Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||
J.M. Bremer & D.C.A.J. Schouten
|
1) | men ziet hem (nog) als een ideaalbeeld; dit doet zich overal voor, ook in de literatuur, en ontaardt tot schablone; |
2) | men ontdekt schaduwzijden van Socrates wanneer men hem bestudeert in de concrete sociale en politieke context van het vijfde-eeuws Athene; |
3) | er treedt opnieuw kritiekloze idealisering op. |
1. In de 18e eeuw heeft een belangrijk deel van de intellectuele élite Socrates beschouwd als een lichtend voorbeeld. Deze functie heeft hij trouwens vanaf de oudheidGa naar voetnoot2. vervuld; vroeg-christelijke schrijvers als Justinus Martyr en ook Clemens van Alexandrië annexeerden hem voor het christendom.Ga naar voetnoot3. In de vroege Renaissance, wanneer Giannozzo Manetti zijn (de eerste!) Socratesbiografie schrijft, komt Socrates daarin naar voren als een held en martelaar, wiens tragisch lot juist door zijn uitzonderlijke deugden bepaald wordt.Ga naar voetnoot4. Bekend is Erasmus' uitroep: ‘Sanc-
te Socrates, ora pro nobis’!Ga naar voetnoot5. Twee zestiende-eeuwse ontwikkelingen werkten deze bewondering van Socrates in de hand: (a) humanisten als Erasmus hadden zelf een moeizame strijd te leveren om niet in sleur en ritueel maar naar eigen inzicht Christen te kunnen zijn, (b) anderen (Copernicus, Galilei) leverden een al even zware strijd om hun natuurwetenschappelijke inzichten te kunnen uitdragen. De Kerk verzette zich fel tegen beide tendensen, zowel tegen vrijzinnige of heterodoxe uitleg van de Bijbel als tegen nieuwe, op empirie en wiskunde gebaseerde natuurwetenschappelijke inzichten. Wie in deze eeuw ruimte opeiste voor twijfel, discussie en vrije meningsuiting, vond in Socrates zijn voorbeeld.
In de 18e eeuw is de situatie in dit opzicht nog niet wezenlijk veranderd. Anthony Collins, auteur van een Discourse on free-thinkingGa naar voetnoot6., betitelt Socrates als ‘the Divinest man that ever appeared in the Heathen world’, omdat hij de traditionele Atheense religie verworpen en een godsopvatting bereikt had die dicht ligt bij wat later aan de christenen is geopenbaard. Hij kan derhalve beschouwd worden als een christen avant la lettre. Inzoverre hij echter om zijn onafhankelijke denken en spreken belasterd, en uiteindelijk ter dood veroordeeld werd, deelt hij, aldus Collins, het lot van de echte vrijdenker. - De Encyclopedisten voelden zich dicht bij Socrates staan: zij werden immers zelf ook beschouwd als bedervers van de jeugd en een gevaar voor de maatschappij. Voltaire zag in de dood van Socrates ‘le plus terrible argument qu'on puisse alléguer contre l'intolérance’.Ga naar voetnoot7. Op soortgelijke wijze werd Diderot door Socrates gefascineerd: in hem zag hij belichaamd ‘une vivante leçon d'humanité’, ‘un idéal de perfection morale, de vertu, de courage’.Ga naar voetnoot8. Ook Rousseau zag in Socrates een martelaar voor de goede zaak van waarheid en deugd, maar ook iemand die vol respect voor de natuurlijke mens een gezond nietweten verdedigde en zo een man werd die ‘in naam der wijsbegeerte waarschuwde voor de wijsbegeerte’.Ga naar voetnoot9. De meest verschillende stromingen eisten Socrates voor zich op, en hij moest uiteenlopende rollen spelen als filosofische landbouwer, huwelijksadviseur, dansmeester en
drinker.Ga naar voetnoot10. Wij willen hier kort aandacht geven aan drie achttiendeeeuwse Socratesversies omdat zij ieder op zich genomen belangwekkend zijn en op verschillende wijze een idealisering van Socrates inhouden.
De eerste is van 1721: een komische opera van Telemann getiteld Der geduldige Socrates.Ga naar voetnoot11. Dit is een vroege vertegenwoordiger van de weldra zo populaire opera buffa (Gluck, Mozart). Het libretto is in sappig Duits geschreven en voor het grootste deel een vertaling/bewerking van een Italiaans origineel.Ga naar voetnoot12. In de beste traditie van Aristophanes (komediedichter en tijdgenoot van Socrates; als men wil de verre voorvader van de opera buffa; hij komt ook in Telemann's opera voor in een bijrol) is het grondidee een adunaton, iets dat eigenlijk niet kan: nl. dat vanwege een tekort aan jonge mannen voor het leger de raad van de stad Athene besloten heeft dat elke Athener twee vrouwen moet huwen. De plot bestaat dan uit twee, pas aan het eind met elkaar in verbinding gebrachte handelingslijnen. De ene behelst dat Socrates, met twee vrouwen gehuwd zijnde, daar de grootste moeite mee heeft: de ene, Xanthippe, is klein en lelijk, Amitta, de andere, is mooi en langer. In geestige scènes worden hun ruzies uitgespeeld: om kippen en eieren, om een spiegel, met als climax een scène in een boomgaard waar de twee vrouwen elkaar met peren bekogelen, zelfs takken van de bomen rukken om elkaar daarmee te lijf te gaan (III 2): telkens moet Socrates de wijste zijn en proberen hen te verzoenen. - De andere handeling speelt op hoger sociaal niveau: een Atheense ‘prins’, Melito, nog ongehuwd, lijkt aanvankelijk bevoordeeld te zijn omdat hij, achtervolgd door twee ‘prinsessen’ die allebei verliefd op hem zijn, hen huwen kan.Ga naar voetnoot13. Een van hen, Rodisette, komt echter tot het besef dat zij liever sterft dan haar geliefde met iemand te moeten delen. Melito kan niet kiezen; Socrates wordt als scheidsrechter geraadpleegd, en beslist dat Rodisette, omdat zij het meest van Melito houdt, als enige met hem mag huwen.Ga naar voetnoot14. In de slotscène brengt Xanthippe een dissonant: omdat ook zij niet van zins is haar man met een ander te delen, wil zij scheiden. Daar komt het
natuurlijk niet van, en Socrates eindigt met een tekst die hij al drie maal eerder (na I 29, II 11 en III 12) heeft gezongen: ‘Ihr Männer, lernet doch, beizeit geduldig sein!’ (III 48).Ga naar voetnoot15.
In zijn inleiding op de uitgave van de partituur noteert de bezorger: ‘die sokratische Gelassenheit im Alltag, die Transponierung der zuvor meist idealisiert dargestellten Philosophen ins bürgerlichen Leben bildet den eigentlichen Inhalt der Fabel: konnte doch die Gestalt des Socrates in ihrer Leidenschaftslosigkeit, ihrer geduldigen Hinnahme alles Widrigen grade als Verkörperung des Untertanengefühls für das damaligen Bürgertum gelten, das noch in mehrfacher Hinsicht den Schranken geistlicher und weltlicher Obrigkeit verhaftet war’ (blz. xi). Socrates fungeert dus toch als een, zij het verburgerlijkt, ideaal!
In een andere toonaard geschreven is Voltaire's drama La mort de Socrate van 1759.Ga naar voetnoot16. Het is een toneelstuk in drie bedrijven. Uitgangsgegeven is dat een van Socrates' leerlingen houdt van een meisje dat wees is en aan Socrates' pleegvaderlijke zorgen is toevertrouwd. Anitus, een priester van de godin Ceres, heeft echter ook zijn zinnen op dat meisje en haar bruidsschat gezet; hij neemt zijn oude maîtresse Drixa in vertrouwen, die hem aanraadt dat meisje te huwen - als zijzelf dan met die knappe jongen mag trouwen. Anitus wil Socrates' invloed in deze zaak ondermijnen door hem aan te klagen als goddeloos: Socrates behoort, zegt hij, tot het slag mensen ‘qui prétendent insolemment que les dieux n'ont pas écrit l'avenir sur le foie d'un boeuf; de ces raisonneurs impitoyables qui trouvent à redire que les prêtres sacrifient des filles, ou passent la nuit avec elles, selon le besoin: vous sentez que ce sont des monstres qui ne sont bons qu'à étouffer.’(I 2) - Met de doortraptheid van deze priester die zich gedwarsboomd ziet in zijn verlangen naar een gemakkelijk verkregen rijkdom en een mooi meisje contrasteert Socrates' generositeit: hij heeft het meisje van zijn beperkte middelen een bruidsschat gegeven, stelt vast dat de twee jonge mensen van elkaar houden, laat hun eigen vrije keus de doorslag geven, en riskeert de wraak van Anitus. Anitus maakt dan gemene zaak met de opperrechter Melitus, als volgt: ‘Monsieur le juge, je sais bien que nous nous haïssons tous les deux; mais en se détestant, il faut se réunir pour gouverner la république.’ (Melitus:) ‘D'accord. Personne ne nous entend ici. Je sais que vous êtes un fripon; vous ne me regardez pas comme un honnête homme.
Socrate peut nous faire tort à l'un et à l'autre en nous démasquant; nous devons donc commencer, vous et moi, par le faire mourir.’ (II 10) Dit cynisch complot leidt tot de gevangenneming van Socrates.
Men beticht hem ‘de corrompre la jeunesse, de nier la pluralité des dieux, d'être hérétique, déiste et athée’. Socrates verdedigt zich waardig. Hij heeft de jeugd een goed voorbeeld gegeven; en wat de goden betreft, ‘il n'y a qu'un dieu(..) Si par Minerve vous n'entendiez que la sagesse de dieu, si par Neptune vous n'entendiez que ses lois immuables qui élèvent et abaissent les mers, je vous dirais: il vous est permis de révérer Neptune et Minerve, pourvu que dans ces emblèmes vous n'adoriez jamais que l'être éternel (...) Gardez-vous de tourner jamais la religion en métaphysique: la morale est son essence. Adorez et ne disputez plus.’ ((III 1) De juryleden van de rechtbank zijn verdeeld maar er is een meerderheid die Socrates ter dood veroordeelt: sommigen uit angst voor Anitus, anderen uit cynisme en intellectuele luiheid: ‘Je suis bien aise, après tout, de faire mourir un philosophe: ces gens-là ont une certaine fierté d'esprit qu'il est bon de mater un peu (...) Ils scandalisent la populace occupée à lire leurs livres.... Oui, oui, nous les pendrons à la première session. Allons diner.’ (III 2). In de gevangenis drinkt Socrates de gifbeker koelbloedig leeg; maar dan heeft Voltaire een happy end bedacht: door toedoen van de twee jonge gelieven komt de boze opzet van Anitus aan het licht, en het volk annuleert het doodvonnis. Dat komt te laat voor Socrates, die tot zijn jonge vrienden zegt: ‘Votre vie est précieuse, la mienne est inutile: recevez mes tendres et derniers adieux. Les portes de l'éternité s'ouvrent pour moi.’ (III 4).
Voltaire behandelt de vertegenwoordigers van overheid en officiële religie met het dodelijke sarcasme dat men van hem kent; maar in Socrates' woorden is, met behoud van zijn ironieGa naar voetnoot17., toch een toon van hoge morele ernst te beluisteren. Socrates is het slachtoffer van obscurantisme bij het volk en machtsmisbruik van de gezagdragers. Zijn vrouw Xanthippe begrijpt hem niet maar erkent: ‘Après tout, il y a je ne sais quoi de grand dans sa folie (...) Il y a trente ans que je crie après lui, et quand j'ai bien crié, il m'en impose, et je suis toute confondue: est ce qu'il y aurait dans cette âme-là quelque chose de supérieur à la mienne?’ (II 4). In al zijn schijnbare eenvoud een knappe toneeltekst.Ga naar voetnoot18.
De derde tekst die we hier kort willen bespreken is de Socrates van J.F. Helmers, door hem in 1790 (hij was toen 23 jaar oud) gepubliceerd. Ditmaal een episch gedicht in drie ‘zangen’, geschreven in alexandrijnen. Het is geheel in klassiek-epische stijl (homerische vergelijkingen), met bovenaardse machten die hun macht op de aarde doen gelden: zowel het Bijgeloof dat vanaf I 151 op gruwelijke wijzeGa naar voetnoot19. zich doet gelden, als God in de hemel die (vanaf III 349) beschreven wordt in zuiver-bijbelse termen ontleend aan Jesaja 6, en die zijn engel Uriël opdraagt om Socrates' ziel, zodra hij sterft, ten hemel te dragen. In III 717-720 doet de engel dat ook: een duidelijke ‘heiligverklaring’. Als specimen van een episch gedicht kan deze Socrates zeker dienen: het is zorgvuldig volgens de kunstregels gemaakt, en getuigt in allerlei details van grote aandacht voor realia van de antieke beschaving (bv. de offerbeschrijving II 214-240). Maar de hoge ernst wordt nergens getemperd, en het pathos wordt niet zelden hol, althans voor de smaak van een twintigste-eeuwse lezer. Vergelijk het bijtend sarcasme van Voltaire over de priesters met de woede van Helmers' regels: ‘Zo schriklijk is de haat der snoode priesterscharen./Hun moordlust zal geen kunne of jeugd of grijsheid sparen./ Zij knielen voor 't altaar, met woede en wraak in 't hart./ Zij leven niet dan in eens anders wee en smart.’ (III 329-332)
Helmers heeft zeker Voltaire's versie gekend, want hij geeft aan de twee booswichten, Anitus en Melitus, dezelfde posities van rechter en Cerespriester.Ga naar voetnoot20. Ook sommige delen van Socrates' uiteenzettingen komen sterk overeen met passages bij Voltaire: de belijdenis van een monotheïsme (I 540-571, en II 434-454), en de overtuiging dat het niet zoeer gaat om rituelen als wel om ethisch gedrag: ‘De ware godsdienst gaat met menschlijkheid gepaard’ (I 424). Helmers had, evenals Voltaire, een dramatisch incident nodig om de handeling op gang te brengen, maar vond het kennelijk niet stroken met het episch decorum om daarvoor een liefdesaffaire te kiezen: hij bedacht een scène waarin een uitgehongerde Athener aan Melitus vraagt om ‘een weinig graans uit uwen overvloed’ (I 379). Als Melitus dat weigert, komt Socrates naar voren en betoogt dat men ‘het godendom veel meerder zal behagen/ door d'onderdrukte deugd blijmoedig te onderschragen,/ door 't redden van een' mensch die van gebrek verteert/ dan dat gij op 't altaar hen met uw gaven eert.’ (I
434-6). Kortom, Socrates als onversaagd voorvechter van de ware ‘menschlijkheid’, komt in frontale botsing met het heersend bijgeloof.
Tot zover dan deze drie specimina van de in de achttiende eeuw gebruikelijke, en met sterk eigentijdse accenten uitgesproken idealisering van Socrates.
2. Van de pogingen die in deze zelfde eeuw ondernomen zijn om het Socratesbeeld wat realistischer te maken kunnen wij hier bij lange na niet alle vermelden. We gaan in op twee vragen die men zich in deze tijd stelde:
a) | Was het eigenlijk wel zo onbegrijpelijk en onrechtvaardig dat de Atheners hem ter dood veroordeelden? en: |
b) | Was Socrates zoals zoveel van zijn tijdgenoten homosexuele praktijken toegedaan? |
Ad (a). Baanbrekend voor een antwoord op de eerste vraag was de studie van Nicolas Fréret (1680-1749). In 1736 hield hij voor de Académie Royale des Inscriptions et Belles-Lettres een voordracht getiteld Observations sur les causes et sur quelques circonstances de la condamnation de Socrate.Ga naar voetnoot21. Fréret beschrijft de ontwikkeling van de democratie in Athene en bewijst aan de hand van de bronnen dat in de jaren na 403 - dus na de nederlaag tegen de Spartanen en het daarop volgend kortstondig maar gruwelijk antidemocratisch schrikbewind van Kritias cum suis - de leiders van de Atheense democratie, en zij niet alleen maar het gehele volk, doodsbenauwd waren voor iedere aanzet tot een hernieuwing van dat schrikbewind. Welnu, Socrates had nooit een geheim gemaakt van zijn minachting voor het bestel van de Atheense democratie. Bij belangrijke beslissingen mag men, zo zei hij, nooit varen op het beginsel ‘meeste stemmen gelden’; en hij vond het al helemaal absurd dat men bij toerbeurt en door loting mensen aanwees voor de vervulling van openbare functies. Nog erger dan dit alles en op een fatale manier compromitterend was het dat de tyran Kritias leerling en vriend van Socrates geweest was. Als men dit alles in aanmerking neemt, moet men, aldus Fréret, erkennen dat het proces tegen Socrates ondanks de schijn
van het tegendeel een politiek proces is geweest, en kan men voor het vonnis dat de Atheners velden zoal geen waardering dan toch beslist wel begrip opbrengen. - Xenophon en Plato hebben geprobeerd om Socrates tegen de aanklacht dat hij de jeugd bedierf (diaphtheirei tous neous) te verdedigen door zijn relatie tot zijn leerlingen in filosofisch-ethische zin boven iedere verdenking uit te tillen; wij moeten, zegt Fréret, ons daardoor niet van de wijs laten brengen, maar bedenken dat zowel Xenophon als Plato uitgesproken bewonderaars van het Spartaanse staatsbestel waren, en anti-democraat. - In deze analyse toont Fréret zich een eerlijk en onbevooroordeeld historicus die op grond van een nauwkeurige presentatie en afweging van alle gegevens tot een verantwoorde conclusie komt.Ga naar voetnoot22.
In 1738, twee jaar later, verscheen in Leipzig een veel kleinere studie getiteld Epistola de Socrate iuste damnatoGa naar voetnoot23. van Sigmund F. Dresig waarin deze Duitse geleerde - onafhankelijk van Fréret - eenzelfde opvatting over het proces tegen Socrates naar voren brengt. Hij besteedt veel aandacht aan het verband tussen Socrates' anti-democratische gezindheid (misodèmia) en de tegen hem ingebrachte aanklacht wegens goddeloosheid, en concludeert dat Socrates niet onschuldig veroordeeld werd maar wel degelijk de verdenking op zich had geladen, niet alleen de politieke maar ook de religieuzeGa naar voetnoot24. grondslagen van Athene te hebben ondermijnd.
Fréret en Dresig zijn de eersten geweest die de mythe ter zijde hebben geschoven van Socrates de verheven wijze die - volkomen miskend door de Atheners - als martelaar stierf. In een komische dialoog getiteld Socrate et Erasme populariseerde C. Palissot de Montenoy datgene wat Fréret en Dresig hadden betoogd. In een fictief gesprek, gevoerd in de onderwereld, helpt Socrates zijn gesprekspartner uit de droom: hij is allerminst een heilig boontje (Sanctus Socrates!) geweest. En in navolging van Fréret laat Palissot Socrates er ook op wijzen hoe onzinnig de gangbare idee is dat Aristophanes' komedie de Wolken
(waarin met Socrates de spot wordt gedreven) zou hebben geleid tot de aanklacht en veroordeling: tussen die opvoering en de veroordeling liggen maar liefst 25 jaren!Ga naar voetnoot25. Zo komt men in deze eeuw waarin de antieke bronnen bestudeerd worden met meer oog dan voorheen voor de historische authenticiteit, tot het schetsen van een genuanceerd beeld van de mens Socrates.
Dit vooral omdat men leert te differentiëren tussen de bronnen, en weloverwogen meer dan wel minder gezag toekent aan de onderling zo verschillende bronnen (met name Xenophon en Plato) waaruit wij onze kennis van Socrates putten. Voordien ging men nog kritiekloos van Xenophon uit: dat deden nog bijvoorbeeld de Socratesbiograaf François Charpentier (1650)Ga naar voetnoot26., en J. Brucker in zijn monumentale Historia critica philosophiae (1742). We zagen al dat Fréret expliciet waarschuwde voor kritiekloze aanvaarding van wat Xenophon en Plato over Socrates melden. En Jean-Jacques Garnier (1729-1805) zegt in zijn Caractère de la Philosophie Socratique van 1761: ‘S'il était question d'examiner lequel de Platon ou Xénophon a le mieux rendu Socrate, il ne serait pas difficile de montrer en détail que Platon s'est principalement appliqué à le peindre dans toutes les positions et sous tous les aspects... Au contraire, Xénophon ne sort point d'une élégante simplicité; jamais il ne s'élève, tout y est dit avec grâce, mais tout y est dit sur le même ton. Comme ses Mémoires sur Socrate ne sont qu'une continuation de son Apologie, l'on y remarque facilement qu'il s'est beaucoup moins appliqué à le peindre qu'à le justifier. Enfin on trouve dans les écrits de Xénophon les grands principes de la morale socratique, mais, oserai-je le dire, on y chercheroit Socrate en vain; ce n'est que dans Platon qu'il vit, qu'il respire, qu'il nous échauffe et nous transporte.’Ga naar voetnoot27.
Ad (b). De kwestie van de differentiatie der bronnen speelt ook een belangrijke rol bij de discussie over de tweede vraag die men zich in deze eeuw betreffende Socrates stelde, die over zijn al dan niet gepractiseerde homosexualiteit. Deze discussie is vooral in Nederland gevoerd, en er zullen weinig letterkundigen en historici van de Nederlandse achttiende eeuw zijn die niet ooit gestuit zijn op de ‘Socratische oorlog’. Hoewel de Bie in zijn biografie van de aanstichter van deze
oorlog, Petrus HofstedeGa naar voetnoot28., zeer veel documenten aanvoert en een goed (zij het enigermate pro-Hofstede) beeld geschetst heeft van het geheel, kan toch een korte schets van deze affaire in onze uiteenzetting niet ontbreken.
Hofstede, predikant te Rotterdam, had zich gestoten aan Bélisaire, een roman van de Marmontel waarin terloops maar met kracht het standpunt wordt verdedigd dat ‘goede heidenen’ op grond van hun zedelijke voortreffelijkheid door de God der christenen zijn opgenomen in zijn hemel.Ga naar voetnoot29. Deze roman vond vele lezers en bewonderaars in NederlandGa naar voetnoot30., en Hofstede achtte het zijn taak om krachtig te protesteren tegen de vrijzinnige gedachte daarin uitgesproken. In een polemisch geschriftGa naar voetnoot31. betoogde hij dat de ‘Héros Païens’ van Marmontel zich aan ondeugden hebben schuldig gemaakt; daarom kunnen zij ‘althans om hunne deugdzaamheid geene voorwerpen der Godlyke barmhartigheid en deelgenooten der eeuwige heerlijkheid geworden zijn’. In zijn ijver om deze stelling te bewijzen betoogt Hofstede dat zelfs de altijd zo bewonderde Socrates zich schuldig heeft gemaakt aan ‘de onnatuurlijkste zonde, om dewelke het weeldrig Sodom en Gomorra met vuur uit den hemel verdelgd is’Ga naar voetnoot32., en hij besluit zijn hoofdstuk over Socrates door enkele regels van Boileau te citeren in Nederlandse vertaling:
Uit de verslaggeving van de BieGa naar voetnoot34. blijkt hoeveel Nederlanders zich door Hofstede's geschrift gedrongen voelden om in ‘missiven’, ‘berichten’, ‘examens’ enz. Hofstede's harde oordeelGa naar voetnoot35. over Socrates toe te juichen of aan te vallen. Opvallend genoeg was het stilzwijgen der classici. Alleen Rijklof M. van Goens heeft zich in de discussie gemengd, maar niet frontaal: eerst betuigde hij anoniem in een open brief zijn steun aan een zekere R.P.G. die in een MissiveGa naar voetnoot36. Hofstede fel aangevallen had; vervolgens liet hij in een vertaling van zijn eigen hand een apologie verschijnen die Marmontel opgesteld hadGa naar voetnoot37., en tenslotte nog in een voorwoord.Ga naar voetnoot38. De discussie vindt vooral plaats in de context van het in deze tijd zo actuele tolerantie-debatGa naar voetnoot39.; de scheidingslijn voor en tegen Socrates viel zo ongeveer samen met de demarcatie tussen de Gereformeerde Kerk en de Remonstranten. De belangrijkste opponent van Remonstrantse zijde was een predikant C. Nozeman, met zijn geschrift Socrates' Eere gehandhaafd.Ga naar voetnoot40.
In dit verband verdient het de aandacht dat een Remonstrants theoloog meer dan een halve eeuw voordat de Socratische oorlog uitbarstte al een respectvolle en verdraagzame uiteenzetting aan Socrates had gewijd. Jean Leclerc (1657-1736), een zeer productief hoogleraar filologie en wijsbegeerte aan het Remonstrants Seminarie te AmsterdamGa naar voetnoot41. schrijft in een bijlage bij zijn uitgave van de fragmenten van AeschinesGa naar voetnoot42.
aan Socrates toe: 1) het erkennen van een opperste God (205), 2) het geloof in een leven na de dood waarin het goede beloond, het kwade gestraft wordt (210), en 3) het volgen van zijn engelbewaarder (het fameuze ‘daimonion’) die hem voor slechte beslissingen behoedde (215). Leclerc wil dan ook graag met Clemens van Alexandrië en andere kerkvaders aannemen dat God zich over deze nobele heidense mens ontfermd heeft (207). Leclerc gaat op het beslissende punt nog verder dan Nozeman. Hij erkent dat pederastie een normaal gegeven was in het 5e-eeuws Athene en dat Socrates zich wel degelijk conformeerde aan dit gedragspatroon om de aandacht van talentvolle jongens te winnen voor zijn onderwijs.Ga naar voetnoot43. Leclerc geeft als zijn mening dat Socrates niet de (homosexuele) daad bij het woord voegde; hij merkt in de eerste plaats droogjes op dat volgens hem Socrates niet veel succes gehad zou kunnen hebben bij die jongensGa naar voetnoot44., en verwijst ook naar de passage bij PlatoGa naar voetnoot45. waarin Alcibiades, Socrates' beroemdste leerling, onder ede verklaart dat hij eens geprobeerd had Socrates te verleiden maar dat dat hem niet was gelukt.
Wij sluiten dit onderdeel af met de vermelding dat de in Nederland aldus gevoerde Socratische oorlog ook in de omliggende landen doorklonk: Hofstede's Beoordeling van 1769 verscheen nog in hetzelfde jaar in een Duitse vertalingGa naar voetnoot46., en ook Voltaire verwees ernaar, uiteraard in spottende trant.Ga naar voetnoot47. Zoals wij hierboven al betoogden dat belangrijke achttiende-eeuwse ideeën over Socrates' politieke opstelling ten onrechte lang verwaarloosd zijn, zo geldt ook dat men ten onrechte het merkwaardige Nederlandse verschijnsel van de Socratische oorlog heeft veronachtzaamd in de de discussie die thans wordt gevoerd over homosexualiteit i.h.a. en over het belang van de persoon van Socrates en van de geschriften van Plato voor deze discussie.
3. Het proces Socrates gaat altijd door, in die zin dat iedereen die zich tot hem wendt zijn eigentijdse gedachten in hem projecteert. Zo is er aan het einde van de eeuw een Leidse hoogleraar in het Grieks geweest, Jean Luzac, die in 1796 een rectorale rede hield De Socrate Cive, dus expliciet over Socrates' positiekeuze in de Atheense politiek.Ga naar voetnoot48. Zichtbaar onder de indruk van de Amerikaanse onafhankelijkheid en de Franse revolutie stelt Luzac dat de democratie van alle regeringsvormen de beste is, en dat zowel koningschap als aristocratie verwerpelijk zijn. In dit kader schildert hij dan Socrates af als ‘liefhebber der vrije Regeeringsvorm van Athenen’ en ‘volksvriend vol van goedhartigheid’. Van het werk van Fréret en Dresig had hij geen kennis genomen of kunnen nemen. Zelf was hij een exponent van eigentijdse ideeën waarvan hij Socrates de vertolker liet zijn. Hij droeg zijn rede op aan John Adams, tweede president van de Verenigde Staten van Amerika!
De achttiende eeuw waarin discussies de weg hadden gewezen naar een minder idealiserende en meer genuanceerde beoordeling van de mens Socrates in relatie tot zijn onmiddellijke omgeving, is dus toch ook niet vrij van de aloude idealisering. Schlegel is de welsprekendste tolk van de vooral bij de Duitse denkers en dichters van deze tijd levende bewondering voor de Grieken, een bewondering die hen bracht tot een visie op de archaische en klassieke Griekse cultuur als een organisch geheel als een vroege fase in de ontwikkeling van de menselijke geest, onherhaalbaar in zijn schoonheid en volmaaktheid: ‘ihr goldnes Zeitalter erreichte den höchsten Gipfel der Idealität und der Schönheit welcher in irgeneiner natürlichen Bildung möglich ist. Ihre Eigentümlichkeit ist der kräftigste, reinste, einfachste und vollständigste Abdruck der allgemeinen Menschennatur.’Ga naar voetnoot49. Socrates heeft dan vanuit dit in zijn soort volmaakte maar mythische en naieve mensbeeld de stap gezet naar de vraag, de reflexie, en naar de consequente toepassing van die reflexie op het menselijk gedrag: ‘So steht vielleicht Sokrates, welcher zuerst den Versuch wagte, Sitten und Staat den Ideen der reinen Vernunft gemäss einzurichten, an der Spitze der neuen Geschichte, d.h. des Systems der unendlichen Vervollkommnung.’Ga naar voetnoot50. De aandacht verschuift dus weer van Socrates als historische persoon naar Socrates als filosoof.
We sluiten dit exposé af met Hegel. Hegel is misschien zelf ook vooral een afsluiter, hoezeer hij ook voor anderen als Feuerbach en
Marx de weg bereidde. Hij stond aan het einde van het nieuwe humanisme van Winckelmann, Goethe en Herder en ook aan het einde van de idealistische filosofie van Fichte en Schelling. Hegel heeft van Socrates die zo veel concreet reliëf had gekregen weer een abstractie gemaakt die het keerpunt markeert in de (zijn!) geschiedenis der wijsbegeerte. ‘Sokrates ist welthistorische Person. Er ist Hauptwendepunkt des Geistes in sich selbst; diese Wendung hat auf Weise des Gedankens in ihm sich dargestellt ... Die unendliche Subjektivität, Freiheit des Selbst-bewusstseyns ist in Sokrates aufgegangen. Er hat die Wahrheit des Objektiven aufs Bewusstseyn, auf das Denken des Subjekts zurück-geführt. Das Prinzip des Sokrates ist, dass der Mensch was ihm Bestimmung, was sein Zweck, der Endzweck der Welt, das Wahre, Anundfür-sichseyende - dass er dies aus sich zu finden habe, dass er zur Wahrheit durch sich selbst gelangen müsse.’Ga naar voetnoot51. Zo wordt Socrates een moment in de ontwikkeling van de absolute geest, geheel gedepersonaliseerd. Hegels invloed was zo enorm dat in de negentiende eeuw de speurtocht naar de ware Socrates weer opnieuw kon beginnen.
Summary
In the century of Enlightenment Socrates was universally idealized as the paradigma of intellectual sincerity, of moral courage and of religiosity without dogma. Even in Telemann's comic opera (1721) en Voltaire's sarcastic drama (1759) he retains his dignity. The epic written by the Dutch poet Helmers (1790), although technically well-made, is too classicistic and too hagiographic to be convincing. - The same 18th century, however, presents a breakthrough in so far as historical scholarship opens the eyes for the probability that Socrates had been a teacher of anti-democratic ideas (here Fréret anticipates in 1736 the position taken by I.F. Stone in 1988); the ‘Socratic war’ in Holland (Hofstede 1769, and others) centred around the question whether or not Socrates was a practising homosexual. - Even so, the idealizing does not disappear: Socrates is admired by Luzac (1796) as a friend of democracy, and by Schlegel and Hegel as the key figure in Greek culture, forceful and complete but naive as it originally was, on its way towards ‘Selbst-bewusstseyn’ and articulate ethico-political thought.
- voetnoot1.
- Een gezagvolle beschrijving van wat Socrates betekend heeft in en voor de Griekse wijsbegeerte is Socrates van W.K.C. Guthrie, Cambridge 1971. In ons taalgebied is er Sokratisch schimmenspel: S.' plaats in de Griekse wijsbegeerte van P.A. Meijer, Amsterdam 1974; en Sokrates, zijn wijsgerige betekenis van M.F. Fresco, Assen 1983. Zeer rijk is ook de Bibliographia Socratica van Andreas Patzer, Freiburg-München 1985 die de wetenschappelijke literatuur over S. systematisch en chronologisch ontsluit.
- voetnoot2.
- De Stoische wijsgeren vooral (Epictetus, Marcus Aurelius) zagen hem als de wijze bij uitstek.
- voetnoot3.
- Justinus in zijn Apologie I, 46: ‘Zij die volgens de Logos leefden, zijn christenen ook wanneer zij voor godlozen (atheoi) gehouden werden zoals bij de Grieken Socrates, Heraclitus en anderen’; en II, 10: ‘Door Christus, die ten dele ook reeds aan Socrates bekend was, (...) werden niet alleen wijsgeren overreed maar ook handwerkslieden en ongeletterde mensen.’ Voor vergelijkbare uitspraken van Clemens van Alexandrië over Socrates zie zijn Stromateis I 19, 92, 3; en V 14, 99, 3.
- voetnoot4.
- G. Manetti, Vita Socratis. Deze biografie is vml. circa 1440 geschreven, en voor het eerst uitgegeven in 1974(!) te Florence door M. Montuori. Sterker nog drukt zijn tijdgenoot Marsilio Ficino (1433-1499) zich uit: in Socrates' woorden en daden vindt hij ‘bevestiging van de leer van het Evangelie, voorbeeldige rechtvaardigheid, onvergelijkelijke sterkte, verachting van al het sterfelijke, verlangen naar de eeuwigheid, goedkeuring van het martelaarschap, kortom de kern en grondslag van de godsdienst’. Ficino zegt dit in een inleiding op zijn latijnse vertaling van Plato's Crito; te vinden in zijn Opera omnia, Basel 1561, II 1390.
- voetnoot5.
- In feite is het verzuchting van een der personages in het ‘Convivium Religiosum’, een der Colloquia; te vinden in de nieuwe KNAW uitgave, deel I 3, Amsterdam 1972, blz. 254. De annotator verwijst naar een artikel van R. Marot: ‘Saint Socrate’ patron de l'humanisme, in Rev. Internat. de Philos. 5(1951)135-143.
- voetnoot6.
- Londen 1713, blz. 169.
- voetnoot7.
- Traité sur l'intolérance, blz. 586 van zijn Mélanges in de Pléiade-uitgave.
- voetnoot8.
- R. Trousson, Socrate devant Voltaire, Diderot et Rousseau, Paris 1967, 53 en 67.
- voetnoot9.
- Dit aforisme is van Mario Montuori, op blz. 16 van zijn Socrates, physiology of a myth, Amsterdam 1981.
- voetnoot10.
- Benno Böhm, Sokrates im achtzehnten Jahrhundert, Neumünster 1966, blz. 127, n. 4.
- voetnoot11.
- Georg Philip Telemann, Der geduldige Socrates, Erstaufführung in Hamburg 1721, musikalisches Lustspiel in drei Akten nach einem Libretto von Johann Ulrich von König; herausgegeben von Bernd Baselt, Verlag Bärenreiter Kassel, Basel-Paris-London-NYork 1967.
- voetnoot12.
- La Pazienza di Socrate con due Moglie, van Nicolo Minato. Dit libretto lag ten grondslag aan een opera van die naam, gecomponeerd door Antonio Draghi, opgevoerd in Praag in 1680.
- voetnoot13.
- Kortheidshalve gaan we hier niet in op een complicatie: er is nog een derde meisje in het spel, maar zij verdwijnt uit de plot.
- voetnoot14.
- Natuurlijk heeft de Atheense raad te rechter tijd het bigamie-decreet weer ingetrokken!
- voetnoot15.
- Wij onthouden ons van een nadere beschrijving van de door Telemann gebruikte muzikale vormentaal. Het geheel maakt een vrolijke, en ten opzichte van de gangbare manier om in cantates, oratoria en serieuze opera teksten te laten zingen, aangenaam-parodistische indruk.
- voetnoot16.
- Deze tekst heeft Voltaire laten publiceren te Amsterdam als ware het een Franse vertaling (gemaakt door een Amsterdammer, Fatema) van een Engels origineel, geschreven door ene Thomson. Thomson zowel als Fatema zouden, blijkens de titelblz. al gestorven zijn bij het uitkomen van dit boek.
- voetnoot17.
- Wanneer de cipier nadert met de gifbeker, valt Xanthippe woedend tegen hem uit; Socrates onderbreekt haar en zegt tot de cipier: ‘Mon cher ami, je vous demande pardon pour ma femme; elle a toujours grondé son mari; elle vous traite de même; je vous prie d'excuser cette petite vivacité’. (III 3)
- voetnoot18.
- Behalve Telemann's opera en Voltaire's drama zijn er in de achttiende eeuw nog talrijke andere toneelstukken op Socrates geschreven; voor een lijst daarvan zie Benno Böhm (genoemd in noot 10), 129, n. 1. Aan zijn lijst ontbreekt de Xanthippe (1756) van Pieter Langendijk, recentelijk nog uitgegeven door W.H. Ornée, Zutphen 1967.
- voetnoot19.
- De gruwelijke beschrijving van Bijgeloof als demonische macht die Melitus bevangt is in vergiliaanse trant (Allecto,een der drie Furiën, die zich van Turnus meester maakt: Aeneis VII 324-444). - De in het antieke epos traditionele passage over de éne mens die waakt terwijl alles slaapt (vgl. hierover ‘The lonely vigil’ van A.D. Leeman, blz. 213-231 in zijn Form und Sinn, Frankfurt am Main 1985, 213-231) komt ook in Helmers' Socrates voor: I 117-150.
- voetnoot20.
- Bij Voltaire is Anitus de priester, Melitus de rechter; bij Helmers omgekeerd. - Voor alle duidelijkheid: de antieke bronnen melden dat Anytus een gerespecteerd democratisch politicus was; Meletus schijnt een dichter geweest te zijn.
- voetnoot21.
- Vreemd genoeg bleef Fréret's ‘grensverleggend onderzoek’ onbekend tot het in 1809 door de Académie Royale zelf werd uitgegeven; ook daarna kreeg het niet de aandacht die het verdiende. Zie Mario Montuori, De Socrate iuste damnato, Amsterdam 1981, 27. Dit boek is in feite een reprint van de bijdragen over Socrates van Fréret, Dresig en enkele andere 18e eeuwse auteurs, voorafgegaan door een inleiding waarin Montuori bibliografische détails over deze op zich obscure bijdragen geeft, en met kennelijke trots erop wijst dat hij ze uit het stof te voorschijn gehaald heeft. Hij wijst erop dat ze standpunten bevatten waarvan men dacht dat ze nieuwe inzichten van 20eeeuwse geleerden waren. Eerder publiceerde Montuori een grote studie: Socrate, Fisiologia di un mito, Firenze 1974; naar de Engelse vertaling daarvan werd in onze noot 9 reeds verwezen.
- voetnoot22.
- Het recente boek The Trial of Socrates van de Amerikaanse journalist I.F. Stone (Londen 1988) is in de pers begroet als gedurfd en origineel. Opmerkelijk is het zeker dat I.F. Stone in de eerste plaats zichzelf op zijn oude dag Grieks heeft geleerd om alle bronnen m.b.t. Socrates zelf te kunnen bestuderen (hij wilde een geschiedenis van ‘de onafhankelijke en vrije meningsuiting’ schrijven, en kwam zo bij het begin, Socrates terecht), in de tweede plaats omdat hij de ook nu nog steeds gebruikelijke idealisering van Socrates doorbroken heeft. Maar Stone is toch niet de eerste geweest die het ware perspectief op Socrates' proces en dood gaf. Dat had Fréret twee en een halve eeuw eerder al gedaan. - Voor een intelligente (en positieve) recensie van Stone's boek zie Miles Burnyeat in New York Review of Books van 31 maart 1988, blz. 12-18.
- voetnoot23.
- Voor de nadere gegevens zie Montuori (het boek genoemd in onze noot 21; de titel van zijn boek heeft hij aan Dresigs geschrift ontleend!), blz. 27. Dresigs korte studie (15 blz.) pretendeert een brief te zijn, in 1738 gestuurd aan zijn vakgenoot en vriend Adrian Steger die te Leipzig gepromoveerd was.
- voetnoot24.
- Burnyeat (zie n. 22), een voortreffelijk classicus, specialist op het gebied van de Griekse wijsbegeerte, oordeelt op dit punt precies zoals Dresig.
- voetnoot25.
- Palissot's Dialogues Historiques et Critiques zijn door de auteur zelf uitgegeven als deel VI van zijn OEuvres Complètes, Paris 1779. Socrate et Erasme staat daar op blz. 169-181. Zie ook Montuori, blz. 28 en 139 vv.
- voetnoot26.
- Charpentier's La vie de Socrate verscheen in één band met een vertaling van Xenophon's Herinneringen aan Socrates.
- voetnoot27.
- Abbé Garnier las zijn mémoire Caractère de la Philosophie Socratique voor in de Académie Royale des Inscriptions et Belles Lettres op 3 Juli 1761; deze werd door de Académie gepubliceerd in 1767. Zie Montuori blz. 27 en 115-138. De geciteerde passage is te vinden in Montuori blz. 138.
- voetnoot28.
- J.P. de Bie, Het Leven en de Werken van Petrus Hofstede, diss. Utrecht 1899; de blz. 177-241 zijn gewijd aan de ‘Socratische oorlog’.
- voetnoot29.
- Jean François de Marmontel, Bélisaire, Parijs 1767. De auteur was lid van de Académie en vriend van Voltaire. De uitspraken waaraan Hofstede zich ergerde staan op blz. 173 en 175 van de roman. Marmontel zelf noemt als voorbeelden ‘Aristide, Marc-Aurèle et Caton’. Socrates noemt hij niet.
- voetnoot30.
- Niet alleen in Nederland: Bélisaire werd vertaald in het Frans, Duits, Engels, Zweeds, Hongaars, Pools, Russisch. De Nederlandse vertaling verscheen één jaar na de eerste uitgave te Parijs, in 1768 te Amsterdam, en werd in datzelfde jaar nog herdrukt.
- voetnoot31.
- De Belisarius van den Heer Marmontel beoordeeld en de kwade zeden der vermaardste Heidenen aangetoond, ten bewyze hoe onbedagtsaam men deselve om hunne deugdsaamheid verhemeld heeft, Rotterdam 1769. Het hele geschrift telt 274 bladzijden; de geciteerde woorden staan op blz. 229-230.
- voetnoot32.
- Blz. 162 van het in de vorige noot genoemd geschrift.
- voetnoot33.
- Blz. 166 van hetzelfde geschrift. De regels komen voor in Boileau's twaalfde satire en zijn, zo betoogt F. Escal in haar annotatie (Pléiade uitgave 1966, blz. 951-2), van een onverdraagzame streng-jansenistische inspiratie: ‘Boileau nie les vertus païennes.’
- voetnoot34.
- En uit het indrukwekkende bibliografisch overzicht dat hij als bijlage A aan zijn boek toevoegt, blz. xvi-xxvii.
- voetnoot35.
- Dat neerkwam op een verwijzing van Socrates naar de hel! We zagen zojuist dat Helmers 23 jaar later zich niets van Hofstede aantrok en Socrates' ziel door een engel ten hemel liet dragen.
- voetnoot36.
- Voor de Missive zie de Bie, blz. 200. Deze R.P.G. is vml. Gerard Roos Pzn. Ten onrechte neemt de Bie aan dat achter deze R.P.G. de persoon van Rijklof van Goens zelf schuil gaat; na onderzoek van de correspondentie van van Goens stelt J. Wille in zijn biografie (De literator R.M. van Goens en zijn kring, Zutphen 1937, blz. 337 w.) dat het wel degelijk Gerard Roos uit Rotterdam is. Roos was geen classicus.
- voetnoot37.
- Brief van den Heer Marmontel ter verdediging van zynen Belisaire, uit het Frans vertaald door R.M. van Goens, Amsterdam 1769; het pamflet is in de KB, 459 C 32.
- voetnoot38.
- Van Goens bezorgde een uitgave van een door de Duitse geleerde J.M. Gessner in 1752 geschreven betoog oorspronkelijk getiteld Vertheidigung des Socrates gegen die Beschuldigung dass er ein Knabenschänder gewesen; hij noemde het Socrates Sanctus paederasta et de antiquaAsinorum honestate, schreef een ironisch voorwoord, en publiceerde het in 1769 te Utrecht (KB 447 E 15).
- voetnoot39.
- Voor een beschrijving van personen en argumenten die in deze tijd pro en contra de verdraagzaamheid een rol hebben gespeeld zie J. Wille (zie noot 30) blz. 284-356.
- voetnoot40.
- Verschenen bij Pieter van der Haak, Rotterdam 1769; het geschrift telt 148 bladzijden.
- voetnoot41.
- De catalogus van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek bevat meer dan veertig verschillende titels op zijn naam. Het Biografisch Woordenboek, samengesteld door A.J. van der Aa, Haarlem 1852 (enz.) geeft in deel III blz. 439-457 onder het lemma Clericus een overzicht van zijn oeuvre, w.o. uitgaven van werken van het Nieuwe Testament, van enige vroege kerkvaders (Barnabas, Clemens, Ignatius en Polycarpus) en van Erasmus en Grotius. Hij was meer een humanist in de traditie van Erasmus dan een sectarisch theoloog.
- voetnoot42.
- Aeschinis Socratici Dialogi Tres, vertit et notis illustravit Ioannes Clericus, cuius et ad calcem additae sunt silvae philologicae, Amstelodami 1711. Van deze ‘silvae’ is het derde hoofdstuk, blz. 177-225, aan Socrates gewijd. Cijfers tussen haakjes verwijzen naar bladzijden in dit derde hoofdstuk.
- voetnoot43.
- In de woorden van Leclerc: ‘Cum cuperet iuvenes praesertim, quorum animus flexibilior est, ad meliorem frugem adducere, libenter eorum coetibus sermonibusque intererat conabaturque humanitate suâ eos devincire; quo fiebat ut interdum insanorum sermones imitaretur et insanire se simularet ut ab insaniâ paullatim eos revocaret’ (192).
- voetnoot44.
- ‘Quis credat hominem sordide vestitum, nudis pedibus ambulantem, senem et ita deformem ut Satyris & Silenis conferretur, potuisse adolescentulos nobiles divitesque et a nobilibus divitibusque amatos, ad turpe obsequium sibi praestandum pellicere?’ (193).
- voetnoot45.
- Symposion 217-219.
- voetnoot46.
- Des Herrn Marmontels herausgegebener Belisair beurtheilt und die Laster der berühmtesten Heiden angezeigt (enz.), vertaald door een predikant Steinike, verschenen te Leipzig 1769.
- voetnoot47.
- De Bie (zie noot 28) blz. 198 n. 2. vermeldt dat Voltaire aan een vriend die hem met een zekere beduchtheid had verteld van de aanvallen op de Bélisaire, antwoordde: ‘Oh que non, mon ami, vous avez tort, il n'y a que là-bas en Hollande un certain prédicateur, un soi-disant professeur en théologie, un nommé Pierre Opsteed, qui veut faire la petite guerre à M. de Marmontel’.
- voetnoot48.
- Door hemzelf in het Nederlands vertaald, en in hetzelfde jaar te Leiden uitgegeven onder de titel Socrates als Burger beschouwd, met eenige Aanmerkingen, bijzonder eener korte Schets van 't Atheensche Staatbestuur en eener Verhandeling van de Beteekenis van het woord Aristocratie.
- voetnoot49.
- Friedrich Schlegel, Über das Studium der griechischen Poesie, herausgeg. von Ernst Behler, Paderborn-München-Wien-Zürich 1982, blz. 206.
- voetnoot50.
- Deze uitspraak is te vinden in het boek waarnaar in de vorige noot verwezen is, op blz. 106.
- voetnoot51.
- G.W.F. Hegel, Vorlesungen über die Geschichte der Philosophie. Deze colleges, door Hegel gegeven in de eerste decennia van de negentiende eeuw, werden na zijn dood (1831) uitgegeven te Berlijn in 1833. Het citaat is te vinden in zijn Sämtliche Werke XVIII, Stuttgart 1928, op blz. 42-44.