met Engeland te maken had; en naar de letter genomen zou de tekstbezorger inderdaad Massé moeten heten. Zo iemand is in de Haagse literaire wereld niet bekend, maar wij kennen wel een zekere Macé, de vermoedelijke auteur van Les trois justaucorps, een vrije bewerking van Swifts Tale of a tub die in 1721 verscheen bij de Haagse boekhandelaar Levier. We vinden de toeschrijving bij Marchand, die over dit werk opmerkt: ‘Elle est d'un mauvais Bouffon, nommé Macé, connu par le Proselite en belle humeur, & par quelques autres mauvaises rhapsodies de pareille espèce,Ga naar voetnoot17. & mort misérable depuis peu en Angleterre.’Ga naar voetnoot18. | |
[pagina 115]
| |
Macé bevindt zich min of meer op de juiste tijd op de juiste plaats. Hij heeft weinig eerbied voor de religie, hij is obscuur genoeg om ook door zijn tijdgenoten nauwelijks te worden opgemerkt en Marchand heeft niets dan verachting voor hem. Dit alles past uitstekend bij de schrijver van Jaques Massé. Daar staat tegenover dat het niet valt in te zien waarom Marchand zijn auteurschap zou verzwijgen waar hij elders wel zijn naam noemt. Het belangrijkste bezwaar is echter dat tot dusverre niemand in de geschriften van Macé veel literaire kwaliteit heeft ontdekt. Jagtenberg spreekt over Les trois justaucorps zelfs als ‘broddelwerk’.Ga naar voetnoot19. De naamsovereenkomst Macé-Massé lijkt mij echter te groot om helemaal toevallig te zijn. Ook als Macé niet de schrijver van de Voyages is, is er denkelijk toch sprake van een bewuste toespeling. | |
Summary
|
|