Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Frans van Otten
| |
Bayle en LockeDe twee belangrijkste pleidooien voor tolerantie, die er in de zeventiende eeuw werden geschreven, zagen het licht in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Dit tweetal pleidooien werd in de achttiende eeuw als de verhandeling bij uitstek over verdraagzaamheid beschouwd.Ga naar eind2. Zij waren vervaardigd door Pierre Bayle en John Locke, twee ballingen, die - om aan de vervolging in hun vaderland, respectievelijk Frankrijk en Engeland, te ontkomen - hun toevlucht in de Republiek hadden gezocht. Bayle had in zijn Commentaire PhilosophiqueGa naar eind3. een vurig pleidooi voor verdraagzaamheid gehouden en Locke had zijn ideeën uiteengezet in zijn Epistola de Tolerantia.Ga naar eind4. Met betrekking tot de tolerantie moet een onderscheid gemaakt worden tussen kerkelijke en politieke tolerantie. Hoewel de eerste vorm van verdraagzaamheid reeds goeddeels voldoende zou zijn geweest om het beoogde doel - vrede in de samenleving - teweeg te brengen, bleek de idee van een kerkelijke tolerantie al snel een utopie.Ga naar eind5. De theologen zouden het namelijk nooit eens worden; wat voor de één een fundamenteel punt in geloofszaken was, was voor de ander slechts bijzaak, en uit het verleden viel te leren dat bij sommigen van hen het vitium theologicum, het verketteren en vervolgen van tegenstanders, zich krachtig zou doen gelden. | |
[pagina 196]
| |
Bayle besefte dit terdege. Daarom prees hij slechts de politieke tolerantie aan. Deze ‘tolerance civile’ zou de kwalijke gevolgen van de kerkelijke intolerantie neutraliseren. De Franse filosoof trachtte de staat los te maken van de kerk; hij wees er daarbij op dat iemands door de autoriteiten rechtzinnig bevonden godsdienstige overtuiging niet inhield dat hij als onderdaan de wetten respecteerde en een deugdzaam burger was. Dit betekende dus dat de atheïst niet meteen een sociaal gevaar en de christen niet direct een modelburger behoefde te zijn: ‘l'orthodoxie n'est plus une garantie d'orthopraxie’.Ga naar eind6. Daar de staat alleen geïnteresseerd hoeft te zijn in het goede gedrag van de onderdanen en omdat de confessie nooit het respecteren van de wetten door de onderdanen kan garanderen, hebben de politieke autoriteiten er geen enkel belang bij een staatskerk te kiezen of om ‘ketters’ slecht te behandelen. Het monopolie van een staatsgodsdienst levert volgens Bayle geen enkel voordeel op, maar het godsdienstig pluralisme daarentegen wel. De filosoof uit Rotterdam pleit dan ook voor een universele tolerantie die zich zelfs moest uitstrekken tot atheïsten. Ook John Locke verdedigde de zaak van de verdraagzaamheid. Volgens hem vereiste de christelijke naastenliefde dat men ruimte liet aan andersdenkenden. Zijns inziens was zekerheid in godsdienstige kwesties beperkt. Bovendien had de staat, aldus Locke, geen enkel belang bij het opleggen van één uniforme godsdienst; vervolging had immers nog nooit tot conformiteit en eenheid gevoerd en door vervolging zouden de onderworpenen slechts tot geheime en verbitterde vijanden worden van de bovenliggende partij, een gevaarlijke situatie in een staat.Ga naar eind7. Locke ging echter niet zo ver als Bayle. In tegenstelling tot de laatste opteerde hij niet voor universele tolerantie. Zij die opvattingen verkondigden welke in strijd waren met de grondslagen van menselijke samenleving of met de morele regels, die van het grootste belang werden geacht voor het voortbestaan van de burgerlijke samenleving, worden door Locke uitgesloten van tolerantie.Ga naar eind8. Tot deze categorie rekende hij atheïsten en rooms-katholieken. Atheïsten mochten niet getolereerd worden, omdat zij niet in God geloofden. Slechts het geloof in God bracht mensen ertoe, aldus Locke, zich te houden aan beloften en afspraken, aan morele regels die de samenleving in stand hielden. Het gedrag van godloochenaars viel, aldus Locke, justitieel niet te toetsen, daar het afleggen van een eed voor hen zinledig was. Zo beschouwde hij het atheïsme als een vorm van potentiële anarchie.Ga naar eind9. Rooms-katholieken werden van verdraagzaamheid uitgesloten, omdat zij trouw verschuldigd waren aan het pauselijk gezag, dat voor hen belangrijker was dan hun eigen burgerlijk bestuur. Deze geestelijke overheid maakte aanspraak op onfeilbaarheid en had bovendien de | |
[pagina 197]
| |
pretentie koningen als van hun troon vervallen te beschouwen op het moment dat zij door de rooms-katholieke kerk waren geëxcommuniceerd. Rooms-katholieken konden dus de veiligheid van de staat in gevaar brengen en dat deed Locke ertoe besluiten aan hen geen ruimte voor de beoefening van hun godsdienst toe te kennen.Ga naar eind10. Het tolerantievraagstuk was voor Locke een politiek probleem geworden; vrede en rust in de samenleving stonden bij hem voorop. De mate van godsdienstvrijheid, die Locke bereid was toe te staan, was ondergeschikt aan de politieke veiligheid van de staat. Zowel Bayle als Locke hechtten dus aan politieke en pragmatische argumenten grote waarde bij de opbouw van hun pleidooi voor tolerantie. Juist aan deze pragmatische argumenten kende men in de achttiende eeuw grote waarde toe.Ga naar eind11. Het tweetal oefende dan ook grote invloed uit op de ‘Verlichters’ van de achttiende eeuw die zich over het probleem van de tolerantie bogen. In hun discussie over de motivering en de mogelijkheden van de verdraagzaamheid beriepen veel achttiendeeeuwse auteurs zich op Bayle en Locke, als hun grote leermeesters.Ga naar eind12. Een mogelijkheid om tot een beter inzicht te komen in de aard, reikwijdte en theoretische rechtvaardiging van de opvattingen omtrent de tolerantie in de achttiende eeuw vormen de achttiende-eeuwse geleerdentijdschriften, zoals het Journal Litéraire. In dit artikel wordt - aan de hand van de houding van het Journal Litéraire ten aanzien van de vrijheid van geweten, meningsuiting en drukpers, het atheïsme, het katholicisme en de verhouding van kerk en staat - nagegaan hoe ver de tolerantie van het Journal zich uitstrekte, wat de motivering was van de verdraagzaamheid die het tijdschrift voorstond en wat de aard van deze tolerantie was. | |
Vrijheid van geweten, meningsuiting en drukpersTot de belangrijkste effecten van verdraagzaamheid behoren de vrijheid van geweten, meningsuiting en drukpers. De mate waarin het geweten vrij wordt gelaten en de ruimte die mensen wordt geboden om hun opvattingen te ventileren, vormen belangrijke indicaties voor de reikwijdte van de verdraagzaamheid. Het Journal Litéraire pleit voor verdraagzaamheid bij moeilijke gewetensvragen; gewetenskwesties moeten onderwerp van tolerantie zijn en niet van onenigheid.Ga naar eind13. Ieder individu heeft het recht de ingevingen van zijn geweten te volgen. Het Haagse geleerdentijdschrift stelt zich nadrukkelijk op het standpunt dat gewetensdwang uit den boze is. Geen enkele overheid mag zich enig gezag over het geweten van de onderdanen aanmatigen: ‘Il ne faut pas forcer la conscience’.Ga naar eind14. Mensen die dwalen mogen niet aan het oordeel van hun medemensen worden onderworpen, aldus het Journal: | |
[pagina 198]
| |
Mais ne pourroit-on pas dire que Dieu qui sonde les coeurs et les reins, est seul en droit de décider si l'erreur est punissable où non? s'il y entre de la malice ou de la nonchalance dans la conduite de celui qui se trompe ou si c'est de bonne foi, et après avoir attentivement cherché la verité qu'il s'égare? La conduite de Dieu à l'égard des hommes est un sûr commentaire de leurs dispositions: Mais pour nous, nous commettrions le plus vil et le plus ridicule sophisme, si nous nous érigions en juges sur de pareilles matières, et si nous prétendions que la malice des autres en fait d'erreur dut ressortir à notre tribunal.Ga naar eind15. Alleen God kan dus beslissen of een dwaling van het geweten strafbaar is of niet; alleen Hij kan vaststellen of mensen uit kwaadwillendheid of boosaardigheid dwalen of dat zij te goeder trouw, na alles in het werk te hebben gesteld om de waarheid te kennen, dwalen in hun geloofsopvattingen. Deze laatsten zullen, volgens het tijdschrift, niet gestraft worden; het natuurrecht verbiedt immers mensen te straffen die te goeder trouw dwalen in geloofskwesties.Ga naar eind16. Lieden die daarentegen uit boze opzet dwalen, moeten en zullen kennelijk wel bestraft worden, maar dat dient dan wel aan God te worden overgelaten; alleen Hij kan bepalen of er, bij een dwaling van het geweten, sprake is van boze opzet. Mensen kunnen en mogen zich een dergelijk oordeel niet aanmatigen, aldus het Journal. Het Haagse geleerdentijdschrift kent het geweten dus een grote mate van vrijheid toe. Deze latitudinaristische houding komt waarschijnlijk mede voort uit de overtuiging van het Journal dat in bepaalde religieuze kwesties geen absolute zekerheid kan worden verkregen.Ga naar eind17. Ten aanzien van dergelijke vraagstukken geeft het Journal de voorkeur aan een noodzakelijke onzekerheid boven een standpunt, resulterend uit een slecht gefundeerde beslissing; men kan zijn oordeel beter opschorten als men zich niet op solide gronden kan baseren. De verdraagzame opstelling van het Journal ten aanzien van het geweten houdt niet in dat het tijdschrift bereid is toe te staan dat iedereen zo maar zijn mening kan verkondigen. Er worden onmiddellijk enkele kanttekeningen bij geplaatst. Volgens de redactie van het Journal Litéraire moet iedereen in de gelegenheid zijn de waarheid te zeggen; er bestaat evenwel twijfel ten aanzien van de stelling dat eenieder in alle vrijheid zijn eigen opvattingen moet kunnen ventileren: En accordant cette liberté dans ce dernier sens, chacun pourra publier ses sentimens; et il s'en trouvera certainement de contraires | |
[pagina 199]
| |
à la religion et à la morale. Nous ne décidons point s'il n'y a pas plus d'inconvenience à oter cette liberté qu'à l'accorder ...Ga naar eind18. Het Haagse tijdschrift vreest dat dan de weg vrij zou worden gemaakt voor gevoelens die niet in overeenstemming zijn met de godsdienst en de moraal, in de achttiende-eeuwse gedachtenwereld beschouwd als de pijlers van een gezonde samenleving, indien men zou toestaan dat eenieder, in alle vrijheid, zijn mening kan uiten. Hoe het ook zij het Journal gaat niet over tot een pleidooi voor onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en voor de instelling van een censuur. Van zo'n instelling moet het tijdschrift - ‘comme on ne reconnoît point d'autorité dans la République des Lettres’, zoals het Journal het zelf uitdruktGa naar eind19. - niets hebben. Hoewel er dus hierboven geen uitsluitsel over wordt gegeven aan welke van de twee alternatieven, absolute vrijheid van meningsuiting of censuur, de meeste nadelen kleven, schijnt de redactie het standpunt te huldigen dat iedereen de vrijheid moet hebben om zijn opvattingen te ventileren, tenzij de vrede en rust in de samenleving in gevaar worden gebracht. Zij is bereid lieden monddood te maken als deze, naar haar mening, de politieke rust dreigen te verstoren. Dit blijkt duidelijk uit de houding van het tijdschrift ten aanzien van atheïsten. | |
Het atheïsmeHet Journal Litéraire stelt zich zeer afwijzend op ten opzichte van het atheïsme en neemt tegenover lieden, die zich tegen elke religie verklaren, geen enkele terughoudendheid in acht. Atheïsme wordt beschouwd als een gevaarlijk kwaad.Ga naar eind20. De redactie acht atheïsme in strijd met het gezond verstand en de rede; uit elk onderzoek komt immers naar voren dat er een God bestaat.Ga naar eind21. Het Haagse geleerdentijdschrift was dan ook van mening dat men atheïsten niet behoefde te dulden of gehouden was hun toe te staan hun leerstellingen te verkondigen: Quoique les athées ne raisonnent guéres conséquemment à leurs principes, personne d'entr'eux n'a jamais soutenu qu'il fut dans l'obligation de prêcher ses sentimens: ainsi les magistrats qui trouvent ces sentimens pernicieux sont en droit de ne pas souffrir ces dogmatiseurs dans la société, et ils ne leur font pas tort en les obligeant au silence.Ga naar eind22. Het Journal huldigt zo de opvatting dat de overheid het recht heeft om atheïsten het zwijgen op te leggen, indien zij vindt dat hun gevoelens verderfelijk zijn. De redactie zelf is duidelijk van mening dat de | |
[pagina 200]
| |
atheïstische opvattingen verfoeilijk zijn en laat geen gelegenheid voorbij gaan om zich tegen de atheïsten uit te spreken. Door de journalisten wordt ook getracht de verspreiding van atheistische ideeën tegen te gaan. Dit blijkt duidelijk uit de houding van het Haagse tijdschrift ten opzichte van de, in 1731 verschenen, Réfutation des erreurs de Benoit de Spinosa.Ga naar eind23. De titel van dit geschrift is uitermate misleidend. Het betreft hier namelijk geen bestrijding van de ideeën van Spinoza, maar een poging om diens ideeën te verspreiden. In het geschrift zijn een vijftal werken opgenomen: een biografie van Spinoza door Jean Colerus, een tegenstander van de filosoof die diens leven onpartijdig heeft willen beschrijven, vervolgens een verdediging van Spinoza's ideeën door Boulainvilliers en drie verhandelingen van Fénelon, le père Lami en Isaac Orobio, waarin getracht wordt de ideeën van Spinoza te weerleggen.Ga naar eind24. Deze laatste drie werken blijken, aldus het Haagse periodiek, op geen enkele wijze de verdediging van Spinoza door Boulainvilliers te kunnen ontkrachten. Deze taak neemt het Journal vervolgens op zich; het tijdschrift besluit daarom slechts op het werk van Boulainvilliers in te gaan. De werkelijke titel van dit werk is, zo zegt de journalist, Essai de Métaphisique dans les principes de B... de S... . De uitgever zou deze titel gewijzigd hebben omdat hij wel aanvoelde dat geen enkele boekhandelaar, ondanks de in de Republiek bestaande vrijheid van drukpers, bereid zou zijn dit werk onder de oorspronkelijke titel te drukken.Ga naar eind25. Het Spinozisme stond immers in de achttiende eeuw in een kwade reuk en werd vaak gelijkgesteld met atheïsme. In de recensie van dit werk spreekt het Journal zich duidelijk uit tegen de daarin geuite opvattingen. Uit de bespreking blijkt ook dat het Journal reeds langer op de hoogte was van het bestaan van dit werk. Het Haagse geleerdentijdschrift verklaart namelijk het geschrift al sinds enkele maanden voor de publicatie ervan in haar bezit te hebben gehad en daarover toen ook een artikel te hebben vervaardigd, dat overigens niet meer om het lijf had dan een korte verwijzing naar de inhoud van de bundel en een uitleg van de misleidende titel. Desondanks had de redactie toen besloten dit artikel niet te plaatsen.Ga naar eind26. De volgende overweging had aan dit besluit ten grondslag gelegen: L'ouvrage ne se vendoit que sous le manteau, et nous crûmes qu'il étoit dangereux d'apprendre au public, qu'on venoit d'imprimer dans une des principales villes de cette province, un livre, dont le but, sous un faux titre, étoit d'établir le Spinosisme. Mais, depuis, l'ouvrage a été repandu dans le païs; on l'a annoncé dans les gazettes; et il se trouve chez tous les libraires: de sorte que les | |
[pagina 201]
| |
mêmes raisons, qui nous avoient engagés à nous taire, nous portent maintenant à parler.Ga naar eind27. Het was dus uit vrees, dat een bespreking van de Réfutation des erreurs de Benoit de Spinosa bekendheid zou geven aan dit werk en aldus zou bijdragen tot een verspreiding van het Spinozisme, dat de redactie had besloten het bestaan van dit werk te verzwijgen. Deze zelfde ongerustheid is later, als de mensen in den lande toch al op de hoogte zijn van het bestaan van dit geschrift, weer aanleiding om in onomwonden bewoordingen de spinozistische ideeën te weerleggen. Het Journal stelt zich duidelijk afwijzend op ten opzichte van de Réfutation des erreurs de Benoit de Spinosa en het lijkt niet gewaagd te veronderstellen dat een verbod van dit geschrift het Journal niet onwelgevallig zou zijn geweest; het tijdschrift was immers bereid geweest het bestaan van dit werk voor het publiek te verzwijgen, omdat het dit geschrift gevaarlijk achtte. Zo neemt het Journal dus ten opzichte van atheïsten, waarmee Spinozisten in deze periode gelijk werden gesteld, een wezenlijk andere houding aan dan Pierre Bayle. Bayle overigens zeer gekant tegen Spinoza's leer van de ene substantieGa naar eind27a., toont zich een voorstander van tolerantie ten opzichte van atheïsten; de redactie van het Journal Litéraire sluit hen daarvan uit. Een principieel andere kijk op de samenleving ligt ten grondslag aan deze verschillende houding ten aanzien van atheïsten. Volgens Bayle vormde de godsdienst geen enkele garantie voor het respecteren van de wetten en de morele regels die de samenleving in stand hielden. Hij achtte het dan ook zinloos atheïsten uit te sluiten van verdraagzaamheid. In het Journal wordt een geheel andere opinie geventileerd. Het Haagse geleerdentijdschrift is, evenals Locke, van mening dat de godsdienst het fundament van de samenleving is en dat slechts het geloof in God mensen ertoe brengt zich te houden aan de morele regels die de samenleving in stand houden. | |
Het rooms-katholicismeTegenover rooms-katholieken was de redactie niet geneigd de standpunten dienaangaande van Locke te volgen. De Engelse filosoof sloot rooms-katholieken uit van verdraagzaamheid, omdat hij hen, vanwege hun verbondenheid met het pauselijk gezag, beschouwde als een potentieel gevaar voor de veiligheid van de staat. Het Journal Litéraire heeft Locke op dit punt nimmer gevolgd. Zowel in de periode in de jaren 1733-1737, waarin van een duidelijk protestantse gezindheid nauwelijks meer sprake is - Hemprich meent zelfs dat er in deze laatste jaren sprake is van een katholiserende tendensGa naar eind28., ook al moeten daar enkele | |
[pagina 202]
| |
kanttekeningen bij worden geplaatst -, als in de jaren 1713-1732, toen het tijdschrift een onversneden protestants karakter droeg, stelt het tijdschrift zich niet onverdraagzaam op ten opzichte van Rome. Het protestantse stempel dat het tijdschrift in de jaren 1713-1732 draagt, komt op verschillende manieren tot uiting, vooral in de uitlatingen van het Journal ten opzichte van de Kerk van Rome. Het tijdschrift waarschuwt voor partijdige geschriften van rooms-katholieke origine die tot doel hebben het volk langzaam en ongemerkt terug te voeren ‘à cette soumission si nécessaire et si recommandée dans cette église’.Ga naar eind29. Van een dergelijke onderworpenheid moet de redactie niets hebben. De pauselijke macht, waaraan alles en iedereen binnen de roomse Kerk ondergeschikt is, wordt dan ook herhaaldelijk negatief afgeschilderd; niet zonder enige gretigheid drukt het Haagse geleerdentijdschrift opmerkingen af over de despotische en onfeilbare macht van de paus.Ga naar eind30. In dit verband wordt er ook kritiek geuit op de roomskatholieke theologenGa naar eind31.; het feit dat zij zich beroepen op het onfeilbare gezag van de rooms-katholieke Kerk, van de paus, is al voldoende om zich het ongenoegen van de Haagse journalisten op de hals te halen. Naast de pauselijke almacht en onfeilbaarheid worden de vervolgingen die in naam van de rooms-katholieke Kerk plaatsvonden, heftig bekritiseerd. Het Haagse geleerdentijdschrift toont zich een fel tegenstander van de vervolgingen van de hugenoten in Frankrijk. Dezen waren, volgens het Journal, ‘l'effet d'un dessein mûrement prémédité’ en er waren daarbij bijzonder lage en wrede dingen gebeurd.Ga naar eind32. De Haagse journalisten zijn dan ook zeer ingenomen met het door Bayle geschreven geschrift Ce que c'est que la France toute Catholique sous le règne de Louis le Grand.Ga naar eind33. Dit werk bestaat uit een drietal brieven, die - onder gefingeerde namen - alle door Bayle werden geschreven. De meest omvangrijke brief is de tweede, waarin alle ideeën worden ontvouwd. Het betreft een schrijven van een refugié die zich bijzonder fel uitlaat in zijn afkeer van de vervolgingen der hugenoten in Frankrijk. Deze brief neemt in het werk van Bayle een uitzonderlijke plaats in door de harde toon en de felle kritiek die er worden geuit op de wrede gebeurtenissen in Frankrijk.Ga naar eind34. Toen Bayle deze brief schreef, stond hij waarschijnlijk nog onder invloed van de schok die de herroeping van het Edict van Nantes en de dood van zijn broer Jacob in een Franse gevangenis bij hem teweeg hadden gebracht.Ga naar eind35. Later zou Bayle zich wel veel gematigder opstellen. De Haagse redactie kan zich echter zeer goed vinden in dit geschrift, waarin Bayle de intolerante praktijken in Frankrijk aan de kaak stelt.Ga naar eind36. Echter niet alleen in Frankrijk, ook elders verkeerden de protestanten in een netelige positie. Het tijdschrift is zich dit zeer wel bewust. Dit blijkt duidelijk uit de recensie van La Conversion de l'Angleterre en | |
[pagina 203]
| |
Christianisme, comparée à sa pretendue Reformation.Ga naar eind37. Dit werk heeft de vorm van een onderhoud tussen een leerling en zijn leraar, waarbij de eerste opmerkt dat hij zich voelt blootgesteld aan ‘plusieurs disgraces’ vanwege zijn religie. Het Journal merkt daarbij op: Qui ne croiroit, en lisant ces paroles, qu'elles sont de quelque protestant en France, de Pologne, ou du Palatinat? On se tromperoit pourtant; car, c'est un Anglois Catholique-Romain, qui les prononce. On ne devroit guéres attendre un pareil langage de la part d'une religion, qui, toujours intolerante, est néanmoins tolerée presque par tout; et n'aura rien à craindre dans la Grande-Bretagne, tant qu'elle ne trempera pas dans quelque conspiration des poudres, ou dans quelque massacre d'Irlande.Ga naar eind38. Uit deze opmerking blijkt dat het tijdschrift de slechte situatie, waarin de protestanten her en der in Europa verkeren - met name in landen waar de rooms-katholieke religie de boventoon voert - goed onderkent. Het oordeel van het Journal Litéraire over de rooms-katholieke godsdienst laat hier niets aan duidelijkheid te wensen over: zij is ‘toujours intolerante’. Deze onverdraagzaamheid van de Kerk van Rome en haar aanhangers wordt nog diverse malen benadrukt. De rooms-katholieken zijn ‘persecuteurs par principes’. aldus het geleerdentijdschrift.Ga naar eind39. Uit de redactie van het Journal op de woorden van de leerling lijkt te volgen dat het tijdschrift de katholieken in Engeland een onbedreigd bestaan gunt, doch onder een belangrijk voorbehoud. Op voorwaarde dat zij niet betrokken zijn bij een ‘conspiration des poudres’ - de verwijzing naar de samenzwering van de katholieken tegen Jacobus I in 1605 is duidelijk - of bij een bloedbad in Ierland - hierbij wordt ongetwijfeld gedoeld op de moord op protestanten in Ulster in 1641 - zouden zij, aldus het Journal Litéraire, ook in een land als Engeland op een tolerante houding van de zijde van de overheid moeten kunnen rekenen. Het Haagse tijdschrift lijkt op deze plaats de rooms-katholieken niet op voorhand van verdraagzaamheid te willen uitsluiten, zoals Locke dat deed. Rooms-katholieken waren immers, naar de mening van het Journal, niet automatisch een gevaar voor de vrede en rust in de staat. Deze verdraagzaamheid impliceert van de zijde der journalisten overigens geen neutrale houding. Zo trachten zij in te spelen op onenigheden binnen de Kerk van Rome en zien zij een afbrokkeling van de rooms-katholieke eenheid niet zonder enige vreugde tegemoet. Ten aanzien van de jansenisten merkt het tijdschrift op: | |
[pagina 204]
| |
On sait trop aujourd'hui en quoi les Reformez et les Jansenistes se ressemblent et il y auroit peut-être de l'avantage pour ceux-ci à en convenir de bonne foi; cela leur seroit à tout le moins plus glorieux que la dissimulation qu'ils affectent depuis si longtemps à cet égard.Ga naar eind40. Het Journal Litéraire vindt het huichelarij te ontkennen dat protestanten en jansenisten veel met elkaar gemeen hebben en moedigt de jansenisten aan zich te verenigen met de protestanten. Draagt het tijdschrift dus in de periode 1713-1732 een duidelijk protestants stempel, het laat zich niet verleiden tot intolerante uitspraken aan het adres van de rooms-katholieken. Het rooms-katholicisme wordt weliswaar bestempeld als een ‘culte idôlatre’Ga naar eind41., de pauselijke almacht en onfeilbaarheid wordt heftig bekritiseerd, de vervolgingen in naam van de Kerk van Rome worden ten zeerste afgewezen en de rooms-katholieken worden van onverdraagzaamheid beschuldigd, maar echte scheldpartijen op het rooms-katholicisme of een pleidooi voor wraak onder het motto oog om oog, tand om tand blijven achterwege. Ofschoon de leden van de redactie zich ook in het laatste tijdvak, 1733-1737, protestanten noemenGa naar eind42., draagt het Journal in deze jaren geen echt protestants stempel meer. Paul Hemprich meent zelfs, zoals werd opgemerkt, dat er van een katholiserende tendens sprake is in dit laatste tijdvak.Ga naar eind43. Eén van de argumenten, die Hemprich bij zijn bewering hanteert, is de houding die het Journal in deze jaren aanneemt ten aanzien van de Histoire des Papes depuis St. Pierre jusqu'à Benoit XIII inclusivement van François Bruys. In de periode 1729-1732 had het Haagse tijdschrift reeds een tweetal besprekingen aan deze geschiedenis van de pausen gewijd.Ga naar eind44. Het werk was toen weliswaar nog niet in de handel, maar het Journal besloot toch alvast maar in te gaan op het voorwoord dat het door de boekhandelaar had toegestuurd gekregen. Daarbij toonde het tijdschrift zich zeer ingenomen met de, door Bruys, aangekondigde aanval op het pausdom. In de jaren 1733-1737 maakt het Journal daarentegen korte metten met de Histoire des Papes. In een drietal besprekingen worden zowel het werk als de auteur compleet afgekraakt.Ga naar eind45. De journalist vindt de titel van schrijver dan kennelijk niet meer geëigend voor de auteur van de Histoire des Papes: C'est une imprudence, une témerité, si on veut de se mêler d'écrire, quand on n'a aucun des talens nécessaires pour y réussir.Ga naar eind46. Het is mogelijk, zoals Hemprich meent, dat het Journal zo fel reageert op dit geschrift van Bruys omdat hij het katholicisme zo heftig aanvalt, | |
[pagina 205]
| |
maar het werk van Bruys blijkt anderzijds ook niet van hoogstaand niveau te zijn en er mankeerde inderdaad nogal wat aan de stijl en aan de juistheid van de beweringen van de auteur.Ga naar eind47. Bovendien werd het werk ook aan protestantse zijde, nadat het daar aanvankelijk succes had gehad, heftig bekritiseerd.Ga naar eind48. Het is dus gewaagd om in deze vehemente afkeuring van de Histoire des Papes door het Journal een verdediging van het katholicisme of een aanwijzing voor een katholiserende tendens te zien. Maar ook in de recensie van de Lettres Philosophiques van Voltaire lijkt het Journal op te komen voor het rooms-katholieke geloof.Ga naar eind49. Voltaire beweert namelijk in dit werk dat er in Engeland despotisme zou ontstaan indien er maar één godsdienst zou worden geduld. Het Journal verklaart dat deze bewering niet juist is en voert daarvoor een drietal redenen aan.Ga naar eind50. Ten eerste gaat de bewering van Voltaire dat godsdienstige uniformiteit in een koninkrijk tot despotisme zou leiden in het algemeen niet op, dus ook niet voor Engeland. Bovendien heeft er in Engeland, aldus het Haagse tijdschrift, gedurende verscheidene eeuwen één godsdienst bestaan - hierbij doelt het Journal op het roomskatholicisme - en deze bestreed vaak het despotisme. Verder ziet het Journal niet in waarom er thans door religieuze gelijkvormigheid wel despotisme zou ontstaan in Engeland, terwijl dat vóór de Reformatie ook niet het geval was geweest. De Kerk van Rome schijnt hier dus inderdaad impliciet verdedigd te worden. Maar dit alles is nog niet voldoende om van een katholiserende tendens te spreken. Slechts vaststaat dat het tijdschrift zich in het tijdvak 1733-1737, evenals in de periode 1713-1732, niet onverdraagzaam opstelt ten opzichte van het rooms-katholicisme. | |
Kerk en StaatUit de houding van het Journal Litéraire ten opzichte van de vrijheid van geweten, meningsuiting en drukpers en ten aanzien van het atheïsme en het rooms-katholicisme blijkt reeds dat de vrede en rust in de staat voor het Journal het belangrijkste zijn. Het tijdschrift huldigt immers het standpunt dat iedereen de vrijheid moet hebben om zijn mening te ventileren als de vrede en rust in de samenleving daarmee niet in gevaar worden gebracht. Zo worden rooms-katholieken getolereerd als zij de politieke rust niet verstoren. Deze bereidheid katholieken te tolereren, toont reeds aan dat godsdienstige uniformiteit, volgens het Haagse tijdschrift, geen voorwaarde sine qua non is voor de politieke veiligheid van de staat.Ga naar eind51. Religieuze tegenstellingen behoeven niet te leiden tot politieke onrust: ...la difference de sentimens en fait de religion n'enfante presque jamais de maux, que par l'intolerance de la religion dominante.Ga naar eind52. | |
[pagina 206]
| |
Daarnaast is het bewustzijn dat intolerantie eerder uitgaat van de heersende, zich op orthodoxie beroepende, kerken dan van dissenters, duidelijk aanwezig bij de journalisten: Nous nous arrêtons ici, sans rien dire du progrès qu'a fait le dogme de la contrainte; de la vogue qu'il a eu plutôt chez les orthodoxes que chez les hérétiques; ni enfin de la maniere dont il a été maintenu parmi les réformez.Ga naar eind53. Van een dergelijke dwang en de daarmee gepaard gaande vervolgingen moet het Journal niets hebben; het is bovendien van mening dat vervolgingen geen enkel nut hebben, omdat de onderdrukking slechts in het voordeel werkt van de religie die men tracht te vernietigen.Ga naar eind54. Uit vrees dat een te grote invloed van de kerk op de staat tot dwang en vervolging zal leiden, wijst het Journal deze invloed af. Dit blijkt duidelijk uit het artikel dat wordt gewijd aan de Dissertation sur les Whigs et les Torys van Paul de Rapin-Thoyras.Ga naar eind55. De auteur gaat in zijn geschrift onder andere in op enkele misbruiken die er, naar zijn mening, aan het Engelse bestuur kleven. Eén van deze misbruiken is, volgens Rapin-Thoyras, de te grote invloed van het Hof - hiermee bedoelt hij ongetwijfeld alle in naam van de Koning opererende gezagsdragers - op de verkiezingen van de leden van het Lagerhuis. De partij, nu eens ‘Whigs’ dan weer ‘Tories’, die aan de macht was, legde het bestuur van de graafschappen namelijk in handen van personen die haar welgezind waren. Via deze lieden trachtte zij vervolgens steden en graafschappen ertoe te bewegen haar aanhangers te kiezen tot afgevaardigden in het ‘House of Commons’. Dit leidde ertoe, aldus RapinThoyras, dat de partij die, op het moment van de verkiezingen voor het Lagerhuis, aan het bewind was ook de overhand zou krijgen in dit Huis. Dit achtte hij niet juist; de journalist is het kennelijk met hem eens: On ne peut douter que ce ne soit ici un abus; mais sur le pied où sont les choses presentement en Angleterre, il seroit peut-être fort dangereux d'y remedier; à moins qu'on ne trouvât moyen d'empécher le clergé de s'en mêler en aucune manière: car si le cour n'avait plus aucune influence sur les élections, et qu'elles se fissent toutes au gré et par l'influence du clergé, on laisse à juger que les en seroient les consequences.Ga naar eind56. Het Haagse tijdschrift onderkent hier weliswaar een mistoestand van het Engelse bestuur, maar merkt tevens op dat het, met het oog op de Engelse situatie van dat moment, waarschijnlijk zeer gevaarlijk zou | |
[pagina 207]
| |
zijn hierin verandering te brengen. Men zou immers hoe dan ook moeten voorkomen dat de geestelijkheid zich op één of andere wijze met de verkiezingen zou kunnen bemoeien, want dan kon men niet meer voor de gevolgen instaan. Dat een groot deel van de anglicaanse geestelijkheid niet ongenegen was een invloedrijke rol op wereldlijk gebied te vervullen, was nog in hetzelfde jaar, als waarin het Journal het geschrift van Rapin-Thoyras recenseerde, gebleken. Op 31 maart 1717 had de latitudinarian Benjamin Hoadly, bisschop van Bangor, namelijk, in het bijzijn van de Engelse koning George I, een preek gehouden over de ‘Nature of the Kingdom or Church of Christ’. In dit sermoen had Hoadly zich op een tekst uit het Evangelie van Johannes (18;36) gebaseerd: ‘Jezus antwoordde: “Mijn koningschap is niet van deze wereld”’. Aldus minimaliseerde Hoadly de rol van het kerkelijk gezag, waarmee hij bijzonder felle reacties ontlokte van dat deel van de anglicaanse geestelijkheid dat zich niet bij een ondergeschikte rol wenst neer te leggen. Het Haagse geleerdentijdschrift schijnt deze gebeurtenis in gedachten te hebben gehad, toen het de hierboven geciteerde opmerking plaatste. Zeker is wel dat uit deze notitie het wantrouwen van het Journal Litéraire ten opzichte van het kerkelijk gezag sprekend naar voren komt. Het tijdschrift geeft overigens nog diverse malen blijk weinig vertrouwen te hebben in kerkelijke vertegenwoordigers. Theologen worden steeds met gemengde gevoelens tegemoet getreden. Herhaaldelijk hekelt het Journal hun fanatisme. Ze bedenken de meest verschrikkelijke scheldnamen voor elkaar, aldus het Journal.Ga naar eind57. Bovendien zoeken theologen niet echt naar de waarheid, omdat ieder die reeds meent te bezitten.Ga naar eind58. Het Haagse tijdschrift vreest dan ook de consequenties van een aan de kerkelijke belangen dienstbaar civiel gezag. Het fanatisme van de theologen en hun onverdraagzaamheid zouden dan zeker uitlopen op een staat waarin slechts één godsdienst was toegestaan, waarin afwijkende opvattingen absoluut niet getolereerd werden en waarin vervolgingen, in dienst van de Kerk, tot de orde van de dag behoorden. Dit beeld moet het Haagse geleerdentijdschrift als bijzonder schrikwekkend hebben ervaren. Niet voor niets werd daarom aan het kerkelijk gezag slechts een beperkte rol toegekend. Kerkelijke autoriteiten mochten zich geen zeggenschap over het geweten van de gelovigen aanmatigen; het oordeel over mensen met een dwalend geweten moest aan God worden overgelaten. En ook de wereldlijke overheid kon, aldus het Journal, geen gezag over het geweten uitoefenen. Dit civiel gezag neemt overigens een belangrijke plaats in in de opvattingen van de Haagse journalisten over de wijze waarop een grotere verdraagzaamheid in de samenleving kan worden gerealiseerd. | |
[pagina 208]
| |
Dit blijkt duidelijk in de bespreking van de Nuée de Temoins van Jean Alphonse Turrettini.Ga naar eind59. Deze auteur was van mening dat een ‘reunion’ van de protestantse kerken slechts kon worden bereikt, als de afzonderlijke kerken elkaar met grote inschikkelijkheid en verdraagzaamheid tegemoet zouden treden. Maar een dergelijke hereniging zou nimmer tot stand komen, als de theologen het voor het zeggen bleven hebben: C'est en vain qu'on attendroit des théologiens un changement si avantageux, si les princes, de qui seuls on peut l'esperer, n'employent efficacement leur autorité pour la consommation d'une oeuvre si sainte.Ga naar eind60. Deze opinie van Turrettini wordt met grote instemming door de journalisten naar voren gebracht, die met de Zwitserse theoloog van mening zijn dat de theologen niet uit zichzelf aan de verwezenlijking van een dergelijke maatschappij zullen meewerken. De aanzet daartoe moet van de wereldlijke overheden uitgaan; zij moeten hun gezag aanwenden om de theologen ertoe te bewegen hun geschillen te onderdrukken. Staat het Haagse geleerdentijdschrift wellicht nog enigszins sceptisch ten opzichte van de goede voornemens der wereldlijke leiders, zeker is wel dat uiteindelijk alle verwachtingen ten aanzien van het bereiken van een verdraagzame samenleving zijn afgestemd op de prudentie van het civiel gezag. De wereldlijke overheid moet zorgen dat de kerken elkaar niet onverdraagzaam bejegenen en moet erop toezien dat eenieder, die de vrede en rust in de samenleving niet in gevaar brengt, wordt getolereerd. Het tijdschrift opteert dus voor een politieke tolerantie. Godsdienstige pluraliteit kan geen enkel kwaad. Ter illustratie verwijst het Journal naar de Republiek der Verenigde Nederlanden ‘... où tout est tranquille, quoique plusieurs sectes y soient tolerées...’.Ga naar eind61. | |
TerugblikDe vele plaatsen, die men in het Journal Litéraire aantreft over de vrijheid van geweten, meningsuiting en drukpers, evenals die over het atheïsme, het katholicisme en de verhouding van kerk en staat geven een inzicht in de aard, de reikwijdte en theoretische rechtvaardiging van de verdraagzaamheid, zoals die door de Haagse journalisten worden gezien. De tolerantie van het Journal strekte zich uit tot iedereen die de vrede en rust in de samenleving niet in gevaar bracht. Dit betekende, volgens het Journal, dat atheïsten op voorhand van verdraagzaamheid moesten worden uitgesloten, want zij zouden de fundamenten van de samenleving ondermijnen, omdat zij het bestaan van God ont- | |
[pagina 209]
| |
kenden. Verder stelt het tijdschrift zich tegenover iedereen verdraagzaam op, die de politieke rust niet verstoorde. Zo was het tijdschrift ook bereid mensen die een andere religie beleden, zoals de rooms katholieken, te tolereren. Hierbij gold als enige voorwaarde dat zij de wetten van de samenleving respecteerden. Het geleerdentijdschrift voerde verschillende motieven voor deze verdraagzaamheid aan. Godsdienstige pluraliteit bracht in een staat geen enkel kwaad met zich mee en vervolging werkte slechts in het voordeel van de religie die men trachtte te onderdrukken. Verder diende het geweten vrij te worden gelaten. Mensen mochten zich geen oordeel over het geweten van hun medemensen aanmatigen. Slechts God kon bepalen of een dwaling van het geweten strafbaar was of niet. Bovendien verbood het natuurrecht mensen te straffen die te goeder trouw dwaalden in hun geloofsovertuiging. Deze latitudinaristische houding van de Haagse journalisten kwam mogelijk mede voort uit de overtuiging dat in bepaalde godsdienstige kwesties geen absolute zekerheid kon worden verkregen. Het tolerantievraagstuk was voor het Journal Litéraire vooral een politiek probleem. Vrede en rust in de samenleving stonden voorop, Het Haagse tijdschrift had meer fiducie in een politieke dan in een kerkelijke tolerantie. De wereldlijke overheid diende te zorgen dat de mensen elkaar niet onverdraagzaam zouden bejegenen. Afsluitend kan worden gesteld dat het Journal vrij ver ging in zijn pleidooi voor tolerantie. Het tijdschrift kon zich weliswaar niet geheel verenigen met het standpunt van Pierre Bayle, die opteerde voor een universele tolerantie, maar het ging verder dan John Locke, die roomskatholieken uitsloot van verdraagzaamheid. De afwijzing van verdraagzaamheid ten aanzien van atheïsten kwam in de achttiende eeuw veel voor; wat dat betreft past het Journal Litéraire goed in het algemene beeld van de tijd. | |
[pagina 212]
| |
Summary
|
|