Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Rotgans aan de vooravond van de revocatieGa naar voetnoot*Vanaf het begin der jaren tachtig van de zeventiende eeuw gaf het Franse expansionisme in de diverse Europese landen steeds meer aanleiding tot bezorgde of vijandige reacties. In samenhang daarmee ontmoette ook de godsdienstpolitiek van Lodewijk XIV, waarvan zijn calvinistische onderdanen de dupe werden, groeiende internationale kritiek. Begrijpelijkerwijze waren het vooral de protestantse milieus die hun stem lieten horen. Opvallend sterk was dit het geval in de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Een dergenen die zich hier over het leed der hugenoten uitsprak, was Lucas Rotgans, later beroemd geworden door zijn epos Wilhem de Derde. In een gedicht dat wel zijn debuut wordt genoemdGa naar eind1., behandelde hij het trieste lot der Franse calvinisten. Het werk moet in beperkte kring een zekere bekendheid hebben gehad, voor het enige jaren later werd gepubliceerd en wel in de context van een als pamflet te karakteriseren dichtbundel. Latere drukken maken deel uit van omvangrijke edities van Rotgans' poëzie, verschenen in de achttiende eeuw. Interessant is enerzijds dat de dichter zich reeds voor de intrekking van het Edict van Nantes over de hugenotenkwestie heeft uitgelaten - de meeste Nederlandstalige reacties dateren van daarna -, en anderzijds dat zijn werk, blijkens de editiegeschiedenis van het gedicht, in het Nederlandse cultuurgebied zeer lang, dat wil zeggen: tot ver in de jaren dertig van de achttiende eeuw, tot de beeldvorming betreffende Lodewijk XIV en zijn protestantse onderdanen heeft bijgedragen. Vooral deze tweede bijzonderheid rechtvaardigt een onderzoek van de bedoelde tekst. Daarbij wordt gekozen voor een analyse van de oudste versie van het gedicht, voor zover bekend. Doel is na te gaan, hoe de voorstelling die Rotgans van Lodewijk XIV en diens gedragingen en van het lijden der hugenoten heeft geboden, precies is samengesteld en welke levensbeschouwelijke betekenis de dichter hechtte aan het drama van de | |
[pagina 24]
| |
vervolging. Ter vergelijking wordt bij dit onderzoek gebruik gemaakt van een aantal pamfletaire teksten, efemeer materiaal uit de ontstaansperiode van Rotgans' gedicht. Hoofdschotel van het volgende artikel is een studie van beeldvorming in cultuurhistorische zin; de literaire aspecten van het gedicht krijgen slechts een schetsmatige behandeling.
De titel van het geschrift waarover deze beschouwing handelt, luidt in de oudste gedrukte vorm: Op De Vervolging tegen de Beleiders van de Hervormde Godsdienst, Door Lowies de XIV. Koning van Vrankrijk in 't openbaar begonnen in 't jaar 1684. De situatie der hugenoten was op dat moment inderdaad weinig benijdenswaardig, en zulks niet eerst sinds 1684. Wel bereikte de terreur in dat jaar door een hagelbui van repressieve Arrêts du Conseil en andere onderdrukkende regeringsmaatregelen een zodanige intensiteit dat er in Frankrijk van een openbare uitoefening der calvinistische religie nauwelijks meer sprake kon zijn. Het Edict van Fontainebleau, gesigneerd op 17 oktober van het jaar daarna, kon dan ook worden voorgesteld als de officiële bevestiging van een bestaande toestand. Sinds het begin der persoonlijke regering van Lodewijk XIV hadden de hugenootse posities aan een voortdurend uithollingsproces blootgestaan, nadat de vrede van Alès, zoals E. Labrousse onlangs heeft betoogd, reeds in 1629 een getrouwe naleving van de bepalingen van het Edict van Nantes uitsluitend van de welwillendheid der Franse Kroon afhankelijk had gemaakt.Ga naar eind2. Toen Rotgans zijn gedicht schreef, lag de dragonnade van Intendant Marillac die de calvinistische minderheid van de Poitou in 1681 had moeten ondergaan, nog vers in het geheugen. Ook het Avertissement Pastoral van juli 1682, waarin de Assemblée du Clergé de hugenoten opriep om tot de kerk van Rome terug te keren, wilden zij geen maatregelen verduren die alle vorige in strengheid zouden overtreffen, was recente geschiedenis. Inmiddels had de politieke context waaruit deze kerkelijke boodschap resulteerde, tot een bijzonder effect geleid: alle gallicaanse krachten, hoe verdeeld overigens ook, trokken volgens Le Roy Ladurie nu één lijn in het streven op korte termijn een einde te maken aan het bestaan van het Franse protestantisme.Ga naar eind3. Sinds 1682 bezat dit streven de legitimiteit van een soort vaderlandsliefde. De demonstratie van burgerlijke ongehoorzaamheid die de advocaat Brousson daarna nog in de Dauphiné en de Vivarais had trachten te organiseren, was gestuit op de reacties van katholieke ingezetenen en reeds in 1683 door cavaleristen en onbarmhartige justitieambtenaren gebroken. In het jaar daarna, waaruit Rotgans' gedicht dateert, was er in het hele koninkrijk sprake van een openlijke geloofsvervolging. Naarmate de situatie in Frankrijk voor hen onleefbaarder werd, zagen in deze periode veel hugenoten zich genoodzaakt de wijk te nemen | |
[pagina 25]
| |
naar het buitenland, met name ook naar de Verenigde Provinciën. Daar bleven zij niet zwijgen over de behandeling die ze hadden ondervonden. Hun mondeling getuigenis behoort tot de bronnen, waaruit Rotgans zijn kennis der feiten en zijn inspiratie kan hebben geput. Verder zal hij wel het een en ander verschuldigd zijn geweest aan de berichtgeving die bekwame courantiers in hun Nederlandstalige en Franse nieuwsbladen, de befaamde ‘gazettes de Hollande’, het publiek verschaften. Naast de over het algemeen tamelijk objectieve voorlichting in deze kranten stonden hem de talrijke pamflettenGa naar eind4. ter beschikking, niet slechts in de volkstaal doch in vele gevallen ook in het FransGa naar eind5., die op de relatief vrije persen in de Republiek konden worden gedrukt. Meestal wilden de schrijvers van dergelijke teksten in de eerste plaats getuigen of overreden, waarbij een emotionele toon niet werd geschuwd. Sommigen van hen legden vooral politieke, anderen theologische accenten en een gedrevene als Jurieu gaf zich over aan beide. Altijd hadden deze pamfletten betrekking op de actualiteit, soms op een wel zeer directe wijze zoals de herdrukken en - vooral - de vertalingenGa naar eind6. van Franse overheidspublicaties die hier te lande verschenen. Zo bestonden er in 1684 verschillende wegen, waarlangs nieuws over de hugenotenvervolging Rotgans kan hebben bereikt. Gezien zijn doopdatum, 26 november 1653, moet hij dertig of eenendertig jaar oud zijn geweest, toen hij zijn gedicht schreef. Hij was verwant aan de Amsterdamse patriciërsfamilie Huydecoper, had zich in 1681 in het huwelijk begeven met Anna Adriana de Salengre en was woonachtig in de stad Utrecht. Vaak moet hij ook verbleven hebben op zijn buitengoed Kromwijk te Breukelen. Over zijn levensloop is onvoldoende met zekerheid bekend. Weliswaar stelde zijn latere uitgever François Halma die zich een vriend van de dichter noemde, een levensbericht van Rotgans opGa naar eind7., doch de betrouwbaarheid van dit stuk dient, naar een onderzoek van A.M.C. van Schaik-Verlee overtuigend heeft aangetoond, niet hoog te worden aangeslagen.Ga naar eind8. Vooralsnog doet men er dan ook goed aan enkele vaak gememoreerde levensfeiten uit Halma's biografie, zoals Rotgans' vaandrigschap in het Staatse leger gedurende de jaren 1672 - 1674Ga naar eind9. en zijn Franse reis na de vrede van NijmegenGa naar eind10., als ietwat ongewis te beschouwen. Een minder wankel gegeven waaraan in het kader van dit onderzoek misschien wél enige betekenis mag worden gehecht, bestaat in de omstandigheid dat Rotgans' echtgenote afstamde van een geslacht dat tijdens de zogenaamde Eerste Refuge om den gelove uit Henegouwen naar Holland had moeten vluchten.Ga naar eind11. Het lijkt geen vermetele veronderstelling dat reacties op de dragonnades bij leden van een familie die in het verleden reeds onder de gewetensdwang van een katholieke overheid had geleden, Rotgans' afkeer van de godsdienstpolitiek van Lodewijk XIV hebben versterkt. Wat de dichter dienaangaande in 1684 dacht, behoort overigens scherp onderscheiden te worden van | |
[pagina 26]
| |
Halma's opvattingen over hem en zijn gedicht. De biograaf zelf was de hugenootse zaak zeer toegedaan, hetgeen blijkt uit zijn vertalingen van geschriften van Jean Claude, François Gaultier de Saint-Blancard en Pierre Jurieu.Ga naar eind12. Niet Halma's visie op het drama der Franse calvinisten staat echter centraal in deze studie, maar die van de jonge Rotgans. Nu eerst de vraag, of Op De Vervolging inderdaad uit het in de titel genoemde jaar dateert. Dit is vrijwel zeker. De tekst schenkt namelijk ampele aandacht aan de onheilen waardoor de hugenoten bezocht werden, maar rept met geen woord van de Revocatie, de bezegeling van hun katastrofe die verdere hoop uitsloot. Waarom zou een dichter met zoveel gevoel voor het tragische lot van zijn geloofsgenoten zich de behandeling van dit beslissende moment hebben laten ontgaan? Bovendien legt ook de mededeling van Rotgans, in 1691 gedaan, dat hij het gedicht gemaakt had ‘op de tijd als het is voorgevallen’Ga naar eind13., gewicht in de schaal. Er bestaat namelijk geen plausibele reden, waarom de dichter met dit bericht zijn lezers iets op de mouw zou hebben willen spelden. Is Op De Vervolging dus in 1684 gecreëerd, dan stamt dit gedicht uit een zeer labiel tijdsgewricht, namelijk toen steeds nieuwe Arrêts du Conseil de Franse calvinisten praktisch iedere mogelijkheid hadden benomen om hun religie uit te oefenen, zonder dat het echter volstrekt onmogelijk scheen dat de situatie nog zou beteren. Tot op het laatste ogenblik vaardigde de regering maatregelen uit, waaraan sommigen de hoop ontleenden dat de storm die boven Frankrijk woedde, niet verder zou aanzwellen maar allengs zou gaan liggen.Ga naar eind14. Onder deze omstandigheden schreef Lucas Rotgans Op De Vervolging. Spoedig, dat wil zeggen na oktober 1685, zal deze tekst met andere oren zijn beluisterd. Misschien moet men dit laatste woord letterlijk opvatten. Het gedicht bleef namelijk gedurende een reeks van jaren ongedrukt, terwijl het toen, naar Rotgans in 1691 liet wetenGa naar eind15., wél aan ‘eenige goede vrienden’Ga naar eind16. bekend was. Tijdens die periode kan de tekst een aantal malen door de dichter zelf zijn voorgedragen, al is het evengoed mogelijk dat Op De Vervolging binnen een beperkte kring van vertrouwden in handschrift circuleerde. Is er van de eerste communicatievorm sprake geweest, dan mag men daarbij wellicht denken aan de gepassioneerde stijl van declameren, waarover Halma's levensschets het een en ander meedeelt.Ga naar eind17. Volgens de biograaf vonden tijdgenoten dat Rotgans voordroeg als een toneelspeler: wanneer hy zommige zyner hoogdravende Dichtstukken, in 't gezelschap van vrienden uitbromde, geschiedde zulks met zoo eene donderende en luidruchtige uitspraake, dat, ... het vertrek noch naderhant eenige uuren lang met zyne schaterende uitgalminge, by 't ryzen zyner stoffe (want by het daalen wist hy wonder wel zyne stem- | |
[pagina 27]
| |
me te matigen) vervult scheen: waarom zyn Edt. voor een der grootste Personaadjen op den Schouburg, vooral in den heldentoon, ... konde gespeelt hebben ... Treurspelen en andere ernstige versteksten werden toen te onzent voorgedragen met een stemgebruik dat men de ‘Hollandsche Heldentoon’ noemde. Deze techniek berustte op theorieën van Cicero en Quintilianus en verbond een muzikale uitspraak - ‘zingmaatig spreeken’ noemde professor Petrus Francius dit - met een ritmiek die lang nadaverde en met expressieve volumewijzigingen ter uitdrukking van bepaalde gevoelens, bijvoorbeeld toorn.Ga naar eind18. Was een bewogen declameerstijl in Rotgans' tijd dus mode, het is waarschijnlijk dat ook de structuur van zijn karakter hem tot ongeremde uitingen dreef. Archiefbescheiden bewaren de herinnering aan een vehemente scheldpartij op de Maarssense trekschuitGa naar eind19. en ook Halma, aan wie geen publieke schandalen van zijn held bekend zijn, schrijft de dichter een ‘natuurlyke oplopendheit’ toe. In het bijzonder zou deze eigenschap zich hebben doen gelden, als Godtsdienst en Waarheit ... door gewelt en overlast gedwarsboompt, of door vervolginge gefoltert wierden: dan rees in hem eene rechtvaardige gramschap op, uit zyn gelaat, woorden, en gansche gebaar te zien, waar in hy tegen die onderdrukkers dikwyls wel eenige scherpe pylen uitschoot, met d'aloë van verfoejinge en wrakinge bestreken, daar eenige flikkeringen van in zyn vaars op de vervolging van Vrankryk worden gezien. Interessant is dat Halma hier doelt op het hugenotengedicht, al mag uit zijn woorden natuurlijk niet worden opgemaakt dat hijzelf de dichter Op De Vervolging heeft horen voordragen. Op het ‘dagelijks verzoek’Ga naar eind20. van de genoemde ‘goede vrienden’ liet Rotgans in 1691 zijn tekst drukken. Daardoor kreeg het gedicht een ruimere lezerskring. Aangezien het werk niet separaat maar als onderdeel van een kleine bundel, L. Rotgans Gedichten ..., werd uitgegeven, veranderde het echter tevens van strekking: de godsdienstige thematiek van het gedicht werd opgenomen in een politieke context. Deze samenhang betreft de aard van het conflict waarin op dat moment Lodewijk XIV en de stadhouder-koning Willem III verwikkeld waren. Het moment van publicatie was goed gekozen. Na deprimerende nederlagen had de eclatante zege van Dutch William aan de Boyne de verbondenen weer moed gegeven. Zijn terugkeer in de Republiek bracht begin 1691 vele dichterlijke pennen in bewegingGa naar eind21., waaronder die van Lucas Rotgans.Ga naar eind22. In hetzelfde jaar gaf deze zijn gedicht op de ‘overkomste in Holland’ van ‘Zyn Koninklyke Mayesteit’ opnieuw uit, doch thans als onderdeel van de ge- | |
[pagina 28]
| |
noemde bundel. Deze publicatieGa naar eind23., een pamflet in de ware zin des woords, omvat na een opdracht aan de regent Johan HuydekooperGa naar eind24. en een voorwoord aan de lezer achtereenvolgens Rotgans' hugenotengedicht, een satire betreffende de Franse oorlogsverklaring aan de Verenigde Provinciën in 1688, een gedicht over de reis naar Engeland van koningin Mary in februari 1689 en Rotgans' welkomslied bij de terugkeer van Willem III eind januari 1691. Duidelijk is dat laatstgenoemde vier versteksten, ‘ider van de zelve op de tijd als het is voorgevallen gemaakt’Ga naar eind25. en hier ook in chronologische volgorde gepresenteerd, zich in twee doubletten laten splitsen die als donker en licht met elkaar contrasteren. Verhalen de eerste twee gedichten over de misdaden van Lodewijk XIV tegen respectievelijk zijn protestantse onderdanen en een mogendheid met protestantse signatuur, het tweetal overtochtsgedichten toont de opgaande ster van het Nederlands-Engelse echtpaar, waarvan Rotgans voor ‘volk, en Godsdienst’Ga naar eind26. redding verwachtte. Kennelijk wenste hij dat de tegenstelling die de vier teksten verdeelt, goed tot de lezer zou doordringen. In zijn voorwoord schreef hij deze interpretatie ten aanzien van de twee buitenste teksten expliciet voor. Want in dit leste Gedicht werd de gewetensdwang, die in het eerste door Lowies de XIV. Koning van Vrankrijk den vollen teugel gegeeven, en met alle onbedenkelijke wreedheden gepleegd werd, en in Engeland op dat voorbeeld de zelve bloedrol begint te speelen, door Koning Wilhem de III. kloekmoedig tegen gegaan, gestuit, en dat vuur in zijn begin uitgedoofd. In de ‘Opdragt Aan ... Johan Huydekooper’, waarmee L. Rotgans Gedichten ... opent, vindt men de idee uitgesproken dat het Franse kwaad, begonnen met de hugenotenvervolging, daarna getracht had om ‘in Nederland zijn bloedrol ook te speelen’. Het had nog verder om zich heen gegrepen en was tenslotte in Ierland verslagen door Willems degen. Alleen diens strategisch vermogen was in staat geweest de door de Zonnekoning uitgeoefende ‘gewetensdwang’Ga naar eind27. ‘in 't hollen’ te stuiten. Willem III was in 1691 voor Rotgans een vorst die met militaire middelen de ‘godsdienst’ had weten te herstellen, naast ‘Wet, en Rechten’Ga naar eind28.. Zo breidde het perspectief van de dichter zich sinds Op De Vervolging uit, zonder zijn religieuze vertrekpunt te verliezen. Het titelblad van Rotgans' hoofdwerk, het epos Wilhem de Derde (Eerste Deel 1698), tooit de koning nadrukkelijk met de aloude erenaam ‘Beschermer des geloofs’. De tweede maal dat Op De Vervolging ter perse werd gebracht, vond het gedicht huisvesting in de prestigieuze bundel Lukas Rotgans Poëzy, Van Verscheide MengelstoffenGa naar eind29. die François Halma in 1715, | |
[pagina 29]
| |
enkele jaren na de dood van de dichter, deed verschijnen. De tekst die typografisch anders uitgevoerd is dan in 1684Ga naar eind30., opent hier de afdeling ‘Mengeldichten, Over Gewyde En Ongewyde Stoffen’Ga naar eind31., waarin verder andere poëzie over het conflict met Lodewijk XIV, daterend uit de jaren 1688-1697, is ondergebracht. De directe samenhang met de drie overige gedichten uit 1691 is echter verbroken en van een werking als pamflet kon, op zo grote tijdsafstand van de beschreven gebeurtenissen, natuurlijk geen sprake meer zijn. Ook las het publiek dat in 1715 Halma's kostbare editie ter hand nam Op De Vervolging waarschijnlijk met andere ogen dan dat in 1691 was gebeurd, namelijk als het debuut van de inmiddels beroemde dichter van het epos Wilhem de Derde.Ga naar eind32. En welbeschouwd las het ook een iets ander gedicht. Rotgans had de tekst op talrijke plaatsen gewijzigd, te beginnen met de titel die nu luidde: Op De Vervolginge Tegen De Belyders Van Den Hervormden Godtsdienst, Door Lodewyk Den XIV. Koning Van Vrankryk En Navarre, Enz, Enz, Opentlyck begonnen in 't jaar 1684. Deze veranderingen blijken ingegeven te zijn door 's dichters behoefte zijn werk in de geest van Boileau te polijsten tot - aldus Halma in zijn ‘Voorberecht’ - ‘de minste schryffeilen, of hardigheit’ eruit verdwenen waren. Als gevolg van deze behandeling bezit het gedicht in de editie-1715 een ‘gladdere’ versificatie die echter niet bij iedereen een even geïnspireerde indruk zal nalaten als de oorspronkelijke versie. Essentieel lijkt het voorts om vast te stellen dat de lezers van de bij Halma verschenen kwartijn niet slechts een op talrijke plaatsen veranderd gedicht onder het oog kregen, maar ook een tekst die met zestien regels van de hand van deze uitgever -poëet was verlengd. Het betreft hier een der toevoegingen die Halma ‘op des dichters trant en voorgang’ had samengesteld om de ‘veele ledige vakken, en staarten’ te vullen die zijns inziens het boek anders ontsierd zouden hebben. Ter onderscheiding waren ze cursief gedrukt.Ga naar eind33. Tenslotte dient er de aandacht op te worden gevestigd dat de meeste gebruikers van Halma's editie Op De Vervolging gelezen zullen hebben tegen de achtergrond van enkele korte notities die de uitgever er in zijn uitvoerige voorwoord aan had gewijd. In 1735 moet er behoefte hebben bestaan aan een nieuwe uitgave van de editie-Halma. Toen althans verscheen te Amsterdam een tweede druk van Lukas Rotgans Poëzy ..., gelijk van inhoud doch vervaardigd op een ander zetsel.Ga naar eind34. Ook toen is Op De Vervolging gelezen, hetgeen betekent dat dit gedicht langer dan een halve eeuw aan de beeldvorming betreffende Lodewijk XIV en het lot der hugenoten heeft bijgedragen: eerst nog vóór doch spoedig na de Revocatie; aanvankelijk in ongedrukte vorm en binnen een kleine kring, vervolgens als pamfletaire tekst met een ruimer publiek; tenslotte gedurende lange tijd dankzij twee drukken van de gesoigneerde editie-Halma onder degenen die toen Nederlandse | |
[pagina 30]
| |
poëzie wisten te waarderen.
Na deze externe overwegingen nu een nadere beschouwing van de tekst van Op De Vervolging. Hierbij zal uitsluitend de oudste bekende versie van het gedicht worden geobserveerd, de in 1691 ‘By Rudolph van Zyll’ te Utrecht verschenen editie. Deze bestaat uit de genoemde titel en een doorlopend verslichaam van 304 alexandrijnen met gepaard eindrijm, afwisselend vrouwelijk en mannelijk, de mannelijke regels in een terugwijkende typografie. Ruim tien procent van de regels enjambeert. Kenmerkend voor het gedicht is meteen al dat het zich ontwikkelt vanuit het optreden van twee personificaties. Reeds in de eerste regel is er het diabolische monster ‘gewetensdwang’ dat, ‘van helse spooken’ vergezeld, uit zijn kerker in ‘den afgrond’ is losgebroken. Dit gedrocht is vergelijkbaar met de helse wezens en furiën die, zoals door W.A.P. Smit ampel is beschreven, in de epische literatuur van die tijd een belangrijke rol spelen.Ga naar eind35. Een dergelijke aanvangsscène alleen al maakt het begrijpelijk dat Halma in zijn ‘Voorberecht’ het werk een ‘verhevenen heldendichttrant’ toeschreef. De andere personificatie die aan het begin van het gedicht optreedt, duidt het poëtisch vermogen van de dichter aan. Rotgans spreekt op conventionele wijze van ‘mijn zang-Heldin’, waarbij het possessivum aangeeft dat zijn persoonlijke ontroerbaarheid zich in dit gedicht zal uiten zonder gebruik te maken van de verhullende afstandelijkheid die spreken in de derde persoon meebrengt. De zichtbare gevolgen van het optreden van ‘gewetensdwang’ grijpen ‘zang-Heldin’ zeer aan: zij legt bijna haar gehele dichterlijke potentie het zwijgen op - ‘alle andere gezangen’ - en ‘heft een klaag-lied aan, met traanen op haar wangen’ (p. 2). Waar dichtkunst en retorica sinds de Renaissance zo'n typische affiniteit vertoondenGa naar eind36., ligt het wel enigszins voor de hand hierbij te denken aan één der oude oratorische genres, de lamentatoria. Gerardus Joannes Vossius zegt over dit genre dat de spreker aan de gebeurde rampen flink reliëf moet geven om medelijden op te wekken; het publiek moet afkeer worden bijgebracht van de veroorzaker van het onheil; ook moet het doordrongen raken van het angstige besef dat het niet veilig is voor een soortgelijk ongeluk.Ga naar eind37. De wijze waarop Rotgans de verschillende aspecten van het hugenoten-gebeuren presenteert, is voor het bereiken van dergelijke effecten bij het publiek bepaald niet ongeschikt. Een opmerkelijke eigenschap van het gedicht is voorts dat ongeveer tachtig procent van de tekst bestaat uit allocuties tot afwezige, althans niet materieel aanwezige personen. Na een korte inleiding waarin de ikspreker zich tot een impliciet verondersteld publiek - of als men wil: tot zichzelf - richt, volgen ter introductie enkele korte aansprekingen. Zij gelden successievelijk de ‘rampzaalige onderdaanen’ van de Franse | |
[pagina 31]
| |
koning (p. 2), God (p. 3), het ‘Mishandeld lichchaam’ van een der slachtoffers van de vervolging - een nogal cru beeld - (p. 3) en een hugenootse vluchteling. De rest van het gedicht bestaat uit drie langere toespraken die ‘naadloos’, zonder tussenregels, aan elkaar zijn gehecht. Eerst wordt Lodewijk XIV ter verantwoording geroepen (pp. 4-6), een markante ‘vituperatio’Ga naar eind38. die het, naast enkele andere passages, heel verklaarbaar maakt dat Halma het gedicht in zijn ‘Voorberecht’ karakteriseerde als een ‘krachtig en sterkdreunend Berispdicht’. Vervolgens wendt de dichter zich met een gebed voor de koning tot God (pp. 6-7). Tenslotte richt hij het woord tot de ‘vervolgde schaar, van Christus uitverkooren’ (pp. 7-11). Deze herhaalde verandering van spreekrichting van de dichter waarop reeds Te Winkel de aandacht vestigdeGa naar eind39., draagt sterk bij tot het geëmotioneerde karakter van Rotgans' reactie op de hugenotenvervolging. Nu verder een gedetailleerde bespreking van de wijze, waarop de dichter het leed der Franse calvinisten en de gedragingen van hun koning in Op De Vervolging heeft voorgesteld. De aan het begin van het werk verschenen furie ‘gewetensdwang’ stookt de vorsten op om zich te vergrijpen aan de ware christenen, ‘Gods verkoore schaar’ (p. 1). Machthebber na machthebber bezwijkt blijkbaar voor deze boze inblazingen. Een conflict met absolute dimensies ontstaat, een heilsdrama, waarin een gematigd pluralis - bijvoorbeeld: ‘sommige heersers’ - nooit protagonist zou kunnen zijn. De dichter heeft een volstrekter tegenstelling voor ogen en zegt: De meeste vorsten die hier heerschen, en gebien,
Doen klaare tekens van hunn' haat tot Zion zien,
En hunne vyandschap door wreede daaden blijken (p. 2)
Echte christenen hebben dus van de ‘meeste’ wereldlijke heersers - Rotgans zal iemand als stadhouder Willem III uitgezonderd hebben - weinig goeds te verwachten. Er bestaat naar de mening van de dichter een fundamentele tegenstelling tussen ‘Zion’ en de machten van deze wereld. Deze Bijbelse controverse wordt door hem vervolgens snel geconcretiseerd. Enerzijds bedient Rotgans zich daartoe van de stijlfiguur ‘ascensus’Ga naar eind40., waar hij suggereert dat het wangedrag van Lodewijk XIV een climax vormt die de misdragingen van alle andere vorsten overtreft: Maar al hunn' wreedheid moet noch voor de wreedheid wijken
Van hem die op den troon van Vrankrijk, 't waar geloof
Bestormd, bestrijd, en aan zijn woede geeft ten roof.
Anderzijds benut de dichter een verduidelijkende perifraseGa naar eind41. en legt in | |
[pagina 32]
| |
een eerste, korte toespreking uit dat degenen die in de voorgaande regels ‘Gods kerk’ en ‘Zion’ worden genoemd, de ‘rampzalige onderdaanen’ zijn van de Franse koning, ‘deze ontmenschte die uw godsdienst onderdrukt!’ (p. 2). Zijn de tegenspelers in het drama nu dus geïdentificeerd als Lodewijk XIV en de hugenoten, iets van hun prototypische betekenis - de antichrist versus Gods ware Kerk - houden zij het gehele gedicht door bij zich. Dat geeft de allocuties in Op De Vervolging waarvan uiteraard geen hugenoot op Frans grondgebied, of zijn koning, ooit een woord heeft opgevangen, toch realiteitswaarde. Zij handelen namelijk over een situatie waarvan iedere christen weet dat zij ooit de zijne kan worden, als hij onder extreme omstandigheden zijn roeping niet wil verzaken. Door dit aspect is Op De Vervolging meer dan een klacht over de gebeurtenissen van 1684. In een lange aanspreking richt de dichter tot Lodewijk vervolgens een aantal verwijtende vragen (p. 4), na eerst diens wandaden met een pikzwarte kool te hebben uitgetekend. Zijn dit de zuilen daar ge uw Rijks-troon op wild bouwen?
Waand gy dat uwe kroon veel vaster staan zal, Vorst,
Wanneer ze uw kruin versierd met brein, en bloed bemorst?
Is dit uw luister, zijn dit vorst'lijke sieraaden?
Niet weinig bevreemdend is het dat het beeld van Lodewijk XIV dat de lezer van Rotgans' gedicht uiteindelijk overhoudt, toch niet geheel uit negatieve componenten is samengesteld. De koning wordt in Op De Vervolging aangeduid als een monarch met een ‘groote naam’ (p. 4), overschenen door ‘de glans van... laurebladen’. Lodewijk bezit een ‘schrand're geest’, waarvoor zijn vijanden beducht zijn. Heel de wereld praat daarover. Hoe betreurenswaardig is het niet dat die laurieren bezoedeld zijn, roept Rotgans uit, en dat de reputatie van zo'n koning geschaad wordt door de ‘gruwel-daad’ van de hugenotenvervolging. Hij herinnert zich dat vanuit de Franse katholieke geestelijkheid voortdurend op maatregelen tegen de calvinisten binnen het koninkrijk was aangedrongen - de uitspraken van de Assemblée du Clergé uit 1682 waren toen bijvoorbeeld nog recente geschiedenis - en vraagt de koning, hoe het komt Dat gy gehoor kunt aan die valsche leeraars geeven,
En door hun vleien staan na Zions val, en leven? (p. 4)
Hoe typisch pamfletair, want eenzijdig, is hier de schildering van de Franse clergé als vleiende ‘valsche leeraars’. En hoe demonstratief protestant, hoewel niet ónkatholiek, is de wenk die Rotgangs vervolgens | |
[pagina 33]
| |
voor de Zonnekoning in petto heeft. Deze moet de ‘bladen’ doorlezen die Gods ‘eige Geest geschreeven’ heeft, het Boek doorbladeren ‘dat onze zaligheid,// Behoudenis, en heil zo wijd heeft uitgebreid’. Volgt de vorst dit advies, dan zal de doodschrik hem op het lijf slaan. Want in de Bijbel valt te lezen, hoe het afloopt met degenen die zich tegen God verzetten. Sodoma vernietigd, ‘Gomorraas trotse straaten’ door de bliksem geblakerd, Farao omgekomen terwijl het Joodse volk droogvoets ontsnapt. Een voorlopig hoogtepunt vormt een exemplum, ‘t voorbeeld’ (p. 5) van de Babylonische koning Nebukadnezar uit het vierde hoofdstuk van het boek Daniel dat Rotgans de Franse vorst voorhoudt. Hoe die vervolger moest verlaaten hof, en wooning,
En door Gods gramschap uit zijn Koninkrijk gestierd,
Zijn voedsel plukken by 't onredelijk gediert.
Dat is dier trotsen eind, die op hunne eige krachten
Betrouwende, de macht van de Opper-Macht verachten.
Daniel, IV werd in die tijd meer op Lodewijk XIV toegepast. Ter vergelijking de volgende regels: Quoi? n'as-tu jamais ouy parler d'un brouteur d'herbe,
D'un Nabucodnozor, d'un Grand & Puissant Roi,
Bien moins effeminé, bien moins méchant que Toi?
Son terrible destin, son effroyable Histoire,
Devroient faire trembler ton Orgueil & ta Gloire.
Het geciteerde fragment is ontleend aan het meesterlijke gedicht Le Triomphe de la Vérité...Ga naar eind42., als pamflet gedrukt in hetzelfde jaar 1684, waarin Rotgans Op De Vervolging schreef. In het vervolg van Rotgans' toespraak tot Lodewijk XIV wordt opnieuw het beeld van de grote koning opgeroepen, al domineert daarin thans nog iets meer het aspect van de oorlogsheld met tirannieke trekken. God laat U ‘in volle rust, en vreden’ (p. 5) Uw macht uitoefenen, voegt de dichter de monarch toe. De wraak van de Heer nadert echter, zij het ‘Met traage schreeden’. Laat de Fransen hun koning eren ‘als een God’ en alles volvoeren, wat zijn ‘wreed besluit begeerd’, laat heel de wereld moeten bukken voor Lodewijks ‘onverwinb're vaanen’ en laat deze heerser voortgaan de hugenoten te vervolgen, dat wil zeggen: ‘God... in zijn kerk zelf’ op het hart te trappen, onherroepelijk komt er ook voor deze vorst een sterfbed en daarna het Laatste Oordeel. Dan zullen de ‘Verdoolde Koning’ staf noch gouden kroon kunnen vrijpleiten. Zonder omwegen voorspelt Rotgans de monarch ‘de helse | |
[pagina 34]
| |
poel, en de afgrond met haar plaagen’ (p. 6), tenzij Lodewijk zich bekeert. Bedaar dan, groote Vorst, laat van't vervolgen af.
Werpt u ootmoedig neer voor's Opper-Konings voeten.
Wild door oprecht berouw uw groote misdaad boeten.
Verwerpt de Goden die gy daag'lijks vierd, en eerd.
Volbreng niet anders als uw God van u beegeerd (sic).
Verbrijzeld de altaars die gy Molog hebt doen bouwen;
En vest op Jakobs God alleenig uw betrouwen.
Kenmerkend is het oudtestamentische idioom van deze oproep. Natuurlijk hield Rotgans de Franse koning niet voor een primitieve Molochvereerder. Toch is er in Op De Vervolging diverse malen sprake van het dienen van ‘Goden’ (pp. 2, 3, 6, 11) en rept de dichter met betrekking tot de hugenotenvervolging zelfs van zoiets gruwelijks als het brengen van een kinderoffer ‘op 't altaar’ van die ‘valse Goden’ (p. 2). Zoals veel literatoren en kanselredenaars uit dat tijdperk bediende Rotgans zich bij het schrijven van zijn gedicht van toen algemeen bekende beelden uit het Oude of Nieuwe Testament om tot uitdrukking te brengen, hoe gebeurtenissen uit de eigen tijd, met voorbijzien aan allerlei tijdgebonden bijkomstigheden, in het perspectief van de heilsgeschiedenis gewaardeerd moesten worden. Wat Lodewijk XIV de hugenoten aandeed, vatte de calvinistische dichter op als een herhaling van de terreur die heidense stammen onnoemelijk lang geleden tegen het volk van Israël hadden bedreven. Beider inspanning had zijns inziens hetzelfde doel, namelijk zuivere godsdienst te vervangen door onzuivere religie, door afgoderij. Was een bijbels idioom geheel in overeenstemming met deze visie, het aanbrengen van mythologische opsmuk, dat geliefkoosde speelgoed van de dichters van die tijd, zou ermee in strijd zijn geweest. Het is dan ook een veelzeggend gegeven dat dergelijke beelden in Op De Vervolging totaal ontbreken. Hoe kan de Zonnekoning in dit gedicht enerzijds een soort antichrist zijn die, zoals Rotgans hem bitter verwijt, zijn lauwerkroon ‘schandig durfd versieren’ met ‘bloed uit Zions aad'ren’ (p. 5) en anderzijds, zoals in de geciteerde bekeringsoproep, een ‘groote Vorst’ genoemd worden? Grootheid lijkt moeilijk verenigbaar met schande. Vloeiden eervolle betitelingen voor Rotgans misschien automatisch voort uit de door hem verkozen literaire formule van de aanspreking van een afwezige hoogwaardigheidsbekleder? Het antwoord op de gestelde vraag, alsmede een bewijs dat de daarna geuite veronderstelling onjuist is, zijn te vinden in het gebed tot ‘Isrels God’ (pp. 6-7) dat Rotgans zonder enige overgang op zijn toespraak tot de koning laat volgen. De | |
[pagina 35]
| |
dichter bidt tot de Heer die de ‘harde herten’ van koningen kan buigen. Hij vraagt om bekering voor de Franse koning en noemt hem ‘deez misleide Vorst’. Dit laatste disculpeert Lodewijk in aanzienlijke mate. Zijn vervolging van de hugenoten moge ‘schandig’ zijn, die blaam valt van hem af en bezoedelt de misleiders, in casu de eerder genoemde ‘valsche leeraars’ met hun gevlei. Een definitief bewijs van het respect dat Rotgans Lodewijk XIV in 1684 toedroeg, kan worden ontleend aan de volgende passage uit zijn gebed voor de koning: Maakt dat hy ie'vrig in oprechte godsdienst blaak,
En niet vervolge, maar ter hert neeme uwe zaak.
Dit groote werk hebt gy aan Paulus wel bedreeven,
En deze magt is u noch overig gebleeven.
Treft eens zijne ooren met uw donderende stem;
Tot Zions rust, en vrede, en zaligheid van hem.
Deze vergelijking met Paulus impliceert hoogachting. De aanduiding ‘Zion’ in het laatste citaat voert tot een nadere observatie van het beeld der vervolgde hugenoten in Rotgans' gedicht. De term komt vanaf de inleiding van Op De Vervolging voor: ‘Zion moet ontvluchten Babels handen’ (p. 1). Staat ‘Babel’ hier voor het vervolgende katholicismeGa naar eind43., ‘Zion’ is de ware geloofsgemeenschapGa naar eind44., door de dichter spoedig daarna ‘Gods kerk’ genoemd (p. 2). Als Lodewijk de hugenoten vervolgt, trapt hij ‘God... in zijn kerk zelf op het herte’ (p. 5), plengt Diens ‘eige bloed’ (p. 7). Als een tortelduif die het groene woud is moeten ontvluchten, schuilt de kerk droevig ‘in de klooven van de rotsen’ (p. 1).Ga naar eind45. Zij wordt als een hert door felle honden nagezet en verscheurd (p. 2), of tracht als een lam dat in het veld een wolf heeft ontmoet, vergeefs aan diens ‘wreede muyl te ontkomen’.Ga naar eind46. De kerk is Christus' bruid, een overbekend Bijbels beeld dat in het gedicht diverse malen voorkomt (pp. 4, 7, 11).Ga naar eind47. Rotgans tracht haar in de lange aanspreking waarmee Op De Vervolging eindigt, te bemoedigen, De ‘vervolgde schaar, van Christus uitverkooren// Tot zijn beminde bruid’ (p. 7), moet alleen op haar God en Schepper vertrouwen. Die heeft eens zijn hulp betoond aan Israël door het te verlossen uit de handen van Farao. Hij heeft het Joodse volk gered, toen ‘Vorst Assuerus het verweezen had ter dood’.Ga naar eind48. Zijn bijstand beschermde ‘Zadrach, Mezach, met hun trouwe metgezel’ in de vuurovenGa naar eind49. en Daniël in de leeuwenkuil. Op die God moet gij vertrouwen, houdt Rotgans de vervolgde hugenoten voor. Dezelfde Heer Leeft noch tot Zions hulp. Dies houd standvastig moed;
Licht dat hy uit genade, uw lijden haast verzoet.
| |
[pagina 36]
| |
Maar wat te doen, als Gods hulp - voorlopig - uitblijft, als Zijn ‘goedheid draald’ (p. 8)? Dat was in 1684 een hoogst actuele en ook een beklemmende vraag. De dragonnade in de Poitou en andere gewelddaden die daarop gevolgd waren, hadden veel hugenoten gedwongen tot het katholicisme over te gaan, of dit althans voor te wenden. Uitgeweken predikanten trachtten deze ontwikkeling te keren. Sommigen bezaten de moed om terug te gaan. Een groter aantal richtte zich in geschrifte tot hun verdoolde kudden, iets waarvoor de Nederlandse geloofsgenoten voor en na de Revocatie een levendige belangstelling moeten hebben bezeten, te oordelen naar publicaties als de vertaalde Brief Van een Harder aen sijne Protestantsche Gemeente In Vranckryck, Welcke afvalligh is geworden door de kragt der Geweldaedigheden.Ga naar eind50. Het was uiteraard een verre van eenvoudige kwestie, wat de vervolgde geloofsgenoten moest worden voorgehouden of aangeraden. Misschien kwam men zelf ooit in een dergelijke situatie te verkeren. Dit laatste maakt het heel begrijpelijk dat ook Nederlandse auteurs zoals Rotgans hun mening gaven, zich daarbij richtend tot imaginaire hugenoten. Er circuleerden diverse opvattingen. Sommigen verwachtten nog heil van unionistische initiatieven.Ga naar eind51. Anderen achtten het moreel aanvaardbaar dat hugenoten zich bij hun katholieke omgeving aanpasten, in het besef dat het onnodig was zich al te veel in theologisch subtiliteiten ‘in te wickelen’ of ‘uytwendige dingen’ zwaar op te nemen, een houding gebaseerd op het ‘maxime’: ‘ALLE DINGEN ZIJN GOET VOOR DEN GEENEN DIE GOD LIEF HEBBEN’.Ga naar eind52. En Rotgans, wat was zijn raad aan de hugenoten voor het geval God met zijn hulp zou talmen? Het antwoord van de dichter kan niet anders dan radicaal Evangelisch worden genoemd. Het laat geen ruimte voor nuanceringen of uitvluchten, maar benadrukt de plicht van het martelaarschap. Vervulling van die opdracht vormt een garantie voor onaantastbaar geluk in het leven na de dood. ‘Wilt niet ... bezwijken’, roept Rotgans de vervolgden toe, Maar doed de waereld uw standvaste Godsdienst blijken.
En schoon gy 't tijd'lijk, en vergank'lijk goed verlaat;
Denkt dat het ewige u weer te wachten staat (p. 8).
Met een aantal contrastbeelden tracht de dichter vervolgens de moed van zijn Franse geloofsgenoten te versterken. Als ze tijdens hun vlucht gescheiden worden van hun gezin, zouden ze dienen te bedenken dat ze niet volstrekt eenzaam zijn, maar ‘verzeld van 's hemels Majesteit’ (p. 8). En eenzaam gekerkerden die de hongerdood gaan sterven, zouden in gedachte moeten houden dat de Heer hen in het hiernamaals ‘met God’ lijk manna spijzen' zal. | |
[pagina 37]
| |
Deze laatste voorstelling brengt Rotgans tot een vervoering die sommige twintigste-eeuwse lezers - maar voor hen is de tekst natuurlijk niet geschreven - moeilijk zal aanspreken. Luid galmt het dubbele betekeniscontrast en zwaar stapt het homoniemenpaar in de volgende regels die een toppunt van 's dichters bewogenheid moeten uitdrukken. Vast dan stantvast gemoed, ja sterft van hongersnood,
Op dat gy ewig werd verzaad van 't hemels brood ... (p. 8)
Mocht iemand die in zijn Utrechtse stadswoning, of op zijn behaaglijk buitengoed Kromwijk aan de Vecht waarschijnlijk geen spijs of drank tekort is gekomen, in die tijd wel dergelijke woorden in de mond nemen, zou men zich kunnen afvragen. Zijn zulke regels geen holle retoriek, pure rimram? Tegen deze verwerping pleiten enkele feiten. Ten eerste is er het gegeven dat de desbetreffende regels, naast een aantal andere passages, extra gevoelsaccenten aanbrengen in een tekst die als geheel gekenmerkt wordt door zijn emotionele toon, zonder dat enigerlei vorm van inauthenticiteit uit die tekst bewijsbaar is. Het gaat hier om verheffingen boven een gevoelsgemiddelde dat reeds hoog is, doch waarboven zekere passages nog moeten uitrijzen, wil er geen indruk van vlakheid ontstaan. Een ander gegeven is dat Rotgans met een aanbeveling als ‘sterft van hongersnood’ in die tijd geenszins alleen staat. Er zijn uit de jaren rond de Revocatie legio geschriften bewaard, waarin de vervolgde hugenoten worden opgeroepen tot het martelaarschap. Overgang tot het katholicisme heet hier, evenals het voorwenden ervan, een ‘faute ... sans excuse, dans les principes les plus indulgens du Christianisme’.Ga naar eind53. Een rondzendbrief uit 1686 verkondigt: ‘Portez en patience la perte de vos biens, les prisons, les douleurs. Dieu sera le remunerateur de vos travaux; & il donnera une glorieuse fin à vos combats ....Ga naar eind54. En in zijn advies om Frankrijk, ‘ce pays de Meshek’Ga naar eind55., te verlaten, wat dit ook moge kosten, drukt de schrijver van deze circulaire zich uit in bewoordingen die van Rotgans' aansporing weinig verschillen. Hij voegt de vervolgden toe: Le pis qui vous pourroit arriver ce seroit de mourir de faim. Mais
cette espece de mort a-t-elle quelque chose de plus terrible que les
autres? y a til quelque mort qui nous doive estre affreuse quand il
s'agit de sauver son ame & de travailler à la gloire de Dieu.
Rotgans' retoriek gaf dus uitdrukking aan religieuze meningen en gevoelens die in dezelfde jaren eveneens in niet-literaire geschriften werden verwoord. Om zijn vervolgde geloofsgenoten het juiste pad te wijzen, houdt | |
[pagina 38]
| |
Rotgans hun het voorbeeld van christelijke bloedgetuigen voor, opnieuw een gegeven dat men ook aantreft in contemporain tekstmateriaal over de hugenotenkwestie zónder letterkundige kenmerken.Ga naar eind56. Door nu te volharden zullen de Franse calvinisten de schreden drukken van de ‘doorluchte Martelaaren’ (p. 8) Die, aangemoedigd door Gods zielbehoudend woord,
Hun Godsdienst tot aan 't eind beleeden. Zwaard, noch koord
Kon hun manhaft gemoed, noch eed'le ziel versaagen.
Het vuur, dat zy, gereed hun te verteeren, zagen,
Stak lichter laag in brand hun liefde, en iever tot
Het onvervalst geloof, en levendigen God.
Maar waarom zich te voegen naar ‘'t voorbeeld van de menschen?’ roept de dichter uit. Alles overtreffend is toch het lijden dat de Heiland zelf op zich heeft willen nemen. En dan richt Rotgans zijn mediterende verbeelding op ‘dien kruisheld’ en last in zijn toespraak tot de hugenoten een indrukwekkend passietafereel in dat hier en daar enigszins doet denken aan de barok van Jeremias De Deckers Goede Vrydag.Ga naar eind57. Men beschouwe de passage waarin Christus aan het kruis wordt genageld. Ziet hier 't verweeze Lam, met mannelijke schreden,
Zijn vaders wil getroost, naar 't bloedig altaar treeden;
En bieden 't offer zelf d'ontsinde beulen aan;
Die niet lang marren, maar hunn' wreede klaauwen slaan
Aan de aangebooden gift, en blussen hun verlangen,
Wanneer zy 't lichchaam aan 't vervloekte hout ophangen;
En klinken de yzers door de blanke spieren heen.
Wie leefd die niet versmelt van traanen, en geween,
Wanneer deez' droeve galm vervult zijn hert, en ooren? (pp. 9-10)
De aandacht voor het auditieve aspect van het hamergeklop vindt men ook bij De Decker.Ga naar eind58. Voorts valt te wijzen op de gemeenschappelijke benadrukking van de wreedheid der beulenGa naar eind59. en op de interesse van beide dichters voor het kwetsbaar lichamelijke.Ga naar eind60. Overigens gaat het hier om een beperkt aantal overeenkomsten; talrijker zijn de verschillen tussen Rotgans' passiescène en het dertig jaar oudere gedicht van De Decker. Het beeld van de gestorven Heiland, hangend tegen de verduisterde lucht, terwijl de tempelvoorhang scheurt, de rotsen splijten en de ‘naare graf-spelonk... haar doodse mond’ ontsluit (p. 10), brengt Rotgans vervolgens tot zijn oproep aan de geplaagde hugenoten, waarom het in dit gedicht begonnen is. Zou die ‘vervolgde schaar’, heet het in een retori- | |
[pagina 39]
| |
sche vraag, met dit tafereel voor ogen de Heer verloochenen? Dat zou toegeven zijn aan een ‘laffe vrees’ voor de dood en niet minder dan een ‘verraad... voor de tweedemaal’. De dichter stelt dit erg plastisch voor: Gy krabt zijn wonden, reeds geneezen, weder open (p. 10).
Rotgans zegt zo'n houding van de hugenoten niet te verhopen. Dat hij de uitdrukking ‘laffe vrees’ bezigde, zou nu kunnen doen vermoeden dat hij niet goed op de hoogte was van de terreur, waaraan de Franse calvinisten in 1684 blootstonden. Reeds de titel van zijn gedicht geeft echter te kennen dat hij terdege wist, waarom het ging. Talrijke passages uit Op De Vervolging tonen aan dat Rotgans een tamelijk gedetailleerde kennis moet hebben bezeten van wat zich in Frankrijk afspeelde. Het tafereel dat hij hiervan schilderde, is een nadere beschouwing zeker waard. Diverse details ervan zullen de lezer in 1986 helaas maar al te bekend voorkomen. Reeds in de aanhef van het gedicht wordt duidelijk gemaakt dat - veel - hugenoten vluchtelingen zijn: ze moeten ‘doolen, van elk een vervreemd, in verre landen’ (p. 1). Daarbij worden gezinsleden van elkaar gescheiden. Rotgans schenkt veel aandacht aan dit aspect van de ellende der Franse protestanten en behandelt het in feite twee keer. Hij ziet voor zich, hoe ‘de zuigeling... Van 's moeders borst’ wordt gerukt (p. 2), een topos uit de toenmalige literatuur over de hugenoten.Ga naar eind61. De vermelding dat het geroofde kind ‘de valse Goden... ten offer [wordt] aangebooden’ zou een bijbels geformuleerde toespeling kunnen zijn op de gedwongen geloofsovergang van jeugdige protestanten die op grond van diverse wettelijke bepalingen in kloosters en katholieke convicten werden opgevoed.Ga naar eind62. In schrille kleuren schildert Rotgans de lotgevallen van de echtgenoot van het verstrooide gezin. ‘Afgezonderd van zijn waarde kind, en vrouw’ zwerft hij door de woeste natuur en wordt ‘In naare wildernis verteerd van druk, en rouw’ (p. 2). Eenzaam doolt hij ‘langs berg, en dal’, of houdt zich ‘in de klooven van de rotsen... verschoolen’, waar hij ‘droevig 't afzijn van... [zijn] huisgezin beschreid’ (p. 8). In de literaire beelden van die jaren, maar aanschouwelijk genoeg, roept Rotgans voor de lezer de oeroude tragedie op, waarin mensen de rol van vluchtelingen of van vervolgers vervullen. In Frankrijk staat menige woning leeg, ‘van 't huisgezin verlaaten’ (p. 3). De beulen zijn te laat gekomen. Nu zetten zij de ‘onnoos'le vluchteling [na] in 't uiterst van 't gebergt’, want het is verboden een goed heenkomen te zoeken. De vervolgers zijn moordenaars: zie hoe ze ‘pronken met de dolk’ die tot verderf van de hugenoten is gewet, een ondubbelzinnige aanduiding van de heersende terreur. Aldus roepen de bewuste passages een herkenbaar beeld op van de belevenissen van opgejaagde mensen, | |
[pagina 40]
| |
zoals Jean Migault deze - uit eigen ervaring en zonder letterkundige inkleding - beschreven heeft in zijn Journal.Ga naar eind63. Een korte, maar opvallende passage wijdt Rotgans aan het lot van de calvinistische predikanten. De Franse overheid legde hun allerlei straffen op, waaronder de zwaarste. Als dichter van een ‘klaag-lied’ heeft Rotgans zich bij de beschrijving van het lot der ‘pasteurs’ kennelijk laten leiden door impressies van de strengste vonnissen die werden uitgesproken, zoals de verwijzing naar de galeien, een soort dwangarbeid waartegen de constitutie van weinigen lange tijd bestand wasGa naar eind64., en de diverse vormen van de doodstraf.Ga naar eind65. De leeraars, die gelijk getrouwe wachters waaken
Voor Zion, ziet men door de koord de ziel uit braaken;
Of op een slaafse kiel met keetenen bekneld,
Om dat de zuiv're mond de zuiv're waarheid meld (p. 2)
Een ander aspect van de hugenotenvervolging waaraan Rotgans niet voorbijgaat, is de afbraak der protestantse bedehuizen. Om het calvinisme in zijn rijk uit te roeien liet Lodewijk XIV sinds het begin der jaren zestig op formalistische gronden de ene na de andere ‘temple’ sluiten of zelfs afbreken.Ga naar eind66. Dit was in de Verenigde Provinciën een in brede kringen bekend feit: er circuleerden pamfletten over in het Frans en in het Nederlands.Ga naar eind67. Verontwaardigd memoreert Rotgans de veelbesproken kwestie en verwijt de Franse koning diens vreugde over de toestand van Gods ‘Tempels’ die ‘in asch, en puin gezonken’ liggen (p. 5). Veel meer gaat de aandacht van de dichter echter uit naar menselijke slachtoffers van de geloofsvervolging. Protestanten werden in ongezonde gevangenissen opgesloten, waar ze, zoals Jacob Bayle, vaak een spoedige dood tegemoet gingen.Ga naar eind68. Zelfs liet men ze er door ondervoeding sterven. Met deernis maakt Rotgans gewag van het bestaan van ‘kerkers’, Daar 't lichchaam spijs, noch drank, of nodig voedsel krijgt,
Tot dat het dood, verzwakt van honger, nederzijgt (p. 8).
Eerder in het gedicht merkt Rotgans op dat honger een goed hulpmiddel is voor geestelijke onderdrukking: deze ‘diend haar om de onnoos'le te verslinden’ (p. 3). Weerzinwekkend is het sollen met lijken, waarvan de dichter in dit verband melding maakt. Het ‘Mishandeld lichchaam, hier gesleurd, beschimpt, bespot’, belandt op straat en wordt ‘In 't omgewroete puin, door hongerige honden’ verslonden. Dergelijke excessen vindt men in pamfletten uit deze tijd meer vermeld.Ga naar eind69. Wezenlijk voor Op De Vervolging zijn de diverse passages, waarin | |
[pagina 41]
| |
van executies sprake is. Zij handelen immers over de marteldood, het uiterste criterium voor de geloofstrouw van een christen. Overmatig realistisch van uitwerking zijn de tekstgedeelten over terechtstellingen niet. Toch gaat er iets beangstigends uit van het bloedige entree tot de hemel, het vrijwillige martelaarschap, dat de dichter hier onthult. Reeds in de aanhef van het gedicht spreekt Rotgans over ‘'t bloedig moordaltaar’, waarop de hugenoten zullen worden geslachtofferd (p. 1). Verderop ziet de lezer hen het ‘moordschavot’ betreden om in het openbaar: ‘op markt, of straat’, door beulshanden te worden omgebracht. Volgt het voorbeeld der ‘doorluchte Martelaaren’, roept de dichter de hugenoten toe. Dan zullen ‘Zwaard’, ‘koord’, noch ‘vuur’ U kunnen verschrikken en zult ge Uw vijanden verslaan door ‘de alderwreedste dood in 't aangezicht te braveeren’ (p. 8). Galg, brandstapel en andere gruwelijke manieren om mensen te doen sterven worden in Op De Vervolging voorgesteld als pressiemiddelen, gehanteerd door de in deze studie eerder genoemde ‘gewetensdwang’. Het betreft hier een abstracte aanduiding die reeds bij Hooft en Vondel voorkomtGa naar eind70. en die in Rotgans' tijd ook door de dichters Antonides en Oudaan werd gebruikt.Ga naar eind71. ‘Gewetensdwang’ wil, aldus Rotgans, de vrije consciëntie pressen om zichzelf te verloochenen door de ware God te verlaten en afgoden te gaan vereren. ‘Gewetens breidel’, zoals de dichter deze negatieve kracht ook noemt, ontbreekt het niet aan creativiteit: hij ‘weet veel midd'len uit te vinden’ (p. 3). En bovendien is hij sterk. Hoe dwingt gewetensdwang 't geweten af te zweeren
Haar godsdienst, en zich na haar Goden toe te keeren! (p. 3)
Met ‘af te zweeren’ doelt de dichter kennelijk op de Articles Du Sermens d'Abjuration die de Franse calvinisten bij hun overgang naar de katholieke kerk moesten ondertekenen.Ga naar eind72. Verder duidt de oudtestamentische term ‘Goden’ hier de leer van Rome aan. ‘Abandonner le vray Dieu, pour courir apres des Dieux estranges’, noemt in 1686 een anonieme pamfletschrijver de verzoeking waaraan de hugenoten blootstonden.Ga naar eind73. Volgens een doctrine uit de Reformatietijd achtte deze auteur verzet tegen de wettige vorst geoorloofd en zelfs geboden, ‘quand il les [peuples] veut obliger d'abandonner leur Dieu’. Rotgans spreekt in Op De Vervolging niet over verzet of opstand. Wel beveelt hij de Franse protestanten ongehoorzaamheid aan. Schoon gy uw Koning, en de menschen maakt verbolgen,
Blijft uwen God getrouw, knield niet voor hunne Goon.
Standvaste Godsdienst krijgt in 't eind de laure kroon.
| |
[pagina 42]
| |
Met die lauweren moet de ‘kroone der rechtveerdigheyt’ bedoeld zijn, waarvan sprake is in 2 Timoteus, 4.8. Het is de overwinningskrans dergenen die de goede strijd volstreden hebben.
Tenslotte nog enkele opmerkingen over de receptie van het gedicht. Hoe het werk bij zijn geboorte door Rotgans' vrienden is ontvangen, valt slechts te gissen. Getuigenissen ontbreken. Uit 1691 dateert de reeds geciteerde mededeling van de poëet zelf dat goede vrienden hem ‘dagelijks’ verzochten Op De Vervolging - en nog drie andere gedichten - te laten drukken. Betreffende de waardering van de in 1691 door Rudolph van Zyll te Utrecht uitgegeven L. Rotgans Gedichten... werden evenmin contemporaine gegevens gevonden. Van beslissend belang voor de reputatie van het hugenotengedicht is Halma's uitgave van Lukas Rotgans Poëzy geweest, verschenen in 1715 en twintig jaar later herdrukt. De reeds vermelde interpreterende opmerkingen in de inleiding van deze editie zullen velen in hun oordeelsvorming over Op De Vervolging hebben beïnvloed. Hetzelfde kan gezegd worden met betrekking tot Halma's esthetische beoordeling van het gedicht. De uitgever noemde het hugenotengedicht in zijn ‘Voorberecht’, ook in de gepolijste vorm die het in 1715 had verkregen, een ‘sterkdreunend’ geheel. Hij wist Rotgans' ‘helder en blakend dichtvuur’ te waarderen, doch verklaarde tegelijkertijd: ‘Draaft hy nu hier in wat te sterk door, en steekt zyne trompet wat te schaterende toonen, men schryve dit zynen yver, en magmen zeggen, zynen aangeboren inborst, nevens den verhevenen heldendichttrant toe.’ Het door Rotgans verkozen genre rechtvaardigde dus naar Halma's opinie het gezwollen karakter van Op De Vervolging niet geheel, zodat de uitgever meende tot 's dichters verontschuldiging te moeten spreken. De recensent der Maendelyke Uittreksels Of De Boekzael Der Geleerde WerreltGa naar eind74. herhaalde voor een deel, wat Halma over het hugenotengedicht had gezegd. Hij karakteriseerde het werk als een ‘kragtig Berispdigt, tegen de woede en zwaare vervolginge omtrent onze geloofsgenooten in Vrankryk, waar in een helder en blaakend digtvuur straalt.’ Interessanter is dat de Boekzalist speciaal de aanspreking van Lodewijk XIV wist te waarderen: hij noemde haar ‘hartbreekend’. Als geheel vond hij Op De Vervolging een ‘deftig stuk’ dat hij positief kon beoordelen. In Lukas Rotgans Poëzy treft men nog twee teksten aan die voor de waarderingsgeschiedenis van Op De Vervolging van enig belang zijn. Vooreerst de elegie die Dirk Smout bij het overlijden van de dichter in 1710 opstelde.Ga naar eind75. Enkele regels van dit gedicht behelzen een - zeer late - reactie van deze stadsgenoot van Rotgans op het hugenotengedicht in de editie-Van Zyll. Smout noemt Rotgans een navolgingswaardig poëet, | |
[pagina 43]
| |
... [Wanneer] hy Lodewyk beschryven gaat naar 't leven,
En spreken doet een volk, dat, uit zyn ryk verdreven,
Alleen om 't waar geloof, zyn ondergang beweent.
Hy parst u tranen af, al was u 't hart versteent.
Poëzie om tranen bij te storten: Smout las Op De Vervolging dus als een klaaglied, zoals het gedicht zelf dit voorschrijft. De andere tekst in de editie-Halma die hier nog ter zake doet, is van de hand van de uitgever zelf. Hij bestaat uit zestien gepaard rijmende alexandrijnen in cursieve druk en sluit na een dubbele punt aan bij Op De Vervolging. Uitgaande van Rotgans' slotwoord ‘zegekroon’ beschrijft Halma de eeuwige vreugde die de hugenoten, na op aarde te zijn ‘geslagt als schaapen op 't altaar’, in de hemel zullen genieten. De uitgever vatte hier Op De Vervolging vooral op als een religieuze uiting. Het lijdt inderdaad geen twijfel dat het godsdienstig perspectief, waarbinnen Rotgans zijn beeld van de vervolgde hugenoten en hun koning heeft geschetst, in hoge mate bepalend is voor dit gedicht.
J.J.V.M. de Vet | |
[pagina 49]
| |
Summary
| |
[pagina 50]
| |
accept martyrdom. There were various views at the time: support of the Unionist attempts, outward adaptation to the Catholic surroundings, knowing that theological subtleties do not matter, and complete self-sacrifice in loyalty to the gospels. The poet recommended the third possibility. Rotgans holds the example of the martyrs of former times before the persecuted with, as the greatest example, the suffering Christ: the poem contains an impressive passion scene showing some likeness to Jeremias de Decker's Goede Vrydag. From the adhortations he gives to the persecuted it appears that Rotgans was well informed about the situation in France. Among other things he speaks of fugitives, families being separated, various forms of capital punishment and the galleys. Apart from the literary forms which some of these assume in his poem, these same facts and the same religious arguments occurred in non-literary pamphlets at the time. All the sufferings the French Calvinists had to endure are presented by Rotgans as means of pressure for what he denotes abstractly as ‘gewetensdwang’. Others at the time called for - armed - resistance against this form of suppression, Rotgans did not go further than a recommendation to disobey the king if religion demanded so. As to the history of reception of this poem, there are several testimonies, but none of them dates to an early time. Halma's fellow-townsman Dirk Smout (1710) found the poem lachrymose, François Halma (1715) thought it was a little too stilted, the reviewer of the periodical Maendelyke Uittreksels especially appreciated the address to Louis XIV. |
|