Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
L. Strengholt
| |
[pagina 194]
| |
ken: de aandacht voor het auditieve aspect van het hamergeklop, voor de wreedheid der beulen en voor het kwetsbaar lichamelijke. Hij constateert dat het om een beperkt aantal overeenkomsten gaat en dat de verschillen tussen Rotgans' schildering van Christus' lijden en de wijze waarop De Decker de passie uitbeeldt talrijker zijn.Ga naar eind3. Met De Vet acht ik het waarschijnlijk dat Rotgans De Deckers werk heeft gekend. Diens Goede Vrijdag kan bijgedragen hebben tot het beeld van Christus' lijden in Rotgans' gedicht. Maar in dit geval moeten we mijns inziens toch voorrang geven aan een andere passie-dichter uit die tijd, namelijk de predikant Joannes Vollenhove (1631-1708) met zijn destijds veelgelezen, door Vondel hooggeprezen Kruistriomf. Dit werk, waarin de paradox van de overwinning aan het kruis grondthema is, verscheen voor het eerst in 1656 en is als openingsgedicht opgenomen in de bundel Poëzy die Vollenhove in 1686 liet verschijnen. Buitendijk noemt Vollenhove de stilistische tegenvoeter van De Decker. Terwijl de laatste de ‘barokke’ stijl van de zeventiende eeuw beheerst en gematigd toepast, vinden we bij de Zwolse - later Haagse - predikant het pathos en de exaltatie van een voluit heroïsche stijl. Op het benadrukken van deze tegenstelling ga ik thans niet in, al zou ik graag argumenteren voor een sterker accent op de overeenstemming tussen de beide dichters.Ga naar eind4. Waarom kunnen we nu bij de bewuste passage uit Rotgans' martelaarsgedicht eerder de doorwerking van Vollenhove dan van De Decker vermoeden? Een zwaarwegend motief is gelegen in het feit, dat Rotgans zelf zich uitdrukkelijk vol waardering over Vollenhoves Kruistriomf heeft uitgelaten; weliswaar een aantal jaren na het schrijven van Op de Vervolging, maar toch zo dat we begrijpen dat hij sedert lang een bewonderaar was van de Kruistriomf. Het gaat om een passage in een poëtische Brief aan den Heer Joannes Vollenhove, in 1701 voor het eerst, samen met Vollenhoves dichterlijk antwoord, uitgekomen en ook present in de verzamelde Poëzy van Rotgans (1715, 21735).Ga naar eind5. In zijn brief vertelt Rotgans aan de met veel respect toegesproken predikant, hoe hij zijn dagen op zijn buiten aan de Vecht doorbrengt. Als ik de avond met vrucht besteden wil, dan sla ik uw poëzie op, zo meldt hij. Dat betreft dus de bundel van 1686. Hij vervolgt: Uw Kruistriomf, aan 't hoofdt, veel hooger van waardy,
En grooter als ooit vorst of veldtheer heeft bevochten
In 't rokent oorlogsperk, beschrijft heldt Jesus togten
Naar 't bloedig Golgotha, daar hij de schult betaalt
Van 't menschelyk geslacht, en stervend' zegepraalt:
Daar hij de kruiskelk, door Gods gramschap volgeschonken,
Om onze zonde drinkt, aan 't vloekhout vastgeklonken:
| |
[pagina 195]
| |
Daar hy de doodtwondt heelt, en zuivert met zyn bloedt,
En treedt den hofdraak, die ons quetste, met den voet.Ga naar eind6.
In deze beknopte samenvatting geeft de dichter de Kruistriomf goed weer; men lette maar eens op de heroïsche woordkeuze: ‘veldtheer’, ‘bevochten’, ‘heldt Jesus togten//Naar 't bloedig Golgotha’; ‘stervend zegepraalt’, ‘treedt den hofdraak (...) met den voet’. Onder de ‘hofdraak’ moeten we hier de paradijsslang verstaan, dat is de Satan, die door Christus aan het kruis overwonnen wordt (vgl. Genesis 3:15: ‘dat zal u de kop vermorzelen’). Rotgans laat duidelijk blijken hoezeer hij onder de indruk is van Vollenhoves gedicht: Hoe wordt myn hart gestreelt, verrukt en opgetogen!
'k Zie in uw tafereel, ô Dichter! met myne oogen
De zon verdwynen, als Godts zoon den dootsnik geeft;
Terwyl de steenrots splyt, de grafzerk scheurt en beeft,
En slaakt de dooden, in hun kerkers lang begraven.
De dichter zinspeelt hier op de passage bij Vollenhove, waarin deze vertelt wat er gebeurde op het ogenblik van Christus' sterven: de zon werd verduisterd, de rotsen scheurden, de graven gingen open en vele heiligen vertoonden zich in Jeruzalem.Ga naar eind7. Ik kom in het vervolg nog op deze zaken terug. Verhevener stof tot dichten is er niet, meent Rotgans: Hoe kan, ô grote geest! uw zangnimf hooger draaven
Dan op Godts treurtooneel, daar onze vreugdt verschynt,
De vriendtschap zich vertoont, en Vaders haat verdwynt?
Myn geest blyft onvermoeit in Godts triomf te leezen.
Rotgans laat het niet bij zijn eigen lectuur, hij beveelt ook andere dichters de lezing van Vollenhoves meesterstuk aan en die zijn hem daar achteraf heel dankbaar voor: 'k Heb duizentmaal dit werk den dichtren aangeprezen,
O Vollenhove! die na 't oopenen van uw bladt,
Myn zorg bedankten, en den kostelyksten schat
Van godtgeleertheit in uw kruistriomfzang vonden.
Het moet duidelijk zijn dat we in het licht van deze versregels voor het opsporen van mogelijke invloeden op de voorstelling van Christus' lijden in Rotgans' hugenotengedicht van 1684 het eerst bij Vollenhove | |
[pagina 196]
| |
hebben te zoeken. Het volgen van dit spoor levert inderdaad een en ander op. Ik neem om te beginnen de passage die ook door De Vet is geciteerd. Daarin valt op dat Christus ‘met mannelijke schreden’ naar Golgotha treedt. Het subject van deze ‘moedige gang’ is ‘'t verweeze Lam’. Deze voorstelling van zaken kunnen we leggen naast de volgende regels uit de Kruistriomf: Zoo komt mijn Kruisvorst aangetreden,
De fiere leeuw, uit Judaas stam,
Als of hy versch van Edom quam
Aanstappen met zijn wakkre schreden.Ga naar eind8.
Vollenhove parafraseert hier een woord uit de profeet Jesaja, dat traditioneel geëxegetiseerd wordt met het oog op Christus' lijden.Ga naar eind9. In de rijmwoorden ‘aangetreden’ x ‘wakkre schreden’ kunnen we de voorbeeldtekst van Rotgans herkennen. Maar met name in Rotgans' weergave van het gebeuren op het moment van Christus' sterven is de parallellie opmerkelijk. Ik geef eerst Vollenhoves woorden. De Natuur gaat de dichter voor in mateloze jammer, zegt hij, immers bij de dood van Jezus raakt de aarde uit haar voegen: Terwijl het licht de lucht begeeft,
En d'aarde loeit en schudt en beeft:
Dat dwingt de Doot haar doôn te slaken,
En kleedtze op nieuw met vleesch en been,
En slaat met angst en schrik Godts drempel,
En rijt het koorkleedt van den tempel,
En splijt en smijt de rots daar heen.Ga naar eind10.
In de brief aan Vollenhove zagen we al dat juist deze passage door Rotgans werd gereleveerd (met soms letterlijke aanhalingen: ‘splyt’; ‘beeft’; ‘slaakt de dooden’). Maar ook in het gedicht van 1684 horen we de echo van Vollenhove: De heldre zon, verbaast voor 't schouspel, dekt haare oogen.
De lucht verduistert en wordt als met rou betogen.
't Voorhangsel van Godts huis des Leeraars doodt betreurt,
Wanneer 't van boven tot beneên aan stukken scheurt.
De steenrots ryt van een. d'aard' loeit. de bergen beeven.
D'ontzielde romp aanschouwt door deeze doodt het leeven,
De naare grafspelonk ontsluit haar' doodtschen mondt,
En braakt den buit weêr uit die zy weleer verslondt.Ga naar eind11.
| |
[pagina 197]
| |
In de gelijkenis treft uiteraard het meest de woordelijke overeenstemming, zoals in de woorden ‘d'aard loeit’ (Vollenhove: ‘d'aarde loeit’). Maar als we de brief aan Vollenhove in gedachten houden, gaat de overeenkomst in de gehele passage spreken. De regels die ik zojuist uit Rotgans citeerde zijn een typisch staaltje van zijn voorkeur voor het hevige en dramatische, maar zijn toon kan ook beheerster zijn, zoals in de aanhef van de lijdenspassage in Op de Vervolging: Met hoeveel rampen most die trouwe Heilant stryden!
Zijn levenslicht begon, en eindigde met lyden.
Aanschouwt dien Kruisheldt in den hof Gethsemané,
Daar hy, om uwen 't wil gedrukt van hartewee,
Een' helschen angst verdroeg, en uitriep: Kon 't geschieden,
Myn Vader, dat uw Zoon mogt deezen kelk ontvlieden.Ga naar eind12.
In deze woorden valt de term ‘Kruisheldt’ op als een echt Vollenhoviaans woord (cf WNT, dat voor deze samenstelling juist naar Vollenhove verwijstGa naar eind13.). De Kruisheld in Gethsémane: dat levert een paradox op, gegeven de doodsangst die Christus in de hof van Oliveten overviel. Die paradox treedt hier bij Rotgans en bij Vollenhove nadrukkelijk naar voren. Dat is wat Vollenhove met zijn heroïsche pathetiek wil doen uitkomen: dat er zich in het lijden en sterven van Christus, voor wie met een gelovig oog toekijkt, een overwinning voltrekt. Rotgans volgt hem daarin. Trouwens, we moeten op dit punt het contrast met De Decker niet te zeer aanzetten, want ook die bezigt de significante voorstelling van de voortschrijdende heros: Hy stapt gelijck een held sijn lijden te gemoet;
Och houd hem, schut sijn' schreden;
Neen, laet hem henen treden,
Sijn gaen is u en my en all' de wereld goed.Ga naar eind14.
Andere gedichten van Rotgans waarin het lijden van Christus wordt te pas gebracht, bevestigen de doorwerking van Vollenhoves Kruistriomf in zijn werk. In een gedicht bij de intrede van Ds Albertus Alberthoma in de gemeente van Vianen is het Vollenhoviaanse idioom present; in een resumé van het Evangelie heet het: Totdat het uur bestemt van Godt
Genaakt; en hy, naar 't kruis getreeden,
Met staal geklonken door de leden,
Bezuurt zyns vaders wraake en straf;
| |
[pagina 198]
| |
Tot hy de doodt den doodtsteek gaf,
Al stervende, en de helsche plaagen
Geboeit sleepte aan zyn zegewagen.Ga naar eind15.
Vergelijk hiermee r. 620 van de Kruistriomf: Dat Christus doot den dootsteek geveGa naar eind16.
en vooral Kruistriomf, r. 131-132: En zalze (t.w. de hel) brullende en geboeit
Omvoeren op zijn' zegewagen.Ga naar eind17.
Trouwens, in hetzelfde gedicht van Rotgans wordt even later gezegd: Wat groot geluk is hen beschooren
Die deze kruisles mogen hooren;Ga naar eind18.
en dit woord ‘kruisles’ is weer uit Vollenhoves gedicht, waar we tegen het slot lezen: Dit waar het uiterst, daar ik wensch
Mijn kruisgedichten meê te sluiten,
Dat wy, als kinders hier verneêrt,
Die beste kruisles fix geleert,
Van binnen wisten en van buiten.Ga naar eind19.
Tenslotte wijs ik op Rotgans' Rouklagte betreffende Koert van Beyma. Dit funeraire gedicht is gericht aan Ds Justus Gerkama, stiefvader van de overledene, die eraan herinnerd wordt hoe hij de stervende troostte: Zie, spraakt gy, Jesus bloet uit d'ope wonden straalen:
Wat heeft hy niet geleên voor 't menschelyk geslacht!
Hy heeft den kruiskelk, door Godts gramschap volgeschonken,
Met bittre gal gemengt door moeder Evaas schuldt,
Om uwent wil, myn zoon, op Golgotha gedronken:
Volg dan dien Kruisheldt na, zyt lydzaam, neem gedult.Ga naar eind20.
Behalve dat we hier opnieuw het woord ‘Kruisheldt’ tegenkomen, is de voorstelling van de door God aan Christus te drinken gegeven lijdenskelk (de ‘kruiskelk’), met Gods gramschap gevuld en met de gal van de zondeschuld vermengd, weer naar een passage in de Kruistriomf gemodelleerd: | |
[pagina 199]
| |
Wy, Heer, wy hebben u geschonken
Den kruiskelk, die van u, met gal
Met hef van 's hemels wraak met al,
Op ons gezontheit is gedronken.Ga naar eind21.
Dit laatste zou men een concetto kunnen noemen: Christus drinkt de beker van Gods toorn leeg ‘op onze gezondheid’. Dergelijke beelden hebben niet de bedoeling ons een zinnelijke impressie van Christus' smarten te geven, maar ons te treffen door hun diepe zin. Het is hier evenwel niet de plaats om een pleidooi voor de eigensoortigheid van Vollenhoves passiepoëzie te houden. Ik heb met het bovenstaande slechts willen laten zien, dat de lijn van Rotgans naar Vollenhove voor het besproken lijdenstafereel in Rotgans' hugenotengedicht het meest voor de hand ligt. Dit sluit overigens andere lijnen geenszins uit. Er is in de zeventiende eeuw in de Nederlandse literatuur een overvloed van gedichten over Christus' lijden en sterven geschreven. Heel wat motieven die erin worden gehanteerd zijn conventioneel. Bij een zo intensief beoefende thematiek kan er al gauw sprake zijn van een zekere gelijkenis, zonder dat we per se hoeven te denken aan inwerking van de ene op de andere tekst. Pas een alomvattende studie van de passiepoëzie van de gouden eeuw (trouwens niet zonder voortdurende terugkoppeling naar de kerkvaders en de middeleeuwse mystici) zou ons meer volledig kunnen informeren over de invloeden die op Rotgans hebben gewerkt in dezen. De directe invloed van Vollenhove meen ik echter aannemelijk gemaakt te hebben. | |
[pagina 200]
| |
Summary
|
|