Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
H. Bots & J.J.V.M. de Vet
| |
[pagina 214]
| |
pelijk denken der verschillende scholen voortdurend was veranderd. Met de opkomst van de proefondervindelijke wijsbegeerte, die in Engeland eerder doorwerkte dan op het continent, werden steeds meer geheimen van de natuur blootgelegd, die een impuls konden vormen tot het gelovig aanvaarden van een goddelijk wezen. De fysico-theologen van vóór de 18e eeuw waren minder systematisch te werk gegaanGa naar eind3. en konden daardoor het moderne publiek niet langer boeien: wat zij aanboden waren uitgebrande vuren die geen vonken meer deden overspringen, waren voorstellingen die geen associaties met het numineuze meer wisten op te wekken. Sinds de inrichting van de Boyle-lectures in Engeland, ‘for proving the Christian religion against notorious Infidels’, onderging de fysico-theologie in sterke mate de invloed van de experimentele natuurwetenschappen, zoals deze werden beoefend in de kringen van de Royal Society.Ga naar eind4. Doordat de leerlingen van Boyle en vele andere fysico-theologen op het vasteland gaandeweg meer aandacht schonken aan het bestaan van een persoonlijke God en minder aan de persoon van Jezus Christus, hebben zij ongewild en onbewust de weg geëffend voor de opkomst van het deïsme.Ga naar eind5. Zulks ondanks de religieuze bewogenheid en de sterke christelijk-apologetische instelling van de fysico-theologen uit de school van R. Boyle. Het was juist de bestrijding van het atheïsme die de erfgenamen van Boyle rond 1713 nog zo hoog in het vaandel schreven, welke de Haagse journalisten sterk moet hebben aangesproken. Hadden zij niet in de ‘préface’ van de eerste aflevering van het Journal Litéraire op krachtige toon verklaard zich niet onpartijdig te kunnen gedragen ten opzichte van auteurs ‘qui se déclarent contre toute Religion en général’?Ga naar eind6. In dit opzicht waren de fysico-theologen dan ook hun natuurlijke bondgenoten. Zo is het niet verwonderlijk dat belangrijke vertegenwoordigers van de fysico-theologische richting aan het begin van het tijdschrift, maar ook veel later nog, door de Haagse journalisten met instemming werden besproken. Weliswaar vormen de desbetreffende artikelen te zamen een zeer bescheiden corpus binnen de totaliteit van het tijdschrift, desondanks bepalen deze bijdragen, gezien de problematiek van het tijdvak, op een specifieke wijze mede de signatuur van het Journal Litéraire. Het betreft vijf artikelen en enige aankondigingen en passages van geringe omvang: een bespreking van Fénelons Démonstration de l'Existence de Dieu, tirée de la connoissance de la Nature, et proportionée à la foible intelligence des plus simples, Paris (J. Estienne) et Amsterdam (F. L'Honoré) 1713. (JL, mai-juin 1713, art. I, pp. 1-15); een recensie van W. Derham, Physico-Theology: or, a Demonstration of the being and attributes of God, from his Works of Creation. Being the substance of XVI. Sermons, preached in St Mary le Bow-Church, London, at the Honourable Mr. Boyle's | |
[pagina 215]
| |
Lectures; in the Years 1711 and 1712..., London, second edition (W. Innys) 1714. (JL, mars-avril 1714, art. IV, pp. 364-391); een artikel en een vervolgartikel betreffende Het Regt Gebruik der Wereltbeschouwingen ter overtuiginge van Ongodisten en Ongelovigen..., door Bernard Nieuwentyt, Amsterdam (by J. Wolters en J. Pauli) 1715, (JL, 1716, art. X, pp. 154-193 en art. XVI, pp. 259-304); tenslotte de bespreking van een Franse vertaling van William Derhams Astro-Theology or a Demonstration of the being and attributes of a God from a survey of the heavens, Paris (chez Chaubert) 1729. (JL, 1730, art. XII, pp. 412-434). Daarnaast bevat het tijdschrift enige korte notities over John Ray en J.P. de Crousaz, evenals twee vooraankondigingen van Nieuwentys hoofdwerk.Ga naar eind7. Zoals hierboven al werd opgemerkt, bespraken de Haagse journalisten met instemming, zij het niet zonder kritische kanttekeningen, Fénelons Démonstration, waarin deze paal en perk wenste te stellen aan het atheïsme, dat naar de mening van de redactie in de hand werd gewerkt door ‘la corruption du coeur humain jointe à une ignorance volontaire et à une insupportable présomption’.Ga naar eind8. De journalisten hoefden Fénelon niet aan hun lezers voor te stellen: de bisschop van Kamerijk bezat als auteur van de Télémaque een onaantastbare reputatie. Bovendien gold het een geschrift dat inmiddels reeds in ruime kring bekend was; van de Démonstration hadden al drie edities in korte tijd het licht gezien. Fénelon richtte zich in zijn tractaat tot niet wijsgerig en/of theologisch onderlegde lezers; zijn overwegingen moesten begrijpelijk zijn ‘aux esprits incapables des opérations purement intellectuelles’Ga naar eind9., ‘à la portée des personnes sans étude’Ga naar eind10., zoals het Journal Litéraire dit uitdrukte. Hoe kon dit beter gebeuren dan door een beschouwing van het universum, waarin de Schepper onweerspreekbare bewijzen van Zijn aanwezigheid heeft neergelegd? Desalniettemin achtte de auteur het noodzakelijk ook een aantal metafysische redeneringen in zijn betoog op te nemen, met name het ontologische godsbewijs zoals dat door Descartes in de eerste helft van de 17e eeuw opnieuw naar voren was gebracht.Ga naar eind11. De journalisten moeten hierbij echter opmerken dat een dergelijke redeneertrant moeilijk te volgen is en dat ‘plusieurs habiles gens’, dat wil zeggen mensen met een moderne denkhouding, openhartig bekennen zulk een godsbewijs niet te kunnen begrijpen en er slechts een petitio principii in te kunnen zien. Met veel meer geestdrift volgt de redactie Fénelons vertoog over ‘la constance et la régularité qui règnent dans l'univers et qui caractérisent si bien la sagesse de son Auteur’ (p. 3). Er kan geen sprake zijn van een ‘concours fortuit des atomes’ (p. 4); de kunst van een grootmeester en niet het domme toeval is verantwoordelijk voor het raffinement en de perfectie van de schepping, welke zich in de | |
[pagina 216]
| |
kleinste en grootste wezens openbaren. Alle schepselen worden bestierd door een ‘prudence supérieure qui ne sauroit être que celle de l'Ouvrier de ces Machines incompréhensibles’ (p. 5). Het enthousiasme van de redactie belet haar echter niet Fénelons verhandeling van een enkele kritische kanttekening te voorzien. Zo vraagt zij zich af of de metafysische benadering van de eindigheid, de telbare dingen, wel in overeenstemming is met de werkelijkheid; het besef van eindigheid hoeft niet gekoppeld te zijn aan het idee oneindigheid: ‘Chaque Etre distingué d'un autre Etre est véritablement un, il fait un seul Tout séparé d'un autre Tout’ (pp. 9-10). De ernstigste kritiek op Fénelons werk wordt de redactie ingegeven door iets wat zij pijnlijk mist. De journalisten hadden graag een expliciete bestrijding van het spinozisme in dit werk aangetroffen. De poging daartoe van de jezuïet Tournemine, neergelegd in diens voorwoord op de Parijse editie van de Démonstration voldeed hun geenszins.Ga naar eind12. De redactie zou overigens in het kader van de behandeling van een ander fysico-theologisch geschrift, Nieuwentyts Regt Gebruik nog volop de gelegenheid krijgen haar afkeer van deze levensbeschouwing te doen blijken.Ga naar eind13. Nauwelijks een jaar later kreeg de redactie opnieuw de gelegenheid haar lezers over een fysico-theologisch geschrift te onderhouden. Het betrof Derhams Physico-Theology ..., een van de belangrijkste werken op dit gebied die in die tijd zijn verschenen.Ga naar eind14. Met de bespreking van dit werk volgden de Haagse journalisten de vernieuwing die de fysicotheologie vanuit de Engelse proefondervindelijke wijsbegeerte onder aanvoering van R. Boyle had ondergaan. Al eerder had het tijdschrift de aandacht gevestigd op de Franse vertaling van een werk van de Engelse fysico-theoloog John Ray.Ga naar eind15. In William Derhams werk werd de redactie vooral getroffen door het rechtstreeks verband dat de auteur legde tussen de wonderen der natuur en de erkenning van een oneindig wezen. Het waren immers niet zozeer ingewikkelde redeneringen als wel de onmiddellijke beschouwing en ervaring die op mensen overtuigend werkten: ‘L'occupation la plus digne d'un Etre intelligent, c'est l'examen des productions d'une Sagesse infinie’.Ga naar eind16. Het artikel in het Journal Litéraire geeft een goede indruk van Derhams werk en waar de redactie persoonlijke opmerkingen plaatst, zijn deze duidelijk ondersteunend en niet afkeurend bedoeld. Zo geven de journalisten toe dat sommigen wellicht met Derham van mening verschillen over de anatomie van de ogen van vissen of vogels, maar een dergelijk ondergeschikt twistpunt doet naar hun mening niets af aan de kracht van zijn argumentatie (p. 376). Op zoek naar de wijsheid, de almacht en de goedheid van de Schepper, voert de auteur zijn lezers langs de wonderen van de natuur, die de aandachtige toeschouwer nergens kan teleur- | |
[pagina 217]
| |
stellen. Gods meesterwerk openbaart zich in al het geschapene, waarvan zelfs het kleinste onderdeeltje zijn eigen functie heeft en de goedheid van het opperwezen uitstraalt.Ga naar eind17. De redactie lijkt de conclusie van Derham zonder voorbehoud te onderschrijven, waar deze tegen de achtergrond van de majestueuze schepping de belachelijkheid van het atheïsme benadrukt. In plaats van Gods bestaan te ontkennen, zijn mensen Hem respect, dankbaarheid en gehoorzaamheid verschuldigd.Ga naar eind18. Korte tijd na de publicatie van Derhams Physico-Theology verscheen een nieuw werk van deze theoloog en fellow van de Royal Society onder de titel Astro-Theology ... Evenals het eerste tractaat heeft ook deze verhandeling een groot succes geoogst. Zij werd in het Duits, Frans en Nederlands vertaald.Ga naar eind19. Merkwaardigerwijze kreeg de Astro-Theology pas laat een bespreking in het tijdschrift, nadat de Franse vertaling, gemaakt naar de vijfde Engelse editie, het licht had gezien.Ga naar eind20. De journalist schenkt in dit artikel eerst wat aandacht aan het voorwoord van Derham, waarin deze stilstaat bij enige nieuwe observaties van de planeet Jupiter, evenals aan het ‘discours préliminaire’ gewijd aan de astronomische systemen van Ptolemaeus en Copernicus. Vervolgens wordt een globale inhoudsopgave van de verhandeling aan de lezers gepresenteerd. De strekking van de Astro-Theology verschilt niet van die van het eerder verschenen tractaat. Opnieuw worden Gods almacht en wijsheid gedemonstreerd, ditmaal met behulp van de telescoop. De onmetelijke uitgestrektheid van het universum wordt hier gecontrasteerd met de geringe omvang en de onbeduidendheid van de aarde, om de mens aldus ontvankelijk te maken voor de eeuwigheid en de almacht van de Schepper.Ga naar eind21. Alvorens het pièce de résistance van deze korte beschouwing, de bespreking in het Journal Litéraire van Nieuwentyts Het Regt Gebruik der Wereltbeschouwingen..., aan de orde te stellen, zij er hier op gewezen dat het Haagse tijdschrift ook nog aandacht schonk aan fysico-theologische uitingen van een minder geprononceerd karakter en een andere inspiratie. Zo noteerde het in zijn bespreking van het Traité du Beau van de Zwitserse cartesiaanse filosoof Jean-Pierre de Crousaz diens opinie dat ‘la beauté de la Physique se trouve établie d'elle-même sur les principes du Beau; c'est une Théologie naturelle qui nous apprend à admirer, à aimer et à servir le Créateur’.Ga naar eind22. Gold het hier een fysico-theologische opmerking van ondergeschikt belang binnen het kader van de recensie als geheel, bij de behandeling van Nieuwentyts hoofdwerk konden de journalisten naar hartelust getuigen van hun instemming met deze denkrichting. Het Regt Gebruik mag, zoals door J. Bots s.j. in zijn dissertatie duidelijk werd aangetoond, worden beschouwd als het belangrijkste fysico-theologische werk dat in de Noordelijke Nederlanden, in de Nederlandse taal, is voortgebracht. | |
[pagina 218]
| |
Het boek beleefde diverse vertalingen en herdrukken en genoot gedurende de gehele 18e eeuw overal in Europa bekendheid. Tweemaal kondigde de redactie van het tijdschrift het werk aan, eerst in september-oktober 1714, de tweede keer heel kort in 1715.Ga naar eind23. Bernard Nieuwentyt was voor de Haagse société zeker geen onbekende. De Purmerendse burgemeester en geneesheer had naam gemaakt, zo leest men in de uitgebreide aankondiging van 1714, door zijn mathematische geschriften, en in dezelfde aflevering van het tijdschrift treft men inderdaad een fundamentele bijdrage aan van zijn hand, getiteld: Nouvel Usage des Tables des Sinus ou Moyen de s'en servir sans qu'il soit nécessaire de multiplier ou de diviser.Ga naar eind24. De redactie deelde de lezers in dezelfde rubriek nouvelles littéraires mede dat Nieuwentyt in Het Regt Gebruik zich niet alleen een vernuftig mathematicus betoonde, maar dat hij evenzeer een goed filosoof bleek te zijn. Het moet de journalisten bekend zijn geweest dat de auteur bovendien een newtoniaan en een fel anti-spinozist was, twee redenen waarom ze hem zeker welgezind zijn geweest. Het is in dit verband opmerkelijk dat de redactie in 1720 de kans verzuimde Nieuwentyts Gronden van zekerheid of de regte betoogwyse der wiskundigen..., gericht tegen Spinoza, in het tijdschrift te bespreken.Ga naar eind25. Des te meer aandacht schonk zij in een artikel en een vervolgartikel aan Het Regt Gebruik. In zijn voorwoord gaf Nieuwentyt er zich rekenschap van dat zijn fysico-theologisch betoog een zelfde doel diende als het boek van Fénelon, de verhandeling van John Ray en de tractaten van William Derham; ook zijn werk had een sterk apologetische inslag en wilde de ongelovigen helpen, te weten ‘ongelukkige Philosophen, onsekere Twijffelaars...en beklagelyke Esprits forts’. Met klem ried hij hun aan zich niet achter scherpzinnigheden te verschuilen die tegen details van zijn betoog ongetwijfeld zouden kunnen worden ingebracht, doch zich open te stellen voor zijn argumenten ‘met een ernstigh verstand en behoorlyk ontsagh voor soo een gewigtigh ondersoek’.Ga naar eind26. Van de recensie in het Journal Litéraire mag allereerst worden opgemerkt dat de journalisten Nieuwentyts betoog op de voet volgen; vooral de eerste negen hoofdstukken worden uitgebreid samengevat, nadien wordt een selectiever beleid toegepast. Met betrekking tot de inhoud van Het Regt Gebruik kan worden gesteld dat de lezers van het Journal Litéraire na kennisneming van dit artikel tot het besef moeten zijn gekomen dat Nieuwentyt twee wegen ging: enerzijds trachtte hij Gods bestaan af te leiden uit de meest uiteenlopende facetten van de geschapen natuur, anderzijds was hij er voortdurend op uit aan te tonen dat schriftuurlijke teksten steeds en overal volledig aansloten bij de laatste inzichten van de moderne natuurwetenschan in zijn dagen. Wat betreft de eerste weg week het betoog van Nieuwentyt niet noe- | |
[pagina *7]
| |
1. Typografische titelpagina Journal Litéraire (Uit: Slatkine Reprints, Genève 1968, III, p. 7)
| |
[pagina *8]
| |
2. Gegraveerde titelpagina Journal Litéraire: B(ernard). Picart del., D(avid). Coster sculp. (Uit: Slatkine Reprints, I, p. 132; afgedrukt naast titelpagina van Journal Litéraire, Septembre & Octobre 1713, Premiere Partie. Seconde Edition, revuë & corrigée)
| |
[pagina *9]
| |
3. Gegraveerde titelpagina R. Ansloos Poezy Uitgegeven door Joan De Haes, te Rotterdam, by Barent Bos, 1713: Houbraken del., Broen sculp.
| |
[pagina *10]
| |
4. Typografische titelpagina van Aenmerkingen over het uittreksel Van R. Ansloos Poezy...
| |
[pagina *11]
| |
5. Gegraveerde titelpagina van Lukas Rotgans Poëzy Van Verscheide Mengelstoffen; Met Konstplaaten Versiert. Te Leeuwarden, Gedrukt by François Halma... En werden uitgegeven by Johannes Oosterwyk... te Amsterdam, 1715; M(attys) Pool sculp.
| |
[pagina *12]
| |
6. Vignet in 5, blz. 127 boven: J. Folkema sculp.
| |
[pagina *13]
| |
7. Illustratie in L. Rotgans, Wilhem De Derde..., Utrecht, Gedrukt by François Halma / Willem vande Water, 1698: titelprent bij het Derde Boek, naast p. 92: J(acob) Baptist sculp.
| |
[pagina *14]
| |
8. Frontispice in Deel I van L'Odyssee D'Homere, Traduit En François, Avec Des Remarques. Par Madame Dacier. Nouvelle Edition... A Amsterdam... 1717
| |
[pagina *15]
| |
9. Illustratie in 8, Deel II, naast blz. 227: A(ndries) van Buysen sculp.
| |
[pagina *16]
| |
10. Illustratie in 8, Deel III, naast biz. 1: A(ndries) van Buysen sculp.
| |
[pagina *17]
| |
11. Gegraveerde titelpagina in B. Nieuwentyt, Het Regt Gebruik..., Amsterdam 1715
| |
[pagina *18]
| |
12. Typografische titelpagina in William Derham, Theologie Astronomique..., Franse vertaling van Astro-Theology
| |
[pagina *19]
| |
13. Uitslaande kaart achterin 12: Haussard sculp.
| |
[pagina *20]
| |
14. Uitslaande kaart achterin 12.
| |
[pagina 219]
| |
menswaardig af van de geschriften van de door Boyle geïnspireerde voorgangers en tijdgenoten. Het menselijk lichaam en al zijn organen, de vereniging van ziel en lichaam, verbeelding en geheugen evenals het menselijk driftleven, de vier elementen, de plantenwereld en het zonnestelsel, alle waren ze even zovele wonderbaarlijke merktekenen van de Schepper. Opmerkelijk is wel dat Nieuwentyt bij de behandeling van het menselijk lichaam volgens de journalisten uitging van de gedachte dat leven gelijk stond aan ‘un cercle de causes et d'effets’Ga naar eind27., welke kringloop zich in beginsel eeuwig zou kunnen herhalen. Toch werd de mens geconfronteerd met de dood, waarvan de reden niet gevonden kon worden binnen het domein van de natuurwetenschappen, maar slechts kon worden gekend ‘dans l'Ecriture Sainte qui nous apprend que la mort est la punition du péché’.Ga naar eind28. Niet alleen in een grensgeval als het probleem van de menselijke eindigheid, waar slechts de Bijbel het laatste antwoord gaf, ook in talrijke andere kwesties kon de Schrift, naar de mening van Nieuwentyt met vrucht worden geraadpleegd: op het gebied van de natuurwetenschappen gaven de Bijbelse boeken antwoorden, al vergde het wel enige inspanning om deze uit de taal van zoveel eeuwen geleden te verstaan. De journalisten signaleerden deze opinie van de auteur en stelden tevens vast dat aldus aan deze eigen waarheid van de Bijbel een sterk argument kon worden ontleend voor het bestaan van een opperwezen: il [Nieuwentyt] tâche de le faire voir par un grand nombre de passages que les Auteurs sacrez se sont toujours exprimés suivant la vérité, même à l'égard des mistéres de la Nature que la raison et l'experience n'ont découvert que depuis peu de temps. Ce seroit là une nouvelle preuve bien forte de la divinité de l'Ecriture Sainte, et certainement plusieurs autres textes que M. Nieuwentyt cite pour cet effet, méritent de l'attention.Ga naar eind29. De redactie lijkt echter wel ten aanzien van dit punt een slag om de arm te willen houden. Naar haar mening kunnen en moeten verschillende door Nieuwentyt aangehaalde Bijbelteksten anders worden geïnterpreteerd dan hij doet. Moet hieruit niet worden geconcludeerd dat de Haagse journalisten een vraagteken plaatsen bij de geldigheid van Nieuwentyts bewijsvoering? Zulks lijkt zeer waarschijnlijk, al dient nogmaals te worden opgemerkt dat het de journalisten geenszins aan ontzag ontbreekt voor de grootsheid en veelomvattendheid van Nieuwentyts onderneming: ‘c'est fort souvent faire tort à un Auteur que d'abréger un Extrait ce qu'il dit pour prouver ou pour rendre plausible son sentiment’ Echt bezorgd maken zij zich echter over de invloed die op aankomende theologen zou kunnen uitgaan van | |
[pagina 220]
| |
Nieuwentyts poging om Schrift en natuurwetenschap met elkaar in overeenstemming te brengen en vervolgens deze congruentie als wapen in het debat met atheïsten te hanteren: Nous remarquerons seulement qu'il est à craindre que les jeunes Théologiens, se voyant ce nouveau champ ouvert par un homme du mérite de M. Nieuwentyt ne s'y jettent à corps perdu, et qu'ils ne donnent la torture à leur raison et à la Bible, pour faire parler toûjours le St. Esprit en Philosophe moderne.Ga naar eind30. Op tal van plaatsen richt Nieuwentyt zich rechtstreeks tot de ongodisten. Hij nodigt hen uit tot een ontmoeting op een terrein waarop beiden zich thuis voelen, dat der natuurwetenschappen. Vanuit deze ontmoetingsplaats wijst hij hun haarscherp de enige weg die het denken verder kan volgen, de aanvaarding van een alwijze Bouwmeester van de natuur. Daarvan geeft de recensie het volgende voorbeeld: Quand même on supposeroit avec l'Athée que la pensée est produite par la matière, on n'en seroit pas moins forcé à admirer la divine Sagesse; quelle construction de parties ne faudroit-il pas? Quelle force, quelle vitesse de mouvement, combien de différentes directions, pour rendre la matiére capable de résoudre un problême de Mathématique? (p. 187). En wanneer de verhouding en eenheid van ziel en lichaam ter sprake komt, dan verenigen de journalisten hun bewondering met die van Nieuwentyt en roepen uit: Quelle sagesse, et quelle puissance n'a-t-il pas fallu pour les unir d'une manière si etroite (...). Il est de la derniére extravagance de s'imaginer, qu'une Cause aveugle ait pû former des prodiges, que la plus forte pénétration est si éloignée de concevoir, qu'elle les trouveroit fabuleux et impossibles, si elle n'en étoit un témoin continuel (p. 187). Het meest indringend wordt de idee van een blind werkende oorzaak en het daarmee verbonden materialisme door Nieuwentyt aan de kaak gesteld in zijn beschouwing over de mogelijkheid van een wederopstanding.Ga naar eind31. De journalisten betogen met de auteur dat het zeer waarschijnlijk is dat ieder dier, niet anders dan elke plant, ‘un petit germe’ bevat waaruit door toevoeging van ‘matiéres accessoires’ een verdere uitbouw van deze organismen volgt. Wat wij van een mens zien, is dan ook niet meer dan uiterlijke toevoeging aan een innerlijke kern. Het | |
[pagina 221]
| |
omhulsel kan afsterven, maar het diepste levensbeginsel blijft voortbestaan.Ga naar eind32. In hun bespreking van Nieuwentyts laatste hoofdstuk dat handelt over het onbekende in de natuurGa naar eind33., stellen de journalisten vast dat de auteur niet kiest voor het copernicaanse wereldbeeld. Met Newton is Nieuwentyt van mening dat ‘les étoiles fixes n'ont point de Paralaxe qui provienne du Cours annuel de la Terre, et c'est principalement sur un tel Paralaxe qu'on peut se fonder pour décider en faveur du systême de Copernic’ (p. 303). Conform de auteur legt de redactie uit dat de volgende veel gehoorde redenering geen stand houdt, namelijk dat het copernicanisme de voorkeur zou verdienen, omdat het eenvoudiger is dan het stelsel van Ptolemaeus en het met de Goddelijke Wijsheid strookt de grootste dingen op de eenvoudigste wijze te realiseren. Men kan immers pas over een werktuig oordelen, wanneer men alle onderdelen ervan kent, hetgeen met de wereldmachine niet het geval is. En zou, gegeven dit principe, bijvoorbeeld de aarde niet een cirkelvormige baan moeten beschrijven in plaats van een elliptische, wat met de waarnemingen in strijd is? Vaststaat dat de omstandigheid dat er van de werking van de natuur nog zoveel onbekend is, de atheïsten geenszins in de kaart speelt. Het is opmerkelijk dat in de recensie over een boek zo rijk aan natuurkennis, juist ook aandacht wordt geschonken aan het hoofdstuk dat handelt over het ontbreken van die kennis. Men kan, zo bericht het Journal Litéraire, uit de ontstentenis van die kennis slechts besluiten ‘que la Sagesse de l'Auteur de toutes choses surpasse infiniment la nôtre, puis qu'un grand nombre de Phénomènes inconcevables prouvent évidemment par leurs effets qu'ils sont destinez à l'ordre et à la conservation de l'Univers et sur tout au bien du Genre-humain’ (p. 304). Tot slot formuleert de journalist een oordeel over Nieuwentyts Regt Gebruik dat wellicht een indruk geeft van de appreciatie die het boek bij veel lezers uit de eigen tijd is ten deel gevallen. Het betrof niet alleen een werk boordevol belangwekkende en nuttige informatie, zeer geschikt om een ‘curiosité raisonnable’ te voldoen, tevens was het een ‘exercice continuel de piété’ (p. 304). Juist in de meditatieve rondgang door de natuur, die geest en gemoed van de aandachtige onderzoeker tot vroomheid en diep respect voor de Schepper opwekte, manifesteert zich een aspect van de christelijke Verlichting. Er kan geen twijfel over bestaan dat de wisselende redacties van het Journal Litéraire op een verantwoorde wijze aandacht hebben geschonken aan het verschijnsel fysico-theologie. Enkele belangrijke geschriften op dit gebied kregen gerede aandacht; zij waren de trendsetters van een wijze van theologiseren die op den duur een ware boekenzee zou teweegbrengen - overigens met afnemende diepte. De | |
[pagina 222]
| |
fysico-theologie, een wezenlijk aspect van de christelijke Verlichting, is derhalve op een duidelijke manier in het Journal Litéraire aanwezig en heeft mede de identiteit van dit Haagse tijdschrift bepaald. | |
[pagina 225]
| |
Summary
| |
[pagina 226]
| |
firm stand in their ‘Préface’: the battle against atheism. As an example of the so-called physico-theology, Fénelon's Démonstration first tried to encourage admiration for the structure and workings of nature, to then transform this into a reverent experience of the Architect of all things. Physico-theology had a long tradition, but only became systematized in the early decades of the 18th century. The journalists of The Hague discussed some of the more important physicotheological works. Though the number of reviews is small, their approval of the apologetic intentions of the authors is indicative of the philosophical background of the Journal Litéraire. This did not preclude some critical notes. However, the reviewers did depreciate such metaphysical passages of Fénelon's treatise as dealt with the ontological proof of God's existence. They did not raise such criticism, against William Derham's writings; they must have felt akin to his train of thought, fed by the empirical philosophy of the Royal Society and inspired by the Boyle Lectures. The most important physico-theological production reviewed in the Journal Litéraire was Bernard Nieuwentyt's Het Regt Gebruik der Wereltbeschouwingen (...) which was much praised in the course of two long articles. Nevertheless, the journalists expressed some doubts as to the author's belief that biblical texts could reveal the same knowledge of nature as did the statements of a contemporary ‘philosophe’. |
|