Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
R.H. Vermij Bernard
| |
De physico-theologische traditie en Bernard NieuwentijtWat christelijke denkers al eeuwenlang min of meer terloops hadden aangewezen: dat God zich in de natuur openbaart, werd aan het einde van de zeventiende eeuw het onderwerp van een systematische benadering. De achttiende-eeuwse physico-theologen ‘onderwierpen de natuur aan een critisch-empirisch onderzoek met het vooropgezette doel er bewijsmateriaal | |
[pagina 216]
| |
uit te putten voor het bestaan van een wijze en machtige God.’Ga naar eind2. Het is geen toeval dat deze benadering vooral in Engeland wortel schoot. Engeland was het land waar de ‘proefondervindelijke wijsbegeerte’ hoog in aanzien stond. De geleerden van de Royal Society of London beleden, met een knieval naar de filosoof Francis Bacon, dat onze kennis gegrondvest moest worden op waarnemingen en experimenten. Abstracte redeneringen boden slechts een onzeker fundament. Deze empirisch-wetenschappelijke methode vierde in die tijd grote triomfen in het natuuronderzoek door het werk van geleerden als Robert Boyle en Isaac Newton. Maar in Engeland achtte men de methode van toepassing op de filosofie in het algemeen. Met name Robert Boyle heeft zich daarbij beziggehouden met de vraag, in hoeverre geloofswaarheden gebaseerd kunnen zijn op natuuronderzoek. Hoewel hij zijn standpunt met grote omzichtigheid innam, meende hij toch: ‘It is rational, from the manifest fitness of some things to cosmical or animal ends or uses, to infer, that they were framed or ordained in reference thereunto by an intelligent and designing agency.’Ga naar eind3. Dit valt als de kern van het physicotheologisch argument aan te zien: de verbluffende doelmatigheid die het empirisch onderzoek in de natuur blootlegt, moet een ontwerper hebben. Dit werd in alle mogelijke varianten de hele achttiende eeuw door herhaald al waren de latere schrijvers in hun gevolgtrekkingen meestal minder voorzichtig dan Boyle en doen hun redeneringen ons vaak wat naïef aan. De physico-theologie legt aldus een band tussen natuurwetenschap en godsdienst en kan worden gezien als een empirisch-wetenschappelijke manier om natuurlijke theologie te bedrijven. Met de zeventiende-eeuwse natuurlijke theologie heeft ze in elk geval dit gemeen dat haar strekking vooral apologetisch was, althans aanvankelijk.Ga naar eind4. In de loop van de achttiende eeuw verandert dat. De grote vloed van physico-theologische literatuur die dan aanzwelt heeft vooral een stichtelijk karakter en richt zich tot een gelovig publiek, niet meer tot een publiek dat overtuigd moet worden. Men kan zich er over verwonderen dat een oorspronkelijk apologetische literatuur zo'n populair genre kon worden. In de periode van de vroege Verlichting evenwel bestond er een enorme belangstelling voor alles wat met natuurwetenschap te maken had. Terzelfder tijd was men onzeker over de godsdienstige implicaties die het natuuronderzoek moest hebben. De physico-theologie voorzag in beide behoeftes. Hoe verhoudt Nieuwentijt zich nu tot de physico-theologische traditie? Zoals gezegd, het was vooral in Engeland dat de physico-theologie vorm kreeg. Boyles betoog was nog vooral theoretisch geweest. Hij had echter al gewezen op de noodzaak om de lezer ‘affectively’ te overtuigen door ‘besides general notions, to observe, with attention, some particular instances of the divine skill, wherein it is conspiciously displayed.’Ga naar eind5. Het | |
[pagina 217]
| |
eerste boek dat volgens dit recept geheel gevuld was met voorbeelden van ‘divine skill’ was John Ray's The wisdom of God (1691). De meest gezaghebbende auteur echter werd William Derham, wiens Physico-theology (1713) en Astro-theology (1715) overigens op het werk van Ray waren geïnspireerd.Ga naar eind6. Het was vooral in navolging van deze Engelse voorbeelden dat de physico-theologie in de rest van Europa voet aan de grond kreeg. Zo in Duitsland, waar de Hamburgse geleerde Johann Albert Fabricius de grote voorman was. Alvorens met oorspronkelijke bijdragen tot het genre te komen verzorgde hij eerst vertalingen van de twee boeken van Derham.Ga naar eind7. Heel populair werd ook de Démonstration de l'existence de Dieu, tirée de la connoissance de la nature van Fénelon, prins-aartsbisschop van Kamerijk. Hier heeft de roem van de auteur ongetwijfeld tot die van het werk bijgedragen. Verder bleef Frankrijk, waar de filosofie meer abstract dan aanschouwelijk bleef, duidelijk achter op physico-theologisch gebied. Het is kenmerkend dat Fénelon zelf zijn redenaties weliswaar nuttig achtte om de massa te overtuigen, maar als filosofie toch eigenlijk inferieur.Ga naar eind8. Nieuwentijts bijdrage tot de physico-theologie, het boek Het regt gebruik der wereldbeschouwingen, verscheen echter al in 1715 en hij had bij het schrijven nog geen kennis van gelijksoortig werk van anderen. Onder het schrijven kwam hem het werkje van Fénelon onder ogen, naar hij zelf vertelt. Van de veel belangrijker werken van Ray en Derham vernam hij pas iets toen zijn eigen werk al gereed was. ‘Het was my aangenaam te sien en te vernemen, dat by soo grote mannen dese bewysmaniere, die ik altyd voor de kragtigste gehouden hadde, ook voor goed gekeurd wierde’, merkt hij daarover op.Ga naar eind9. Nieuwentijts physico-theologie is dus niet gemodelleerd of zelfs geïnspireerd door bestaande voorbeelden, maar onafhankelijk tot stand gekomen. Wel is er sprake van een gemeenschappelijke voedingsbodem, namelijk de empirische wetenschap en de daarmee verbonden Engelse ‘proefondervindelijke wijsbegeerte’. Nieuwentijt was uitstekend op de hoogte van de Engelse wetenschap. Reeds als wiskundige, in welke hoedanigheid hij in de jaren 1690 enkele geschriften had gepubliceerd, had hij zich vooral gebaseerd op het werk van Engelse voorgangers als Isaac Barrow, James Gregory, John Wallis en Isaac Newton.Ga naar eind10. Ook in Het regt gebruik der wereldbeschouwingen zijn Engelse geleerden prominent aanwezig, met Robert Boyle en Isaac Newton op de eerste plaats. Zijn postuum verschenen boek Gronden van zekerheid tenslotte valt te lezen als een grote verdediging van de proefondervindelijke wijsbegeerte.Ga naar eind11. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat Nieuwentijt vanuit deze achtergrond ook de beschouwingen van Boyle over de godsdienstige implicaties van de wetenschap heeft gelezen, hoewel hij er nergens aan refereert.Ga naar eind12. Nieuwentijt kreeg, kortom, wel de bouwstenen voor zijn physico-theologie aangereikt, maar hij moest het gebouw zelf optrekken. De motivering voor zijn werk zullen we voor alles moeten zoeken in het apologetisch | |
[pagina 218]
| |
doel dat hij zich stelde. Waarom voelt een burgemeester van Purmerend zich genoodzaakt het christendom te verdedigen? En vooral: tegen wie? Deze vraag verdient een nadere beschouwing. | |
Nederlands ongodisme‘Ellendige ongodisten’ is de benaming waarmee Nieuwentijt zijn tegenstanders pleegt aan te spreken. In het bijzonder doelt hij op de volgelingen van Spinoza. De vraag is nu natuurlijk of hier sprake is van een retorisch stijlmiddel, of dat deze ‘ongodisten’ (om deze term voor het gemak voorlopig aan te houden) werkelijk voorkwamen zoals Nieuwentijt hen beschrijft. Op het eerste gezicht zou men denken, dat het soms hectische geloofsleven uit de tweede helft van de zeventiende eeuw rond 1700 in rustiger vaarwater is terechtgekomen. Onze achttiende eeuw staat niet onmiddellijk bekend wegens de libertijnse en ongodsdienstige stromingen die er tierden. Het is echter moeilijk om hier iets definitiefs te zeggen. In Nieuwentijts tijd speelt het intellectuele leven zich voor een belangrijk deel af onder de oppervlakte. Men formuleert zijn ideeën niet voor het grote publiek, om ze te publiceren, maar doorgaans slechts voor een kleine kring van intimi. Ze circuleren in manuscriptvorm of worden besproken op één of ander informeel collegium. Ik zwijg er dan nog over dat, hoe groot de godsdienstige verdraagzaamheid in de Republiek ook was, het publiceren van werkelijk provocerende ideeën op godsdienstig gebied toch altijd een zeker risico met zich mee bracht. Bronnen voor dergelijke informele circuits, in de vorm van handschriften of rapporten van politiespionnen waar buitenlandse historici soms profijt van kunnen trekken,Ga naar eind13. zijn voor Nederland zeer schaars. Ik beperk mij hier tot een kort onderzoek naar enkele gedrukte boekjes van ongodistische aard, niet zozeer vanwege hun inhoud zelf, als wel als aanwijzing dat er kringen bestonden waarin dit soort ideeën actueel was. Radicale ideeën schijnen in het studentenmilieu aan de universiteiten een zekere populariteit te hebben gehad, iets wat ik vermeld omdat Nieuwentijt ook in dit milieu heeft geleefd. In 1675-1676 was hij student in Leiden en Utrecht. Er is veel gespeculeerd over zijn eigen jeugdig atheïsme (en vooral over een stichtelijke bekering daarna). Bots heeft de overlevering dienaangaande overtuigend weerlegd, maar meent toch dat Nieuwentijt een zware geloofscrisis moet hebben doorgemaakt.Ga naar eind14. De vraag naar Nieuwentijts persoonlijke ervaring kan hier echter blijven rusten. Nieuwentijt promoveerde in Utrecht in 1676. Acht dagen na hem promoveerde aan dezelfde academie Petrus van Balen, die onder meer bekend is geworden als schrijver van een logicaleerboek in spinozistische geest, De verbetering der gedachten (eerste druk 1684, tweede vermeerderde druk 1691).Ga naar eind15. In de inleiding verklaart hij dat hij het werk geschreven heeft ‘by toeval van eenige leerlingen, die de gronden van de suivere redenkonst | |
[pagina 219]
| |
gaarne in 't kort wisten’.Ga naar eind16. Een officiële aanstelling als leraar heeft Van Balen nooit gehad. Niet onwaarschijnlijk waren zijn leerlingen academiestudenten.Ga naar eind17. In elk geval legt dit werk getuigenis af van de belangstelling die er voor Spinoza's gedachten bestond. Een merkwaardig voorbeeld waar zulk een studentikoze belangstelling voor Spinoza toe kon leiden, levert ons Adriaan Beverland, in zijn tijd een berucht libertijn die in 1679 wegens zijn goddeloze en aanstootgevende geschriften levenslang uit Holland en Zeeland werd verbannen.Ga naar eind18. De meeste ergernis wekte hij met zijn boek De peccato originali (1678, tweede druk 1679), dat hij schreef als Leids student. (Nieuwentijt heeft overigens gelijktijdig met Beverland te Leiden gestudeerd.) Met behulp van een op Spinoza geïnspireerde bijbeluitleg betoogt hij dat het verhaal in Genesis over de zondeval allegorisch moet worden opgevat en in wezen spreekt van de geslachtsgemeenschap. Of Spinoza zelf zijn gedachten hierin herkend zou hebben, is natuurlijk de vraag. Een interessant getuigenis van radicaal libertinisme uit een iets latere periode is het anonieme Vervolg van 't leven van Philopater uit 1697.Ga naar eind19. Het beschrijft het leven van enkele vrienden die wat zij als een juk van knellend vooroordeel beschouwen hebben afgeworpen en tot waarachtige wijsgeren zijn opgewassen. Gesprekken vullen het grootste deel van het boek. De vrienden komen 's avonds bijeen om filosofische problemen te bespreken. Zij laten dan manuscripten circuleren, en dergelijke. Wij zijn daarbij in een intellectueel milieu. De hoofdpersonen hebben elkaar op de universiteit leren kennen. De vrienden rentenieren of hebben op andere manier niet veel te doen. Het hoeft natuurlijk geen sleutelroman te zijn, maar het boek wekt wel de sterke indruk vol toespelingen te zitten die slechts voor een kleine kring begrijpelijk zijn. Als waarachtige wijsgeren beroepen de vrienden zich voor alles op de onvergelijkbare filosoof Spinoza. Toch wijken hun ideeën hier en daar af van de zijne, zoals Hubbeling heeft vastgesteld. ‘Die Freunde verteidigen eine stark materialistische Interpretation Spinozas. Gott und Natur sind identisch und dabei wird die Natur ganz als die Summe der materiellen Erscheinungen interpretiert, während Spinoza selbst betont, daß dies nicht der Fall ist. Was die Seele anbelangt, so ist diese auch rein materialistisch aufzufassen. Es gibt keine Unsterblichkeit.’Ga naar eind20. Dit alles doet, behalve aan Spinoza, ook wel aan Epicurus denken. De overheid was niet gesticht door zulke opvattingen. De schrijver van het werk wist zich buiten schot te houden, maar de uitgever werd veroordeeld tot acht jaar tuchthuis. Tenslotte zou ik willen wijzen op De ingebeelde chaos van Hendrik Wyermars, uit 1710.Ga naar eind21. Ook tegen dit boek trad de overheid krachtig op. Wyermars werd tot vijftien jaar tuchthuis veroordeeld en de uitgever werd voor twee jaar uit de stad (Amsterdam) verbannen. Met dit boek zijn we opeens in een heel ander milieu. Wyermars was een geheel ongestudeerd man met als beroep ‘comptoir cnecht’.Ga naar eind22. Zijn boek wil betogen | |
[pagina 220]
| |
dat de wereld eeuwig is en de ‘oude en hedendaagze wijsgeren’ die anders hebben geleerd, weerleggen. Twee van deze wijsgeren bespreekt hij in het bijzonder: van de oude Lucretius, de schrijver van het bekende epicureïsche leerdicht De rerum natura, en van de ‘hedendaagze’ de Utrechtse ijzerhandelaar Dirk Santvoort. Dit lijkt misschien een onwaarschijnlijke combinatie. Wyermars heeft echter met opzet twee auteurs uitgekozen die in hun systemen sterk van elkaar verschillen, maar toch op een belangrijk punt overeenkomen: ‘datze wel het minst in hun gronden van de vooroordelen van de godsdienst afhangen.’Ga naar eind23. Santvoort, in Wyermars' kring iemand met een zekere naam, had de aanleiding voor het boek geleverd. Wyermars had bezwaren opgevat tegen Santvoorts boek De oorsprong der beweging en de beginselen der vaste lichamen.Ga naar eind24. Hij deed hem zijn bezwaren schriftelijk, via een wederzijdse kennis, toekomen. Santvoort bleek echter niet bereid tot een serieuze gedachtenwisseling en daarop besloot Wyermars zijn opvattingen in druk te geven.Ga naar eind25. Na de stellingen der filosofen weerlegd te hebben betoogt Wyermars ook nog, enigszins verrassend, dat zijn opvatting niet met de bijbel in strijd is. De bijbel moet volgens Wyermars geheel allegorisch worden verstaan. Een letterlijke interpretatie wordt uitdrukkelijk afgewezen. ‘Geschiedenisser wys verstaan’ is de bijbel geschreven volgens de bevatting van de schrijver en leert zij slechts de vooroordelen van de joodse godsdienst. Maar overigens acht hij de Schrift zeer hoog, ‘over welkers Goddelykheyd, in zinnebeelden en zedelessen ens. ik my dikwils verwonderen moet.’Ga naar eind26. Of ‘goddelykheyd’ ook geïnspireerd-zijn betekent, wordt niet duidelijk. Tenslotte zij er op gewezen dat Wyermars van doeloorzaken in de natuur niets moet hebben. Ook de voorzichtige benadering van Boyle wijst hij van de hand.Ga naar eind27. Hij stelt ‘dat alle byzondre dingen geschieden door de onveranderlijke order der natuur.’Ga naar eind28. En, zoals Vandenbossche heeft opgemerkt, hij leeft nog geheel in de traditie van de rationalistische filosofie. De proefondervindelijke wijsbegeerte is hem vreemd.Ga naar eind29. | |
Nieuwentijt en de ongodistenDat Nieuwentijt veel ervaring heeft met ‘ongodisten’, wordt door hem op tal van plaatsen in zijn apologie bevestigd. Zo schrijft hij dat hij alleen argumenten zal gebruiken, waarvan de effectiviteit hem is gebleken uit ‘de ondervindinge, en ommegang met sommige van dese ongelukkige philosophen’.Ga naar eind30. Helaas zijn de bronnen voor Nieuwentijts leven schaars. Over zijn intellectuele milieu is ons vrijwel niets bekend en wij kunnen zo'n opmerking niet aan enige omstandigheid koppelen; wij zijn geheel aangewezen op wat hij zelf in zijn boeken vermeldt. Gelukkig is hij daarbij af en toe vrij specifiek. Daar het bovendien zal blijken dat het beeld dat hij van de ongodisten schetst redelijk overeenkomt met dat | |
[pagina 221]
| |
wat we in het algemeen zouden verwachten op grond van de bovengenoemde boekjes, meen ik dat Nieuwentijts werk als bron voor zijn ervaringen voldoende betrouwbaar is. Ik zal hier enkele bewijsplaatsen voor zijn omgang met ongodisten aangeven. Zo vermeldt Nieuwentijt iemand die ‘alle die een God erkenden en dienden, gewoon was, al waar hy met vryheyt konde spreken, te belachen.’Ga naar eind31. Deze man wist hij kort voor diens dood weer tot het geloof te brengen. Een wapenfeit waarop hij kennelijk aardig trots was, het duikt althans drie keer in zijn werk op.Ga naar eind32. Minder gelukkig liep het af met één van Spinoza's ‘alderbysonderste vrienden en leerlingen’, die Nieuwentijt in zijn jeugd van nabij had gekend. Van het hartverscheurende verloop van zijn sterfbed kreeg hij later bericht.Ga naar eind33. In het algemeen schijnt het thema ‘het sterfbed van de ongodist’ een bijzondere fascinatie voor mensen in die tijd te hebben gehad. Nieuwentijt zegt nog in het algemeen dat hij gevallen kent dat ongodisten ‘op een ongelukkige wyse door haar eigen toedoen in het water, door selfs ingenomen vergiff, en op haar bedde, in de naarste wanhopen, haar leven geeindigt hebben.’Ga naar eind34. Het meest ontroert Nieuwentijt de herinnering aan een ongodist, op het moment van schrijven al geruime tijd overleden, ‘wiens verstant tot alles in staat scheen, behalven eenen Godt te erkennen.’ Deze man was zelf doordrongen van het erbarmelijke van zijn toestand, naar hem in een persoonlijk gesprek bleek, zonder echter ooit tot bekering te komen.Ga naar eind35. Behalve zulke wijsgerige ongodisten kent Nieuwentijt ook ‘onwetende’. Als typisch voorbeeld noemt hij een man die zich te buiten ging aan dronkenschap en die God openlijk placht te verloochenen.Ga naar eind36. Uitvoeriger spreekt hij over een man ‘welke uiterlyk gansch gereguleert en ingetogen levende, egter, als hy meende by soodanige te spreken, door welke syn gevoelen niet al te rugtbaar soude werden, niet schroomde regt uit te seggen, dat alles uit de Nature (dit was sijne uitdrukkinge) soo was als het is.’Ga naar eind37. Daarvoor kon hij geen ander argument geven dan dat hij het niet anders kon begrijpen. Om die reden rekent Nieuwentijt hem tot de ‘onwetenden’. Het is echter duidelijk dat hij wel degelijk inspiratie heeft opgedaan bij de wijsgerige stromingen van zijn tijd. Met kennelijke voldoening vertelt Nieuwentijt nog over deze man dat hij, hoewel hij ‘anders niet gewoon was eenige swakheit of twijffelingen ontrent zijn gevoelen te laten blijken’, moest erkennen dat de argumenten uit de proefondervindelijke natuurkunde hem tot ongerustheid brachten.Ga naar eind38. Dat laatste sluit goed aan bij mijn volgende punt. Niet alleen is het zo dat individuele ongodisten hier en daar in Nieuwentijts werk opduiken. Zijn werk is ook duidelijk de weerslag van discussies die werkelijk zijn gevoerd. Soms uitdrukkelijk. Zo vermeldt hij een ongodist die met grote letters op het boek met de geschriften van Euclides had geschreven: ‘Hij heeft het gesegt’, omdat hij ‘in dit boek alleen, en nergens anders, de volmaakte waarheid in alles opgevolgt bevond.’ Deze man werd terecht- | |
[pagina 222]
| |
gewezen ‘dat dit yets was, hetgeen in kracht op den bijbel behoorde geset te werden’.Ga naar eind39. Dit leidde tot een discussie over de betrouwbaarheid van de bijbel aan de hand van 1 Kon 7:23 en 2 Kron 4:2, over de koperen zee van koning Salomo. Deze zou rond zijn met een omtrek van drie keer de middellijn. Zo'n onnauwkeurige benadering zou in een werkelijk goddelijk boek niet kunnen voorkomen, luidt het argument. Dat het onder ongodisten vrij populair was, blijkt ook uit andere bron.Ga naar eind40. Nieuwentijt, die zich baseert op de grondtekst, wil het probleem oplossen met de lezing dat deze zee niet rond was, maar zeshoekig. Schijnbaar irrelevante uitweidingen in het werk kunnen als reacties op dit soort discussies verklaard worden. Ik denk aan het hele hoofdstuk ‘over de mogelijkheid der opstandinge’ in Het regt gebruik. En bovendien aan de ellenlange weerlegging van Spinoza's godsbewijs in Gronden van zekerheid.Ga naar eind41. Nieuwentijt erkent overigens dat dit laatste argument ook wel door ‘sekere andere welmenende philosophen’ wordt gehanteerd.Ga naar eind42. Hij heeft er op zichzelf ook geen bezwaar tegen om het bestaan van God te bewijzen, maar hij ziet in dat dit bewijs moet dienen om het speciale godsbegrip van Spinoza een basis te geven. Nieuwentijt begint met te betogen dat Spinoza de existentie van God niet werkelijk bewezen heeft. ‘De voorstanders egter van dit argument syn gewoon het selve op verscheiden wysen te willen bevestigen.’Ga naar eind43. Hij moet dus verschillende formuleringen van het bewijs weerleggen. Als hij dat gedaan heeft, acht hij dat nog niet overtuigend genoeg: ‘Maar dewyl veele van de voorstanders van dit bewys van vorenGa naar eind44. uit het denkbeeld des Opperwesens, soo ras sy eenige swarigheid sien, sig strax in de omslag van uitdrukkingen veranderen...’Ga naar eind45. Hij onderzoekt opnieuw hetzelfde argument, nu geformuleerd als sluitrede ‘die my by iemant van naam seer onlangs nog voorgekomen is’.Ga naar eind46. Ook hiervan worden verschillende varianten weerlegd, waarop hij vervolgt: ‘Van andere word dit argument met andere spreekwysen aldus aangedrongen...’Ga naar eind47. Als hij eindelijk voldoende heeft weerlegd wat Spinoza over Gods existentie heeft gezegd, gaat hij over tot het behandelen van Spinoza's bewijs van Gods noodzakelijke existentie. Enzovoort.
Op grond van het bovenstaande zou ik willen verdedigen dat Nieuwentijt niet tegen spoken vocht, maar tegen levende mensen. Hij hield zich niet met het atheïsme bezig als een abstractie, zoals het kon voorkomen als een denkbeeldig standpunt in een academisch systeem. Evenmin vond hij het uit als een retorisch middel om zijn eigen opvattingen duidelijker vorm te geven. Nieuwentijt reageerde met zijn werk op opvattingen die hij in zijn directe omgeving had leren kennen. Daarom wilde ik tenslotte enkele algemene trekken schetsen van het ongodisme waartegen hij polemiseert en als reactie waarop hij zijn physico-theologie heeft ontworpen. Daarbij zal ik, waar mogelijk, de gegevens uit Nieuwentijts eigen werk vergelijken met het werk van de ongodisten zelf. | |
[pagina 223]
| |
De meeste ongodisten lopen niet met hun opvattingen te koop. Op zijn best maken ze deze, als er over geloofszaken wordt gesproken, kenbaar door middel van ‘een veragtenden grimlag’; ze gaan niet disputeren. Alleen bij mensen ‘met welke sy gemeensamer ommegang hebben en by wien sy denken ongeveinst en veilig te mogen spreken sonder daar door by de werelt hatelyk gemaakt te worden’Ga naar eind48. komen zij openlijk voor hun overtuiging uit. Zij spreken dan gaarne over de wankele basis van de godsdienst en de klassieke metafysica: ‘dat in de godgeleertheid en philosophie byna niets van de eene gesteld, of dat het van andere godgeleerden en philosophen tegengesproken word.’Ga naar eind49. ‘Die ooit met haar in vryheid heeft gesproken, sal weten dat vele sig hier van als een grond van haar ongeloof bedienen.’Ga naar eind50. Daartegenover beroepen de ongodisten zich op de zekerheid van de wiskunde en, vandaar, op de ‘meetkundige betoogtrand’ van Spinoza.Ga naar eind51. Het is als een echo van Wyermars, die een waar filosoof beschouwde als iemand ‘die van alle waangeloof bevrijt was, en niet omhelsden, als 't geen wiskunstig bewesen kon werden waar te zijn.’Ga naar eind52. Nieuwentijt kent, als gezegd, ook ‘onwetende’ ongodisten. Dat soort schrijft uiteraard zelf geen boeken, zodat hier een discrepantie met de ongodistische literatuur ontstaat. Maar het ongodisme dat Nieuwentijt op het oog heeft is toch vooral een erudiet of wijsgerig ongodisme. De ongodisten leggen zich toe op de wiskunde.Ga naar eind53. Sommigen bestuderen de natuurwetten en leiden de ene wet uit de andere af; zij interpreteren het geheel als een keten van noodzakelijke oorzaken.Ga naar eind54. Hun grote inspiratiebron is het werk van Spinoza, al is er misschien geen sprake van spinozisme in strikt wijsgerige zin en al schampert Nieuwentijt dat er spinozisten zijn die Spinoza's argumenten niet eens begrijpen.Ga naar eind55. Dit alles komt uitstekend overeen met het beeld dat uit de ongodistische literatuur zelf voor ons oprijst. De proefondervindelijke wijsbegeerte tenslotte is de ongodisten vreemd. De uiteindelijke grond van Nieuwentijts verzet tegen de ongodisten ligt natuurlijk juist in hun ongodsdienstigheid. De ongodisten verwerpen de christelijke leer betreffende verlossing en hiernamaals. De godsdienst is volgens hen ingesteld ‘door de streken van groote polityken’ ‘die daardoor het volk in toom getragt hebben te houden.’Ga naar eind56. Sommigen noemen de godsdienst een ‘blaas met bonen’ waardoor zij zich niet, als kinderen, bang zullen laten maken.Ga naar eind57. Het grote struikelblok voor Nieuwentijt is evenwel dat de ongodisten de goddelijke openbaring verwerpen en bespotten. De allegorische interpretatie van een Beverland of een Wyermars noemt hij niet. Hij bestrijdt enkel dat de bijbel, letterlijk verstaan, is geschreven naar de dwalende opinie van het gemene volk.Ga naar eind58. (Iets wat in principe de mogelijkheid van een andere interpretatie naast de letterlijke niet uitsluit.) De goddelijkheid van de bijbel verdedigen betekent voor Nieuwentijt: de letterlijke interpretatie verdedigen, en we zullen nog zien dat hij daarin zeer ver gaat. | |
[pagina 224]
| |
Nieuwentijts werk als reactie op de ongodistenNieuwentijt baseerde zijn apologie op de experimentele wetenschap. Daarmee viel hij inderdaad een zwakke stee aan in de ongodistische veste. De ongodisten zetten juist de lijn van de rationalistische filosofie voort. In zijn postuum verschenen werk Gronden van zekerheid gaf hij een uitvoerige theoretische verdediging van de empirie tegenover het rationalisme, toegespitst op de filosofie van Spinoza. Hand in hand met dit werk van weerlegging gaat zijn streven om een empirisch-wetenschappelijke onderbouwing van het geloof te geven. Dat heeft vorm gegeven aan de physico-theologie van Het regt gebruik. Het is duidelijk dat deze twee boeken deel uitmaken van hetzelfde apologetische project. Het is zelfs waarschijnlijk dat Nieuwentijt aanvankelijk maar één boek wilde schrijven, waarvan het laatste hoofdstuk de stof die nu in Gronden van zekerheid staat, zou moeten bevatten; maar dat hij hiervan afzag toen dit boek bij het schrijven hoe langer hoe omvangrijker werd.Ga naar eind59. Met Gronden van zekerheid wil ik mij niet lang ophouden. Slechts wil ik er op wijzen dat de opzet van het boek uit de praktijk van het polemiseren is voortgekomen. Het is dan ook niet geheel juist om het als een bestrijding van Spinoza te zien, al presenteert het boek zich als zodanig. De spinozisten, als reeds aangestipt, verdedigden zich met het argument ‘dat Spinosa wiskundiglyk syne stellingen betoogt. En dat hetgeen dus betoogt is onmogelyk valsch kan wesen.’Ga naar eind60. Vandaar dat Nieuwentijt zich inspant om aan te tonen dat Spinoza's meetkundige betoogwijze alleen naar de uiterlijke schijn wiskundig exact is. De vraag in hoeverre Spinoza zelf deze betoogwijze als een wezenlijk onderdeel van zijn werk beschouwde, en in hoeverre Nieuwentijts kritiek zijn systeem werkelijk raakt, wordt daarbij irrelevant. Nieuwentijt richt zich niet tegen Spinoza, maar tegen de spinozisten. Hij bestrijdt niet zozeer een filosofisch systeem, als wel de opvattingen van een groep mensen in zijn onmiddellijke omgeving. Dit alles speelt zich echter vooral op theoretisch niveau af. Gronden van zekerheid is een belangwekkend boek vanuit wetenschapsfilosofisch standpunt, maar het heeft weinig invloed gehad op het denken in Nederland in de achttiende eeuw.Ga naar eind61. Zijn invloedrijke boek is Het regt gebruik der wereldbeschouwingen. Het presenteert zich als een bestrijding van ongodisten en ongelovigen. Bij het woord ongodisten tekent Nieuwentijt aan dat hij daarmee niet bedoelt mensen die een ‘eeuwig wezen’ ontkennen. Het gaat om mensen die Gods wijsheid, macht en goedheid loochenen.Ga naar eind62. Wat Nieuwentijt wil bewijzen is een persoonlijke God die de schepping als een wijze voorzienigheid regeert. Impliciet lijkt Nieuwentijt twee soorten ongodisten op het oog te hebben.Ga naar eind63. Hij bestrijdt namelijk twee verschillende opvattingen. Ten eerste dat alles in de natuur tot stand komt door louter toeval, door het toevallig samentreffen van de kleinste deeltjes (de opvatting van Epicurus). Ten | |
[pagina 225]
| |
tweede dat alles het gevolg is van noodzakelijke, zich van zichzelf onbewuste natuurwetten. Toeval en noodzakelijkheid lijken elkaar uit te sluiten. Echter, wie zegt dat de wereld door een toevallig samenspel van kleine deeltjes tot stand is gekomen, bedoelt alleen maar te zeggen dat er geen bepaald plan achter zit. Die deeltjes zelf kunnen bewogen worden door blinde noodzakelijkheid. Zulk een probleemloos combineren van toeval en noodzakelijkheid is iets wat ons uit de ongodistische literatuur als het Vervolg van 't leven van Philopater bekend moet voorkomen. Ik wil niet beweren dat ongodisten onderling niet van mening zouden kunnen verschillen, maar hier heeft Nieuwentijt mijns inziens toch maar één soort op het oog. Ongelovigen noemt Nieuwentijt mensen die wel in het bestaan van een persoonlijke en voorzienige God, maar niet in de specifiek christelijke openbaring geloven. Dat hij zulke mensen werkelijk heeft gekend, blijkt nergens. Nieuwentijt richt zich tal van keren direct tegen ongodisten, maar nooit tegen ongelovigen. Als ondertitel, die nu luidt: ‘ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen’, schijnt hij aanvankelijk ook iets anders in gedachten te hebben gehad: ‘ter overtuiginge van ongeluckige philosophen en ongodisten van dese eeuwe’.Ga naar eind64. Ik meen dan ook te mogen aannemen dat het argument tegen de ‘ongelovigen’ enkel een tweede trap is in de discussie met ongodisten. Een noodzakelijke tweede trap, want het twijfel wekken aan de goddelijkheid van de openbaring was een geliefkoosde tactiek van de ongodisten. Zo verwerpt Nieuwentijt in het kader van het argument tegen de ongelovigen de goddelijkheid van de koran.Ga naar eind65. Dat doet hij uiteraard niet omdat er in Purmerend islamieten zouden wonen, maar omdat eenvoudige gelovigen daar door zulke argumenten in verwarring worden gebracht. Het is deze tweede trap van zijn argument waarin Nieuwentijts eigenheid tot uitdrukking komt. De eerste trap, het bewijzen van Gods wijsheid, macht en goedheid, sluit nauw aan bij wat wij in de buitenlandse physicotheologische literatuur vinden.Ga naar eind66. Het is het argument uit de doelmatigheid van de natuur, het betoog ook dat alles in de natuur, met inbegrip van de natuurwetten, contingent is en slechts afhankelijk van Gods welgevallen. Nieuwentijt onderscheidt zich door de omvattende en systematische manier waarop hij dit heeft uitgewerkt en door de gedegenheid van de natuurwetenschappelijke basis van het argument, maar het argument zelf is in het Europa van de achttiende eeuw gemeengoed. Dat is anders met zijn verdediging van de goddelijkheid van de bijbel. Want ook het letterlijk gezag van de bijbel wil hij op grond van de empirische wetenschap zien aangetoond. Dat doet hij door aan te tonen dat de bijbel spreekt van zaken die pas door het moderne wetenschappelijke onderzoek aan het licht zijn gekomen. Bijvoorbeeld, Job 38:31, volgens de Statenvertaling: ‘Kunt gij de stringen Orions los maken?’, kan volgens Nieuwentijt, die zich daarvoor | |
[pagina 226]
| |
natuurlijk beroept op de grondtekst, ook zo gelezen worden: ‘Kunt gij de aantrekkende kracht van de planeet losmaken?’ De Heilige Geest, die dit Woord heeft ingegeven, blijkt hier dus op de hoogte te zijn geweest van Newtons theorie van de gravitatie, volgens welke de planeten door de zon worden aangetrokken.Ga naar eind67. Dat dit mogelijk was, ruim tweeduizend jaar voor deze wet werd ontdekt, acht Nieuwentijt een duidelijk teken van goddelijke inspiratie. Hij geeft tal van dergelijke voorbeelden. Dit argument heeft tegenwoordig zijn overtuigingskracht verloren en ook in de achttiende eeuw keken veel mensen er wat vreemd tegenaan.Ga naar eind68. (Hoewel in die tijd Newton zelf niet alleen de aantrekking, maar zelfs zijn kwadratenwet wilde terugvinden in het werk van Pythagoras.Ga naar eind69.) In de Engelse en Franse vertalingen van Het regt gebruik werden de desbetreffende passages eenvoudigweg geschrapt.Ga naar eind70. Het ziet er evenwel naar uit dat binnen Nederland het argument veel weerklank heeft gevonden. Het is op zich niet zo opmerkelijk dat Nieuwentijt, die zijn argumenten putte uit een kennelijk rijke traditie van theologische gesprekken, een toon wist te treffen die veel mensen aansprak. Maar het feit dat zijn werk een indrukwekkende en diepgaande wetenschappelijke onderbouwing bezat, gaf aan zulke argumenten een gezag dat hun voortduren lange tijd kon bestendigen. Het kwam in die tijd natuurlijk meer voor dat mensen het gezag van de bijbel verdedigden. Het merkwaardige van Nieuwentijt is dat hij dit deed op basis van de nieuwe proefondervindelijke wijsbegeerte en het koppelde aan de physico-theologie, waardoor hij tevens aansluiting vond bij een internationale traditie van natuurlijke theologie. Het is vooral wegens deze ‘moderne’ tendens dat hij tegenwoordig wordt gewaardeerd, waarbij men enkele ‘curieuses survivances’Ga naar eind71. op de koop toe neemt. Dit tegenwoordig miskende aspect van zijn werk stond voor Nieuwentijt zelf echter centraal. En het zou kunnen zijn dat juist dit aspect ons kan helpen een beter inzicht te krijgen in het denken in Nederland in de achttiende eeuw. | |
[pagina 229]
| |
Summary
|
|