Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Agnes M. Zwaneveld
| |
[pagina 68]
| |
Een derde motief om het boek te doen vertalen hadden de literaire kwaliteiten kunnen zijn, maar die werden vooralsnog in Nederland niet gewaardeerd. Net als bij de Franse literaire critici, die regelmatig nieuwe delen van Tristram Shandy bespraken in de Journal Encyclopédique, wekte Sternes werk bij de Nederlandse beoordelaars aanvankelijk slechts verbijstering op. Verwijzingen naar zijn werk zijn overigens schaars en er is uit de jaren '60 maar één oordeel bewaard gebleven dat berust op eigen lectuur. In de moralistische spectatoriale geschriften ontbreekt, voor zover ik heb kunnen achterhalen, tot 1775 elke verwijzing naar Tristram Shandy. Slechts aan De Philosooph schijnt Sterne bekend te zijn geweest, maar dan door zijn Sermons, waaruit in de jaargang 1766 tweemaal wordt geciteerd.Ga naar eind5.
Toch kunnen literair geïnteresseerden al vroeg van het bestaan van Tristram Shandy op de hoogte zijn geweest door aankondigingen en besprekingen in Engelse of Franse tijdschriften. In het Haagse Bibliothèque des Sciences et des Beaux Arts wordt Tristram Shandy aangekondigd noch besproken, maar er wordt wel op gezinspeeld in een wat verbaasd klinkende aankondiging van Yorick's Sermons. Yorick wordt omschreven als een personage uit ‘un Roman richement parsemé de paillardises’ van de Arlequin-achtige auteur Sterne. Ook in een bespreking in 1768 van Sternes A Sentimental Journey through France and Italy wordt Tristram Shandy nog behept geacht met ‘des traits un peu libres, (des) mauvaises plaisanteries’.Ga naar eind6. In de Nederlandsche Letter-Courant wordt tweemaal melding gemaakt van het verschijnen van enkele delen van Tristram Shandy; het commentaar hierbij is zeer beperkt en duidelijk geïnspireerd door de Engelse bronnen van informatie. In een aankondiging van de eerste vier delen van TS, op 8 september 1761, wordt het werk gekenschetst als de ‘zonderlingste Roman die er moogelyk ooit is uitgekomen,’ van een godgeleerde auteur ‘die zyn werk schynt gemaakt te hebben om in 't geestige zowel als in 't onverstandige uit te munten.’Ga naar eind7. Interessanter, want gebaseerd op eigen leeservaring, is het oordeel dat R.M. van Goens gaf in zijn ‘Bedenkingen van den Philosophe Sans Fard’ uit 1764. Hij vergelijkt Tristram Shandy met het nog veel onbegrijpelijker werk van Rabelais: Hoe veel zoude ik niet willen geven om Rabelais te kunnen verstaen: en echter twyfel ik zeer of er hoop voor my is om hiertoe te geraken (...). Eenige schoonheden, daer ik by kan, treffen my wel: doch ik kan nooit ten einde komen om my een onderscheiden denkbeeld, of van den geheelen zamenhang, of van het oogmerk des schryvers, of zelfs van zyne wyze van denken te verkrygen: en ik verbeelde my eer | |
[pagina 69]
| |
middel te zullen vinden om Tristram Shandy, dan om Gargantua of Pantagruel te verstaen.’Ga naar eind8. De moeilijkheid ligt voor Van Goens, met zijn Engelse achtergrond, niet in de taal, ook niet bij Rabelais. Hij merkt op dat er voldoende hulpmiddelen zijn om het oude Frans te begrijpen en dat van oudsher ook veel Fransen geen raad geweten hebben met het werk van Rabelais, en wel ‘om zyn hiëroglyphische vrolykheid, zyn onophoudelyk geklap (bavardage), zyn onbetamelyke aardigheden’; aldus citeert Van Goens de Dictionaire van Moreri. Het probleem zit hem kennelijk in het uitbundige, weinig stichtelijke, in alle opzichten onconventionele karakter van het werk van Rabelais, en van Sterne. Het botst met de klassiek gevormde smaak van de lezers en met de christelijk-moraliserende instelling van Van Goens. | |
Ontwikkelingen in de Sterne-waarderingMaar langzaamaan komt er een kentering in de Sterne-waardering, vooral door het verschijnen in 1768 van A Sentimental Journey through France and Italy, dat veel beter past in de sentimentele smaak van de tijd. In de reeds genoemde bespreking van dit werk in de Bibl.d.Sciences, die tevens een ‘In Memoriam’ vormt voor de kortelings overleden Sterne, wordt deze bij alle verbazing over zijn onconventionele vormgeving geprezen om zijn gevoeligheid en fijne humor en de schrijver vindt dat men Sterne niet kan afdoen als de Rabelais van Engeland. Ook Van Goens raakt in de ban van A Sentimental Journey en gaat zich positiever uiten over de auteur van dat werk, bijvoorbeeld in zijn correspondentie met Wieland in 1769/70, al heeft hij ook dan nog duidelijk zijn reserves ten aanzien van Tristram Shandy.Ga naar eind9. In zijn ‘Voorrede van den Heer***’ bij Volkmans Reisboek door Italien, uit 1772 en '74, spreekt hij van ‘mijn vriend Sterne’ en hij noemt deze goed en menslievend, hij citeert enkele malen A Sentimental Journey en vervolgt dan zijn betoog op luchtig Sterniaanse toon. De overeenkomst in het onderwerp zal hier ook wel een rol gespeeld hebben. Van Goens verdedigt in zijn ‘Voorrede’ het reizen als educatief middel om de blik te verruimen. Hij deelt Sternes afkeer van bevooroordeelde reisbeschrijvingen als die van S. Smollet en Dr. Sharp, en citeert met instemming, in vertaling, Sternes verslag van zijn ontmoeting met Smelfungus/Smollet, die te sikkeneurig is om op zijn reis door Italië iets van land en volk te zien.Ga naar eind10.
Van Goens stond in zijn geestdrift voor A Sentimental Journey niet alleen in de Utrechtse intellectuele elite. Een teken van meer algemene bekendheid van SJ zie ik in een toespeling op dat werk in De Onderzoeker in 1771. De auteur van dit tijdschrift, A.J.W. van Dielen, is een geest- | |
[pagina 70]
| |
verwant van Van Goens, die zich door zijn geleerdheid en kerkelijke orthodoxie onderscheidt van de gebruikelijke schrijvers van spectatoriale geschriften.Ga naar eind11. In de andere bladen in dat genre is in de jaren '70 nog maar weinig te merken van een toenemende bekendheid met het werk van Sterne. Opmerkelijk is wel dat de paar verwijzingen die ik heb aangetroffen, voor het eerst betrekking hebben op het gewaagde Tristram Shandy. Zo wordt in De Rhapsodist van 1775 gezinspeeld op de geschiedenis van de koning van Bohemen uit deel 8 van TS. Aangezien dit mengelwerk dezelfde hoofdredacteur/auteur had als het eerder ter sprake gebrachte tijdschrift De Philosooph, namelijk Cornelis van Engelen, wijst deze referentie niet op een uitbreiding van de kring van Sterne-liefhebbers. Tot deze kring kan in elk geval ook de satiricus O.C.F. Hoffham gerekend worden, die in het laatste nummer van zijn tijdschrift De Kosmopoliet, nr. 105 van 29 december 1777, een citaat uit Tristram Shandy hanteert om de vermenging van inkt en gal in zijn werk te verantwoorden. Hoffham echter was geen Nederlander, maar een Duitser die een aantal jaren van zijn leven in Nederland doorbracht. Pas rond 1780 lijkt Sternes werk ook onder Nederlandse literatoren een ruimere bekendheid te genieten. De verwijzingen nemen dan toe in aantal en in dichtkundige mengelwerken verschijnen stukjes in de trant van Sterne. In de Vaderlandsche Letter-Oefeningen van 1779 verschijnt een ‘Kort verslag, van het leven en de schriften van (...) Laurence Sterne’ (II, p. 422-7). En Rijklof Michael van Goens meent in zijn Ouderwetsche Nederlandsche Patriot (1781-3) het publiek met Sterniaanse middelen voor zijn behoudend politieke standpunt te kunnen winnen. | |
Invloed van de Duitse literatuurDat juist een Duitser als Hoffham al in 1777 Tristram Shandy citeert, is niet zonder betekenis. In Duitsland was het werk van Sterne van meet af aan populair geweest. Al in 1763 publiceerde J.F. Zückert een vertaling van de eerste zes delen van Tristram Shandy, in 1765 en '67 gevolgd door de overige delen en per abuis zelfs de Sterne-imitatie van John Hall-Stevenson. Van A Sentimental Journey kwam meteen in 1768 al een vertaling uit van de hand van de bekende uitgever en vertaler J.Chr. Bode, die in 1774 ook een tweede vertaling van Tristram Shandy uitbracht. Sternes werk had in de jaren '60 en '70 een diepgaande invloed op de Duitse romankunst.Ga naar eind12. In diezelfde periode kreeg de Duitse literatuur steeds groter bekendheid in Nederland en nam ook het aandeel van oorspronkelijk Duits werk onder de vertaalde buitenlandse literatuur toe; het Engels wordt van zijn tweede plaats verdrongen.Ga naar eind13. De ontwikkeling wordt al aangekondigd in een opmerking in de Nederlandsche Letter-Courant van 23 maart 1759: | |
[pagina 71]
| |
De Duitschers beginnen in geestige werkjes uit te munten, en met der tyd zullenze de Franschen niets toegeeven. De schriften van Rabner, Hagendorn, Haller, Gellert, Lessing, des Boekdrukkers Gesner, en van meer anderen, kunnen het getuigen; Dezelfde auteurs noemt Van Goens als hij in zijn ‘Bedenkingen’ de opbloei in de Duitse literatuur stelt tegenover de malaise in de Nederlandse letteren.Ga naar eind14. In de opsomming zijn twee stromingen vertegenwoordigd die de literaire smaak en de Sterne-waardering in Nederland hebben beïnvloed: het godvruchtig-sentimentele werk van schrijvers als Von Haller, Gellert en Gessner heeft de ernstigen onder de Nederlandse lezers ontvankelijk gemaakt voor A Sentimental Journey; het meer rationalistische, satirische werk van Rabener en enkele spectatoriale romanschrijvers heeft de acceptatie van het allerminst godvruchtige, spottende Tristram Shandy vergemakkelijkt, en daarmee het publiceren van een vertaling voor een uitgever aantrekkelijker gemaakt. De invloed van de godvruchtig-gevoelige richting in de Duitse literatuur kunnen we vooral waarnemen in het vroom protestantse milieu te Utrecht waartoe Van Goens en Van Dielen behoorden. Een derde lid van deze intellectuele elite, W.E. de Perponcher, maakte in zijn Sternewaardering een soortgelijke ontwikkeling door als Van Goens. Ook hij stond wat gereserveerd tegenover Tristram Shandy, maar werd zeer geboeid door A Sentimental Journey. En ook hij werd tot navolging geïnspireerd. Zijn kennismaking met Sternes werk moet plaatsgevonden hebben tussen 1775 en '79, in een periode van vriendschap en samenwerking met Van Goens.Ga naar eind15. Van invloed van Sterne is nog niets te bekennen in de twee eerste Stukjes van zijn Mengelwerk, beide verschenen in 1775. Zij zijn grotendeels gewijd aan vertalingen en bewerkingen van godvruchtig-sentimenteel werk van onder anderen S. Gessner, J. Thomson en E.C. von Kleist. Pas in het derde deeltje, uit 1779, zijn in een aantal ‘Stukjes van eigen vinding’ onder de titel ‘Wandelingen’ duidelijk sporen waar te nemen van beïnvloeding door Sterne.Ga naar eind16. De literaire ontwikkelingsgang die hieruit spreekt, stemt overeen met de verantwoording die De Perponcher enkele jaren later in zijn polemiek met Rhijnvis Feith geeft van zijn verhouding tot het sentimentele. Zijn beleving van het sentimentele is nauw verweven met zijn godsdienstige beleving en ingebed in zijn zedelijk waardensysteem.Ga naar eind17. De ‘Wandelingen’ passen ook goed in de godvruchtig-gevoelige en moraliserende sfeer van de Duitse dichtkunst. De titel zal wel ontleend zijn aan de Spaziergänge (1774) van de ‘wandelende Zedemeester’ J.C. Blum.Ga naar eind18. Temidden van al dat gemoraliseer in de ‘Wandelingen’ is iets van Sternes geest waar te nemen in het stukje ‘De Ezel’ (p. 52-9), dat een gevoelige aanspraak behelst tot dit veracht en lijdzaam dier. Hoewel in dit opstel de moralisatie geleidelijk aan de | |
[pagina 72]
| |
overhand krijgt, zie ik het als een eerste poging in een genre van Sternenavolging dat zich enkele jaren later duidelijk zal openbaren in ‘Het Sleeperspaard’ van W.A. Ockerse en dat 60 jaar later nog zijn nabloei zal beleven in ‘Het Schaap’ van Hasebroek.Ga naar eind19. Nog sterker is Sternes invloed te bemerken in vorm en inhoud van ‘Het Sterfbed in de Wildernis’ (p. 63-70). Maar waarlijk Sterniaans is vooral ‘De Jonge Tuinierster’ (p. 60-2), naar vormGa naar eind20. zowel als inhoud: de bekoring die uitgaat van het frisse jonge meisje wordt door de ik-figuur met ethische overwegingen bestreden. Daardoor is het schetsje een mooi voorbeeld van het fijngevoelig-sentimentele dat De Perponcher zo zeer getroffen had in menig hoofdstukje van A Sentimental Journey. Het goede voorbeeld van De Perponcher is niet zonder navolging gebleven. Kort na 1780 vindt onder een nieuwe generatie van Utrechtse literatoren, verenigd in de kring der ‘genialische Vrienden’,Ga naar eind21. een bescheiden uitbarsting van Sterne-imitaties plaats. Genoemd is reeds Ockerses bijdrage aan de Proeven voor het Verstand, den Smaak en het Hart uit 1784. De auteur had al eerder, in 1780 of '81, met F. van Gogh en J.P. Kleyn Eenige Reisfragmenten en Anecdotes uitgegeven, een boekje vol Sterniaanse grappen en, althans in de heruitgave van 1795, expliciet als Sterne-navolging gepresenteerd. Een vierde vriend, A. Uyttenhooven, toonde zich geïnspireerd door Tristram Shandy in zijn opstel ‘De Recensent’ in De Poëtische Spectator I (1784). Dit tijdschrift was bedoeld om, ter aanvulling op Van Alphens theoretische kunstbeschouwing, te komen tot een werkelijk op de tekst gerichte literaire kritiek. Het dankte zijn bestaan vooral aan het initiatief van Jacobus Bellamy, die in zijn redactionele ijver gesteund werd door de uitgever van het blad, Anthonie Mens Jansz. te Amsterdam.
Van Alphen had in zijn bewerking van F.J. Riedels Theorie der schönen Künste und Wissenschaften (1765), in twee delen verschenen in 1778 en '80,Ga naar eind22. ruim aandacht geschonken aan Tristram Shandy als voorbeeld bij uitstek van een humoristisch werk. Ook hier, in de belangstelling voor humor als literair verschijnsel, was Van Goens zijn vrienden voorgegaan. Rond 1775 heeft hij gewerkt aan een opstel ‘Over Humour en Laune’, dat echter onvoltooid bleef en pas in onze eeuw in druk verscheen.Ga naar eind23. Over het manuscript hiervan heeft Van Alphen kunnen beschikken toen hij zijn beschouwing ‘Over den luim’ schreef, die de plaats inneemt van Riedels bescheiden hoofdstuk VII ‘Ueber die Laune’ (V.A. hst. VI, p. 165-179). Na een vergeefse poging om via bestaande begripsomschrijvingen tot een afbakening van het verschijnsel te komen, besluit Van Alphen om uit Tristram Shandy af te leiden wat ‘luim in karakter’ en in ‘schriften’ eigenlijk is, omdat beide in dat werk in overvloed aanwezig zijn. De belangstelling voor Sterne en zijn werk is bij de ernstige, zeer | |
[pagina 73]
| |
vrome Van Alphen waarschijnlijk vooral een kwestie van kunstbeschouwing gebleven; van invloed op zijn eigen literaire produktie is weinig te bemerken. Van Alphen levert in zijn Theorie een kleine proeve van Sterne-vertaling in zijn weergave van hoofdstuk IX ‘Aehnlichkeit und Contrast’, waarin Riedel een fragment uit Tristram Shandy citeert als voorbeeld van hekelschrijverij.Ga naar eind24. Hij maakt hierbij geen gebruik van de vertaling van Bernardus Brunius, die inmiddels bij Munnikhuizen verschenen is. Waarschijnlijk wist hij niets af van het bestaan van die vertaling; met zijn kennis van het Engels had hij aan die uitgave geen behoefte. Ook in de kring van de ‘genialische Vrienden’ was men voor kennismaking met Sternes werk over het algemeen niet aangewezen op een Nederlandse versie. Een uitzondering vormt Jacobus Bellamy, die juist het meest met Sterne verwant was in stijl en gemoedsleven. In zijn literaire produktie blijkt weliswaar niets van beïnvloeding door Sterne, maar zijn brieven en dagboeken zijn doortrokken van diens stijl en humoristische kijk op de wereld. Net als Sterne zocht Bellamy, de sociaal zwakkere en lijder aan tuberculose, in de humor een redmiddel tegen het spleen.
In Bellamy komen de twee ontwikkelingslijnen waarlangs Sterne en zijn werk bij het lezend publiek in Nederland bekend geworden zijn, samen. Deze centrale figuur onder de ‘genialische Vrienden’ was voor zijn kennis van Sternes werk en andere geliefde moderne literatuur - zoals het verderop te bespreken Tobias Knaut en de verhalen van D'Arnaud - aangewezen op de Nederlandse vertalingen die zijn Amsterdamse vrienden Mens en Munnikhuizen op de markt brachten. Bellamy werd pas op volwassen leeftijd als dichter ontdekt en financieel in staat gesteld te gaan studeren. Om een academische studie te kunnen volgen leerde hij alsnog, met weinig animo en gering succes, Latijn. Als aankomend dichter verzette hij zich tegen de klassicistische dwang van het Haagse dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen Vlijt. Dankzij het gemis van een klassieke opleiding kon hij onbevangen staan tegenover nieuwe literaire vormen en de literatuur van zijn tijd.Ga naar eind25. | |
Het waagstuk van de Sterne-uitgave en de sociaal-culturele achtergrond van uitgever MunnikhuizenSternes Nederlandse uitgever, Anthony Ernst Munnikhuizen, was een Lutheraan van Duitse afkomst, in juli 1755 te Amsterdam geboren. Hij was dus geen lid van de Publieke Kerk, net zo min als de meeste uitgevers en vertalers van Engelse zedekundige romans. Maar hij was ook geen Dissident met specifieke motieven om Engelse literatuur te doen vertalen. De Evangelisch Lutherse Kerk had haar eigen orthodoxie met daaruit voortvloeiende intolerantie. Munnikhuizen werd op 16 augustus | |
[pagina 74]
| |
1775 als boekverkoper ingeschreven in het Amsterdamse Poorterboek en vestigde zich in de Kalverstraat.Ga naar eind26. Hij is maar een jaar of tien als uitgever actief geweest. Afgezien van het sterk verlate zesde deel van Sophia's Reize van Memel naar Saxen, dat in 1788 vijf jaar na het vijfde deel uitkwam, dateren de laatste uitgaven van Munnikhuizen die ik heb kunnen achterhalen, uit 1782 en '83.Ga naar eind27. In het begin van zijn carrière heeft hij zich aan enkele grote uitgaven op literair gebied gewaagd. Met zijn zwager Anthonie Mens Jansz.Ga naar eind28. bracht hij een verzameling Zedelijke Verhaalen, getrokken uit de Werken van de Heeren D'Arnaud, Mercier en anderen der beste hedendaegsche Schryvers uit, waarvan het eerste deel verscheen in 1776. De reeks werd ruim twintig jaar voortgezet; het 16e en laatste deel verscheen in 1798 bij Pieter Meyer. Munnikhuizen heeft slechts deelgenomen aan de eerste zes delen. Vanaf 1782 heeft Mens de reeks alleen voortgezet, tot en met deel 12 in 1789. Uit Mens’ correspondentie met Jac. Bellamy blijkt dat het niet alleen ging om het vertalen en uitgeven van reeds bestaand werk, maar dat Mens ook de produktie van nieuwe verhalen in het zedekundig genre probeerde te stimuleren. De uitgave was echt een literair project, ondernomen door twee jonge mannen zonder academische vorming en afkomstig uit een milieu van ambachtslieden en winkeliers.Ga naar eind29. Het lijkt mij toe dat deze achtergrond bepalend is geweest voor beider uitgeversgedrag.
Bij Munnikhuizen kan tevens de Duitse afkomst een rol gespeeld hebben in de vorming van zijn literaire belangstelling. Hij gaf vooral Duits werk uit, waaronder enkele in hun tijd belangrijke romans, zoals het spectatoriaal-satirische Leven van Tobias Knaut van J.C. Wezel (4 delen, 1776-9), en in het zedekundig genre Sophia 's Reize van Memel naar Saxen van de Lutherse predikant J.T. Hermes (6 delen, 1779-88). Stichtelijk en sentimenteel waren de Redevoeringen (1779) en Sentimenteele Wandelingen (2 delen, 1778/9) van J.C. Blum. In het satirisch genre gaf Munnikhuizen in 1779 de Hekelende Verhaalen van Baron Wetzel uit, waarin naar het oordeel van de Vaderlandsche Letter-Oefeningen (1780I, p. 171-4) niet alleen Waarheid en Deugd, maar ook de H. Schrift onrecht werd gedaan. De enige uitgave naar het Engels die ik heb kunnen traceren, is die van de werken van Sterne, en gezien het vroeg begonnen en lang aanhoudende succes van deze auteur in Duitsland kan ook daarbij Munnikhuizens Duitse achtergrond een rol gespeeld hebben. Door de vroege uitgave in het Duits van Sternes werken en door de invloed ervan op de Duitse romankunst kan Munnikhuizen vanuit de Duitse literatuur telkens weer op het literaire belang en de amusementswaarde van Sternes werk geattendeerd zijn.
Maar al had de jeugdige Munnikhuizen zelf plezier in Tristram Shandy, | |
[pagina 75]
| |
als uitgever moet hij toch allereerst een markt gezien hebben voor een Nederlandse uitgave van dat werk, waaraan geen gevestigde uitgever zich nog gewaagd had. Hij moet een publiek op het oog gehad hebben, dat niet langer afwerend stond tegenover deze onconventionele roman. De oude weerstand tegen Tristram Shandy was geleidelijk aan verzwakt, mede dankzij de andere stroming in de Duitse literatuur die na 1760 haar invloed deed gelden, de satirisch-spectatoriale. Van belang was de publikatie door Pieter Meyer in Amsterdam van de Hekelschriften van Rabener, in vier delen tussen 1763 en '67, in 1774 gevolgd door een vijfde deel met een levensbericht en enkele nagelaten brieven. De invloed van dit werk is na 1770 duidelijk te merken, onder andere in het spel met voorredes, dat ook in Tristram Shandy veel voorkomt. Vooral de auteurs van het spectatoriale weekblad De Naamlooziana uit 1772 leven zich uit in deze vorm. Als inspirators van hun hekelend werk noemen zij behalve Rabener ook Scriblerus en Swift.Ga naar eind30. Sterne wordt niet genoemd, maar het spel met literaire vormen van Rabener en zijn Nederlandse navolgers kan de lezers ontvankelijk hebben gemaakt voor Sternes inbreuken op de literaire conventies. Daarmee was dan een belemmering weggenomen voor de acceptatie van zijn werk, maar nog niet per se nieuwsgierigheid naar dat werk opgewekt. Tot dat laatste kunnen weer andere Duitse auteurs hebben bijgedragen, in wier werk de moraliserende ernst van het spectatoriale genre dankzij Sternes invloed verbonden was met een humoristische visie op het menselijk bedrijf. Twee van zulke romans, beide in hun tijd beroemd en veelal gezien als navolgingen van Tristram Shandy, kwamen tegelijk met dit laatste werk in Nederlandse vertaling uit, namelijk Het Leven en de Gevoelens van Sebaldus Nothanker van de bekende Berlijnse uitgever/auteur Chr.Fr. Nicolai, dat in 1775/6 in drie delen verscheen bij Jan Dóll in Amsterdam, en Leven van Tobias Knaut, den Wijzen, anders de Stamelaar genoemd van Johann C. Wezel, dat net als Tristram Shandy van 1776/9 in vier delen uitkwam bij A.E. Munnikhuizen te Amsterdam.
In Sebaldus Nothanker worden de menselijke slechtheid en dwaasheid op ironische wijze beschreven en gehekeld middels de lotgevallen van een predikant die door zijn ‘Steckenpferd’, een eigen visie op de Apocalyps, afwijkt van de rechte Lutherse leer en het slachtoffer wordt van orthodoxe intolerantie. Het boek werd daarom hevig aangevallen, in ons land in de Nederlandsche Bibliotheek (1776{spI}, p. 154-165). Door het thema van de kerkelijke onverdraagzaamheid, dat eveneens aan de orde is in de geschiedenis van Yorick in Tristram Shandy, door de titel en door het overwicht van de ‘gevoelens’ over de lotgevallen in het boek, door het gegeven van het stokpaardje en door enkele sentimentele trek- | |
[pagina 76]
| |
jes is SN verwant met TS. Daardoor en door verwijzingen naar Tristram Shandy en A Sentimental Journey kan het boek hebben bijgedragen tot acceptatie van en toenemende belangstelling voor het werk van Sterne. De auteur raadt de lezer ook expliciet aan Sternes Sentimental Journey te lezen en verzekert ‘dat het hem niet zal berouwen - voorondersteld, dat hy noch gevoel heeft’ (dl. 3, p. 79 voetnoot). Daarenboven raadt de vertaler, de remonstrantse theoloog A.A. van der Meersch, de lezer aan Leven en Gevoelens van Tristram Shandy te lezen voor een beter begrip van een bepaalde plaats in Sebaldus Nothanker (dl. 2, p. 204 voetnoot). Of deze ‘uitmuntende Engelsche Roman’ al vertaald is, weet hij niet. Het eerste deel van die vertaling verscheen dan ook pas een jaar na SN dl. 2, tegelijk met deel 1 van Tobias Knaut. De auteur van dit laatste boek wijst in zijn Voorrede de bewering af dat hij Tristram Shandy zou hebben nagevolgd. Het eerste deel van zijn boek was al voltooid voor hij Sterne las in de Hoogduitse vertaling. Die lectuur vormde wel een aansporing om het werk weer op te nemen en voort te zetten. Doel van het werk is de lezers onderwijs gemengd met spel te bieden, volgens het gezegde van Horatius, en ze de spiegel voor te houden van de menselijke dwaasheden, zoals gezien door een stille opmerker. Door die moraliserende teneur verschilt Tobias Knaut inderdaad nogal van Tristram Shandy, en ook doordat het een samenhangend verhaal behelst. De twee werken komen vooral overeen in enkele aspecten van de vormgeving: in de nadrukkelijke aanwezigheid van een verteller die de voortgang van het verhaal becommentarieert en in gesprek treedt met de fictieve lezerGa naar eind31., in het inlassen van uitweidingen en citaten, in het gebruik van lange voetnoten, typografische grapjes, aansprekingen, een abrupt begin of eind van hoofdstukken. Munnikhuizen heeft met deze twee werken tussen 1776 en '79 dus twee nauw verwante boeken uitgegeven.
Of Munnikhuizen er ook in geslaagd is een ruim Nederlands publiek voor zijn literaire voorkeuren te winnen, is nog maar de vraag. Van zijn uitgave van Tristram Shandy heb ik maar één aankondiging - met korte kenschets van de roman - gevonden, in de Vaderlandsche Letter-Oefeningen (1777{spI}, p. 516). Het commentaar is positief, maar getuigt niet van geestdrift voor het werk.Ga naar eind32. Van het gelijktijdig verschenen Tobias Knaut heb ik helemaal geen vermelding aangetroffen in de recenserende bladen. Meer eer legde de uitgever in met de zedekundige roman Sophia's Reize. De Ned. Bibl. (1774{spI}, p. 446/7) besteedde er twee pagina's aan, naar aanleiding van de eerste vier delen van Munnikhuizens uitgave. Het oordeel stemt overeen met dat gegeven in de Bibl.d.Sciences naar aanleiding van het verschijnen van delen van het oorspronkelijk werk.Ga naar eind33. Men vindt het een uitstekende, zeer opbouwende roman, maar wel wat volumineus en ingewikkeld. Ook het werk van J.C. Blum blijkt het bespreken | |
[pagina 77]
| |
waard, maar het oordeel erover is verdeeld. In de Vad.Lett.-Oef. (1779I, p. 331-3) wordt Sentimenteele Wandelingen ‘leerzaam en ten goede aanleidelyk’ bevonden; volgens de Ned.Bibl. (1780I, p. 441-7) is het een produkt van de ‘ingebeelde wijsheid deezer wereld’ en behoort het tot de ‘schadelijke voortbrengzels van het weelderig vernuft’, zoals ‘Duitschland (die) hedendaagsch uitlevert’. Van de Redenvoeringen van den Heer J.C. Blum getuigt de recensent in de Vad.Lett.Oef. (1779I,p. 586-9) dat zij ‘Sentimenteel zyn, en van denzelfden deugdbevorderenden aart’ als de Wandelingen. Volgens de Ned.Bibl. (1780I, p. 556-61) bevatten deze ‘Zedekundige Leerredenen’ weliswaar veel goeds, maar ontbreekt er elke verwijzing in naar ‘'s menschen natuurlijke verdorvenheid’ en de noodzaak van een genadewerking van de H. Geest, en wordt er onvoldoende in gewaarschuwd tegen zedeloosheid, ongodsdienstigheid en ongebondenheid.
Geen orthodox werk dus, net zo min als het hekelend proza van Baron Wetzel. En in zoverre getuigt de uitgave ervan door de jonge Munnikhuizen van ondernemersmoed, evenals die van de onconventionele romans Tobias Knaut en Tristram Shandy. Durf in financiële zaken spreekt uit Munnikhuizens deelname in het seriewerk van de Zedelijke Verhaalen van D'Arnaud e.a., dat een behoorlijke kapitaalsinvestering gevergd zal hebben. Ook de uitgave van Sophia's Reize moet een kostbare aangelegenheid zijn geweest: ruim 3000 pagina's in zes delen, met aangenaam groot lettertype en verlucht met fraaie vignetten en platen van A. Hulk Jacobszoon naar Chodoriecki. Ik vermoed dan ook dat Munnikhuizen zich aan deze initiatieven vertild heeft en dat hij na 1782 de moed en veel van zijn bedrijfskapitaal verloren had.
In hoeverre nu deze waarschijnlijk weinig florerende boekverkoperGa naar eind34. met zijn Sterne-uitgave heeft bijgedragen tot de waardering van de auteur, is moeilijk na te gaan. Juist in de periode waarin de Nederlandse vertaling uitkwam, ontwikkelde zich in het welgestelde milieu van de Utrechtse intellectuelen vanuit eigen inspiratie een Sterne-cultus. De enige schrijver uit die kring die Brunius' vertaling kende en benutte, was Jacobus Bellamy, die in sociale achtergrond overeenstemde met de uitgever. Het lijkt mij dan ook toe dat Munnikhuizen met zijn uitgeversinitiatieven vooral een dienst bewezen heeft aan de eigen peer group van literair-geïnteresseerden die weinig opleiding genoten hadden, maar juist daardoor vrij konden staan tegenover de literaire traditie. | |
[pagina 84]
| |
Summary
|
|