Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |||||||
S.A. Tissot en de strijd tegen het onanisme: mythe of realiteit?Sinds het werk van Van UsselGa naar eindnoot1Ga naar voetnoot* krijgt de Geneefse arts Simon-André Tissot (1728-1797) vaak de rol toebedeeld van de vlaggedrager van de burgerlijke seksuele moraal. Met de tientallen edities van zijn beroemd boek over het Onanisme zou hij het begrip van de masturbatie vooreerst gecreëerd hebben, in die zin dat hij er een aparte zaak van gemaakt zou hebben, die op zichzelf geobserveerd werd, en hij zou vervolgens de drijfkracht geweest zijn achter de anti-masturbatorische campagne die tekenend zou zijn voor de burgerlijke seksuele ethiek. Het werk van Van Ussel is ongetwijfeld baanbrekend geweest. Anderzijds stoot je er toch voortdurend op onnauwkeurigheden en zelfs op krasse onjuistheden, b.v. wanneer hij zegt dat er in de moraaltheologie ‘tot in de 16de-17de eeuw een samenhangende leer omtrent het seksuele ontbreekt’Ga naar eindnoot2 en dat Thomas van Aquino geen woord rept over de masturbatie.Ga naar eindnoot3 Het is niet omdat bepaalde perioden uit de geschiedenis van de moraaltheologie vanuit ons standpunt niet tot enthousiasme nopen dat ze niet bestaan hebben, en de irritatie die ze kunnen verwekken maakt ze niet minder interessant. De laatste jaren hoort men daarbij steeds meer kritische geluiden over al te simpele opvattingen betreffende de veronderstelde repressieve burgerlijke seksuele moraal. E. Shorter heeft het roer radikaal omgegooid, en gesteld dat het sentiment de laatste eeuwen steeds belangrijker is geworden, en wij steeds meer in het geërotiseerde klimaat van de ‘relatie’ zijn gaan leven. M. Foucault heeft de interpretatiecategorie ‘repressie’ en meer bepaald de band, die met socio-economische verhoudingen gelegd wordt, verworpen. Voor hem is de repressie een laattijdig 19de-eeuws verschijnsel, en daarbij slechts een oppervlaktefenomeen, dat een fundamenteler proces verhult: de Westerse mens | |||||||
[pagina 174]
| |||||||
heeft zich steeds meer laten dwingen om zijn meest intieme seksuele roerselen aan anderen te bekennen. Beïnvloed door Foucault, maar voor een deel tegen hem ingaand, hebben J.-P. Aron en R. Kempf de term repressie opnieuw opgenomen, maar het zwaartepunt van het proces later geplaatst dan Van Ussel: met de Juli-monarchie zou de burgerij haar identiteit ideologisch gegrondvest hebben in een nieuwe, geseculariseerde seksuele moraal. J.-L. Flandrin ziet in de repressie dan weer een veel breder proces, dat zich over eeuwen uitstrekt, en vooral vanuit de kerkelijke pastoraal na de Reformatie en Trente moet begrepen worden. P. Gay heeft het complexe van de burgerlijke beleving met veel anekdotisch materiaal willen illustreren, en het aparte parfum van de erotiek uit vorige eeuw willen oproepen; hij wil de mythe doorprikken van de Victoriaanse vrouw als ‘bekwame huishoudster, bezorgde moeder en erotische katastrofe’. Julia Kristeva en M.Foucault (in zijn laatste werken) hebben tenslotte het eigene van het Westerse seksuele verlangen in verband willen brengen met het geheel van onzeGrieks-Joods-Christelijke beschavingsgeschiedenis.Ga naar eindnoot4 De problematiek is dus erg actueel, al dreigt zij opnieuw onoverzichtelijk te worden. Daarom vond ik het aanbod om hier over Tissot te komen spreken een prettige kans om een aantal zaken na te gaan. Bij het voorbereidend werk stootte ik op het pas verschenen werk van Th. Tarczylo,Ga naar eindnoot5 dat precies i.v.m. de geschiedenis van de masturbatie het werk van Van Ussel in de grond boort. De bekoring kwam natuurlijk direct op om als scheidsrechter het werk nog eens over te doen. Het bleek echter snel dat er zich achter het simpele onanisme verre horizonten van niet-geëxploreerd terrein uitstrekken, die onmogelijk op korte termijn verkend kunnen worden. Overigens ben ik geen beroepshistoricus, en mijn actuele cultuurfilosofische interesses zijn vooral met de 19de eeuw verbonden. Het leek mij boeiender om na te gaan welke vooronderstellingen er met de historische belangstelling voor de bestrijding van de masturbatie verbonden zijn. M.a.w.: Welk licht verwacht men wanneer men te weten is gekomen of en hoe onze voorouders masturbeerden, en welk interpretatiekader wordt er bij het onderzoek gehanteerd? Dit is dan ook het eerste punt waar ik het over zal hebben. Vervolgens zou ik enkele twijfels willen uitdrukken die de realiteit van deze masturbatiestrijd betreffen, en die mij ook nog na het werk van Tarczylo niet opgelost leken. Tenslotte wil ik vanuit een klein onderzoek in de psychiatrische handboeken uit het beginvan de 19de eeuw nieuwe elementen ter reflexie aanbrengen. | |||||||
[pagina 175]
| |||||||
Van UsselIn het werk van Van Ussel neemt het thema masturbatie een ruime plaats in. In het hoofdstuk over het seksuele gedrag van de jongeren in de 18de eeuw gaan 6 p. over contacten tussen volwassenen en kinderen, 4 p. over seksuele spelletjes, 33 p. over premaritale coïtus en 51 p. over masturbatie. De auteur wordt vooral getroffen door het feit dat de campagne tegen masturbatie vrij plots in de 18de eeuw start, om steeds heviger en sadistischer te worden tot zij in de helft van de 20ste eeuw uitsterft; dat die campagne niet in religieuze, maar in medische kringen ontstaat, waarna ze door pedagogen wordt overgenomen, en pas na drie kwart eeuw in het religieuze morele discours terecht komt.Ga naar eindnoot6 De these van Van Ussel is dat deze repressieve seksuele moraal het gevolg is van de nieuwe socio-economische verhoudingen die de industriële omwenteling teweegbracht. Het produktie-ideaal van de burgerlijke maatschappij vereiste rationaliteit en zelfcontrole bij iedere burger, en de nieuwe seksuele moraal is een goede illustratie van de overgang van Fremdzwang naar Selbstzwang die hiermee gepaard gaat.Ga naar eindnoot7 Van Ussel brengt wel nuances aan, want hij wil de seksuele moraal niet rechtstreeks uit het nieuw produktie-ideaal afleiden. ‘De geleidelijke verpreutsing, waarvan het Victoriaanse taboe een onderdeel is, werd niet bewust nagestreefd, althans niet in de vormen waarin zij tot uiting kwam. Zij is niet een fenomeen van een causale, maar wel van een conjunctieve, residuele orde... De verpreutsing breidde zich uit zoals het traditionele wegennet: beide ontstonden uit bepaalde soorten relaties tussen mensen, beide zijn irrationeel en zelfs dysfunctioneel in sommige van hun aspecten’.Ga naar eindnoot8 Met dit beeld moeten wij het stellen: Van Ussel geeft eigenlijk geen verklaring waarom de produktieve burger aan de seksualiteit zo'n belang hecht. Je zou hier de noodzaak van een voldoende grote nataliteit kunnen inroepen. De emancipatiebewegingen, die zich op het boek van Van Ussel beroepen, zullen de relatie directer zien: de burger aanvaardt alleen maar produktiviteit, ook binnen de seksuele daad zelf, en wat is er minder produktief dan de verspillende masturbatie? De eerste zinnen van het werk van Tissot lijken deze these overigens te ondersteunen: ‘Onze lichamen ondergaan voortdurend verlies en indien wij deze verliezen niet zouden kunnen aanvullen, zouden wij snel in een dodelijke zwakheid vervallen’. En zo komen wij bij het populaire cliché dat de repressieve seksuele moraal een rechtstreeks gevolg is van het burgerlijk kapitalisme. | |||||||
[pagina 176]
| |||||||
TarczyloDeze ideologische interpretatie zit Tarczylo erg dwars, en ze leidt hem tot vlammende uitspraken als hij het heeft over het werk van Van Ussel. Hij verwijt twee zaken: Vooreerst heeft hij scherpe kritiek op de wijze waarop Van Ussel zijn materiaal verzameld heeft: ‘Het feit dat er zo weinig studies bestaan over de anti-masturbatorische literatuur dwingt mij wel, spijts mijn weerzin, om de stellingen van deze auteur te bediscussiëren. Het woord ‘weerzin’ is in dit verband niet te sterk, want het gaat om een werk dat krioelt van onjuiste feiten, van overgeïnterpreteerde, vertekende en zelfs uitgevonden citaten, die de niet gespecialiseerde lezer niet kan controleren, vermits de referenties ontbreken...’.Ga naar eindnoot9 Om zijn kritiek op Van Ussel te staven geeft hij overigens in aanhang een bibliografie van de werken uit de 18de eeuw die over de masturbatie handelen, alsook de gedetailleerde lijst van de uitgaven van l'Onanisme van Tissot en van de Onania van Bekker, die doorgaans als Tissots inspirator wordt aangezien. Een tweede kritiek gaat dan over het interpretatiekader dat de strijd tegen de masturbatie vanuit de socio-economische verhoudingen wil begrijpen. Op dit punt poogt hij aan te tonen dat het conflict tussen de moraaltheologie en de burgerlijke rationaliteitsethiek dé decisieve factor bij uitstek is om de strijd tegen de masturbatie te begrijpen, en dit poogt hij te staven met een analyse van het nieuwe huwelijksideaal dat in medische kringen gegroeid was. Net zoals Foucault het vòòr hem had gedaan, weliswaar vanuit een ander perspectief, affirmeert Tarczylo dus opnieuw dat de burgerlijke seksuele moraal niet met de categorie repressie, en evenmin vanuit de socio-economische verhoudingen verklaard kan worden. Als de burger een eigen seksuele moraal heeft opgebouwd, dan was dit wel degelijk in reactie tegen de kerk.Ga naar eindnoot10 Wat zijn nu de centrale uitspraken van Tissot die tot deze divergerende interpretaties aanleiding kunnen geven? Er is vooral Tissots uitspraak dat de masturbatie zo gevaarlijk is omdat het sperma een kostbaar vocht is, dat heel veel van het organisme vergt voor zijn bereiding; het mag dus niet verspild worden. Op het eerste gezicht sta je inderdaad voor een economische redenering: het is omwille van de verspilling dat de masturbatie zo'n erg kwaad is. Dat dit een eerste indruk kan zijn, wordt door Tarczylo grif toegegeven. Hij citeert overigens uitvoerig teksten van Tissot die in deze richting gaan. Tissot stelt met een beroep op de traditie de kostbaarheid van het sperma in het licht. Hij verwijst naar alle theorieën die sinds de Oudheid terzake opgesteld zijn, en hij besluit dan dat zij spijts hun divergenties toch tot eenzelfde algemene conclusie leiden: ‘in één woord: uit al deze getuigenissen, en uit een massa andere die niet hoe- | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
ven aangehaald te worden, blijkt voldoende dat het om een uiterst belangrijk vocht gaat, dat men de ‘essentiële olie’ van de dierlijke vochten kan noemen, of, om meer precies te zijn, de ‘spiritus rector’, die bij verspilling de andere vochten verzwakt, en in zekere zin vervluchtigd achterlaat’.Ga naar eindnoot11 Elders zegt hij dat het sperma uit het bloed geconcentreerd wordt, zodat ‘het verlies van één ons sperma meer verzwakt dan het verlies van veertig ons bloed’.Ga naar eindnoot12 De ejaculatie brengt dus een groot verlies mee, en eist krachtige compensaties. De vraag die hierbij direct opkomt, en die Tissot overigens zelf stelt, is deze: ‘Moetje dan niet gewoon stellen dat de gevaren van de masturbatie samenvallen met die van overdreven seksueel verkeer?’. Het antwoord van Tissot, dat ook door Tarczylo in de verf gezet wordt, is dit: bij de coïtus gebeurt er een uitwisseling tussen de twee lichamen, meer bepaald van de adem en van de transpiratie, en dit zijn eveneens essentiële vochten. Het verlies van krachten is hier toch minder groot dan bij de solitaire masturbatie, waarbij alle vochten verloren gaan.Ga naar eindnoot13 Heeft de populaire vertaling van het werk van Van Ussel dan toch gelijk? Zowel het verlies dat zoveel moeite vraagt om aangevuld te worden, als de compenserende uitwisseling van adem en zweet, worden hier dus toch als bijna economische transacties opgevat. Doch dit beeld is volgens Tarczylo erg bedriegelijk, en het bewijst niet dat er een economische ideologie is die ook de seksualiteit intrinsiek als een produktieproces opvat. Wie dit beeld in de context van het nieuwe huwelijksideaal plaatst, ziet direct dat het om iets anders gaat, nl. om rationaliteit. Uit die rationaliteit volgt dan wel een produktiviteits-ideaal, maar slechts als afgeleide. De burger vereert zeker niet de produktiviteit om de produktiviteit. Zijn rationaliteit heeft op de eerste plaats te maken met een bepaalde gemeenschapszin, en in dit kader is de masturbatie het symbool bij uitstek van de negatie van de relationele zin van de seksualiteit. De seksuele moraal van de Verlichting vindt de homoseksualiteit dan ook veel minder erg dan de masturbatie, vermits de wederkerigheid als waarde daar nog wordt overgehouden. De masturbateur wordt daarentegen bij die asociale personages geplaatst als de celibataire priester, de monnik en de eunuch.Ga naar eindnoot14 Tot zover dus de interpretatie van Tarczylo. Wat nu de effectiviteit van de anti-masturbatiestrijd betreft, daar onderschrijft hij voor groot deel wat Van Ussel had gesteld, zij het met enige nuances:
| |||||||
[pagina 178]
| |||||||
| |||||||
Toch nog vragenDe indrukwekkende appendices, waaronder de volledige lijst van de uitgaven van Tissots werk, lijken op het eerste gezicht een stevige grond voor Tarczylo's zelfverzekerdheid in zijn kritiek op Van Ussel. Wat was dan ook onze verrassing toen wij twee van de vijf uitgaven van Tissots Onanisme, die wij konden gebruiken, niet in de lijst terugvonden,Ga naar eindnoot17 en van een ander exemplaar was de uitgever een andere dan de door Tarczylo vermelde.Ga naar eindnoot18 De bronnen die hij bij zijn presentatie van de toenmalige moraaltheologie aanhaalt lijken op het eerste gezicht eveneens nogal dunnetjes.Ga naar eindnoot19 Daarbij verwijst Tarczylo voortdurend naar het boek van Venette als exponent van de geneeskundige opvattingen van de Verlichting, terwijl er op dit symposium al herhaaldelijk op gewezen werd dat dit boek in de 18de eeuw weliswaar nog ruim verspreid was, maar eigenlijk een voorbijgestreefde medische stand van zaken weerspiegelde. Maar laat ons naar de interpretatie van Tissot door Tarczylo terugkeren. Bij nadenken leek het ons toch ook vreemd dat Tissot in de wederzijdse uitwisseling van adem en zweet het decisieve argument zou zien om de excessieve coïtus minder gevaarlijk dan de masturbatie te beoordelen. Tarczylo denkt dat Tissot zich op fysiologische opvattingen steunt, en hij bekritiseert zijn gebrek aan inzicht en logica terzake: want voor een verlichte geest ‘is de fysiologische argumentatie van Tissot echt niets’.Ga naar eindnoot20 Het is echter de vraag of Tissot aan deze fysiologische argumentatie echt belang hechtte. De 18de eeuw is precies de eeuw waar de vochtenleer door de geneeskunde wordt verlaten, en, na een kort maar hevig debat over de bloedsomloop in het begin van de eeuw, alle aandacht zich op het pas ontdekte zenuwstelsel gaat richten. Als | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
Tissot in deze periode met het argument van de uitwisseling van adem en transpiratie uitgepakt zou hebben, is het hoogst onwaarschijnlijk dat ‘Tissot werd aangezien als dé autoriteit op het gebied van de masturbatie, in zulke mate dat weinigen het waagden zijn beweringen in twijfel te trekken’,Ga naar eindnoot21 zoals Van Ussel het stelt, en waarin hij door Tarczylo wordt bijgetreden. Het volstaat echter om naar de tekst van l'Onanisme te grijpen om te zien dat Tissot de zaak niet zo simpel stelt. Zijn argumentatie omtrent het zware verlies, dat de masturbatie aan het lichaam berokkent, is toch wat complexer dan in de voorstelling van Tarczylo. Het gaat niet enkel om de inspanning die het vergt om sperma te produceren. Het gaat vooral om de nieuwe gezuiverde stoffen, die uit het sperma worden afgescheiden en terug in het bloed worden gebracht, en als stimulans voor de vitaliteit van het volledige organisme belangrijk zijn.Ga naar eindnoot22 Deze ideeën, die reeds de latere hormonale theorieën doen vermoeden, brengen Tissot overigens tot de discussie of de castratie niet tot een even dramatische verval moet brengen als de masturbatie. Het gaat dus niet enkel om de verspilling van een te produceren stof. Wat dan het argument betreft dat door Tarczylo in de verf wordt gezet: de fameuze uitwisseling, die bij de coïtus wél, en bij de masturbatie niet zou gebeuren, is slechts de 6de van de 8 redenen, die aangehaald worden, en ze wordt overigens met de zin ingeleid: ‘Andere observaties brengen ons tot een zesde reden, die misschien erg zwak zal lijken, maar die de verlichte artsen toch niet helemaal als zinloos zullen verwerpen’.Ga naar eindnoot23 De andere redenen zijn overigens minstens even interessant. Zij betreffen nl. de niet-lichamelijke gevolgen van de masturbatie. Zij gaan over de emoties en het fantasieleven, die zozeer door de masturbatie kunnen bepaald worden dat de geest erdoor geobsedeerd wordt: de emoties zegevieren over de rationele functies (1ste en 2de reden), de masturbatie leidt tot dierlijke lust en niet tot de spirituele vreugde van de coïtus (7de reden), en de wroeging tast het zelfgevoel van de betrokkene aan (8ste reden). Daarbij is het natuurlijk zo dat de gelegenheid tot masturbatie zich frequenter voordoet dan die tot de gewone coïtus, en dat het excès zich dan ook sneller installeert (3de reden). Ze leidt daarbij ook vaak tot de gewoonte van een erectie zonder ejaculatie, wat het erectieproces zelf op de duur aantast (4de reden). Wat men er vanuit hedendaags standpunt ook van mag denken, al deze redenen spelen toch op andere elementen in dan op het thema van het verlies, en in de tekst nemen zij veel meer plaats in dan de uitwisseling van transpiratie en adem (6de reden) en het even bizarre idee dat de masturbatie veel meer energie vergt dan een gewone coïtus omdat zij meestal rechtstaande gebeurt (5de reden). | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
Het is overigens de vraag of de somatische argumentatie wel zo belangrijk is voor Tissot zelf. Het valt op hoe hij weigert zich uit te spreken op cruciale punten, die de destijds actuele medische discussies raken. Dit geldt voor de vraag wat het sperma eigenlijk is: in een tijd dat ovisten en animalculisten hevig strijden, vergenoegt hij zich om naar Hippocrates, Aristoteles, Plato en Epicurus te verwijzen om dan te besluiten dat wij de precieze natuur van het sperma nog steeds niet kennen, en dat dat er slechts ‘ingenieuze en waarschijnlijke vermoedens’ over zijn.Ga naar eindnoot24 Ook over de vraag op welke wijze het sperma stoffen afscheidt die opnieuw in de bloedbanen worden gestuurd zegt hij: ‘Wij staan wellicht nog niet op het punt om dit probleem echt op te lossen’.Ga naar eindnoot25 Tissot houdt zich op de vlakte, en hij zal deze teksten in de opeenvolgende edities niet herwerken. Het is net alsof het niet daarover gaat... Het zal in ieder geval niet omwille van de fysiologische argumentatie zijn dat Tissots boek kans maakte om tot in de late 19de eeuw als ernstig medisch advies herdrukt te worden. Met dit alles staan wij voor heel veel twijfels, en misschien is dit het ogenblik om de hypothese te schetsen die ons bij het onderzoek stilaan voor ogen kwam, ook al moet er nog heel wat verder onderzocht worden.
| |||||||
[pagina 181]
| |||||||
De geneeskunde is in de 18e eeuw een vat vol tegenstrijdigheden. Het charlatanisme viert er hoogtij, terwijl de verlichte denkers hun vernieuwingspogingen slechts beetje bij beetje weten door te drukken tegen de meest hardnekkige weerstand van de verstarde medische faculteiten, die oude privileges met verbetenheid verdedigen, maar de vernieuwende aanpak van figuren als Vesalius al lang vergeten zijn. De arts heeft een allesbehalve gewaardeerde maatschappelijke positie: Molières blijspelen voeren dit ten overvloede ten tonele. De geneeskunde van de 19de eeuw zal zich dan ook in radikale discontinuïteit met die van de vorige eeuw opstellen. De Franse Revolutie zal zelfs alle medische diploma's nietig verklaren, alle medische faculteiten sluiten en de nieuwe ‘Ecoles de Médecine’ oprichten. Pas in de loop van de 19de eeuw ontstaat er moeizaam zoiets als dé geneeskunde, als samenhangend en georganiseerd geheel van praktijk en theorie. Op het ogenblik dat Tissot schrijft zijn wij nog lang niet zover.Ga naar eindnoot28 Je kan dus vanuit de verschillende | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
herdrukken van het werk van Tissot niet besluiten dat zij een bewijs zijn van de aandacht van dé geneeskunde voor de masturbatie. Tissot kan best invloedrijk geweest zijn in bepaalde kringen, maar niet in wat later als authentische medische traditie zal erkend worden. De volgende hypothese moet gemaakt worden: Tissots Onanisme wordt in een alternatief circuit steeds opnieuw herdrukt, tot het rond 1830-40 door de nieuwe medische wereld herontdekt wordt. Op dit ogenblik is de biologische argumentatie, die men in zijn werk vindt, helemaal voorbijgestreefd, maar dit stoort niet meer: men weet dat de geneeskunde nu al veel verder staat, en men beseft niet dat deze argumentatie destijds evenmin klopte. Wat er over blijft zijn de afschrikkende verhalen, en de nadruk op het gevaar van de ‘passie’, en dat maakt Tissot nu actueel. Retrospectief wordt hij tot de vooruitziende vader van de strijd tegen de masturbatie gepromoveerd. Onze lectuur van de psychiatrische handboeken lijkt deze hypothese te bevestigen, en zij gaf daarbij indicaties waarom het boek van Tissot opnieuw gebruikt kon worden: alhoewel de fysiologische theorieën achterhaald waren, pasten de verhaaltjes over het droevige lot van zoveel masturbanten en de stelling dat de passie de mens niet mag overheersen zeer goed in de ‘médecine des passions’, de gezondheidsleer die de 19e-eeuwse geneeskunde tekende. Als dit waar is opent dit tevens een nieuwe interpretatiemogelijkheid van de burgerlijke seksuele ethiek. | |||||||
PinelWaarom de psychiatrie een echte testcase is voor de ethiek van de 19e eeuw, hebben wij elders al voldoende uiteengezet.Ga naar eindnoot29 Het mag volstaan aan het feit te herinneren dat de tak van de geneeskunde, die wij retrospectief ‘psychiatrie’ noemen, aanvankelijk ‘médecine philosophique’ heette en een veel kleiner terrein innam dan nu; dat zij de lichamelijke oorzaken van de krankzinnigheid helemaal niet op de eerste plaats stelde - dit zal maar na 1850 gebeuren - maar daarentegen aan de ‘morele’ oorzaken een bevoorrechte plaats toekende. Pinel, die na zijn dood tot de grote stichter van de moderne psychiatrie zal verheven worden, gaat uitvoerig in op deze morele oorzaken. Voor hem zijn het vooral de passies die tot de geestesziekte kunnen leiden. Hij noemt ze op: religieus fanatisme, diep verdriet, ongelukkige liefde. Dit is volgens hem de reden dat je onder de gealiëneerden van Bicêtre zoveel priesters en monniken vindt, samen met mensen uit het platteland, kunstenaars, maar weinig natuurkundigen of scheikundigen, en geen enkele meetkundige.Ga naar eindnoot30 Het is duidelijk: de overdreven passie kan de geest ruïneren, terwijl het koel redenerend verstand hem pre- | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
serveert. Over stricte seksualiteit wordt bij dit alles niet gesproken, tenzij terloops: hij geeft een voorbeeld om aan te tonen dat het er in de therapie niet op aan komt om de passies uit te roeien, maar wel om de ene passie oordeelkundig tegen de andere uit te balanceren: hij herinnert eraan dat men reeds in de Romeinse tijd seksuele relaties als remedie tegen de melancholie aanprees. Het seksuele lijkt Pinel echter niet speciaal te boeien, want het tweede voorbeeld dat hij geeft gaat over een koopman die tijdens de Hervorming in Duitsland door de waanidee geruïneerd te zijn gekweld was; hij werd genezen doordat men hem wist te passioneren om tractaten over het offer-karakter van de Katholieke mis te schrijven.Ga naar eindnoot31 De term onanisme komt wel voor in een statistiek die Pinel aanhaalt van zijn collega Gastaldi te Charenton: in 1 van de 71 gerapporteerde gevallen leek dit de oorzaak van de waanzin. Op die éne onanist gaat Pinel in zijn commentaar echter niet in... De 31 gevallen van huiselijk verdriet zijn voor hem duidelijk belangrijker.Ga naar eindnoot32 In dit jaar IX van de Republiek (1801) is er dus blijkbaar weinig interesse voor de seksualiteit als oorzaak van waanzin. Zou dit nu met de toenemende Restauratie veranderen? | |||||||
EsquirolPinel mag de baanbreker zijn, en de figuur rond wie de legende van de filantroop die de kettingen wegnam geweven werd, maar het is Esquirol die voor de praktijk de auteur zal zijn naar wie men zal refereren.Ga naar eindnoot33 Overal vindt men de artikels die hij in 1816 in het Dictionnaire des Sciences Médicales schreef als autoriteit geciteerd, en hierin vinden wij inderdaad de stelling dat masturbatie krankzinnigheid kan veroorzaken. Als je de betreffende passage op zich neemt, lijkt zij perfect te passen om een kruistocht tegen de masturbatie te illustreren: ‘De masturbatie, deze gesel van het menselijk ras, is vaker dan men denkt een oorzaak van waanzin, vooral bij de rijken. Je hebt de indruk dat deze ondeugd noodlottiger is voor mannen dan voor vrouwen. Soms denkt men dat zij bij deze laatsten minder voorkomt; dit is een vergissing, die des te gemakkelijker ingang heeft gevonden doordat vrouwen in hun bekentenissen gereserveerder zijn dan mannen. Indien in enkele erg zeldzame gevallen de onthouding de geestesstoornis heeft veroorzaakt, dan komt het ongeregelde leven toch veel frequenter als oorzaak voor, vooral bij de vrouwen uit het gewone volk’.Ga naar eindnoot34 Deze tekst springt echter veel minder naar voren als je hem in zijn context plaatst. Esquirol was zijn artikel begonnen met de stelling dat er continuïteit is tussen waanzin en normaliteit, had dan in een eerste paragraaf de symptomen en een eerste klassificatie gegeven: 1) lype- | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
manie - de vroegere melancholie -; 2) monomanie; 3) manie; 4) dementie; 5) imbecilliteit of idiotie. Nu was hij in een tweede paragraaf de oorzaken van de waanzin aan het behandelen. Hierbij volgde hij de volgende onderverdeling: 1) de invloed van het klimaat; 2) de seizoenen (met de vraag of de maan de waanzin kan beïnvloeden, zoals de term ‘lunatici’ suggereert); 3) de leeftijd; 4) het geslacht; 5) het temperament; 6) het beroep en de leefgewoontes. Het is in verband met dit zesde punt, waaraan hij 16 bladzijden besteedt, dat wij deze passage van enkele regels over de masturbatie vinden, waarna Esquirol overigens binnen hetzelfde punt onmiddellijk overgaat tot de gevaren van het alcoholgebruik, om zijn aandacht dan vooral te richten op de zeden en de gebruiken van de verschillende volkeren, omdat de opwinding en onrust op dit terrein de grootste bedreiging is voor de geestelijke gezondheid.Ga naar eindnoot35 Het zou dus overroepen zijn indien men in deze tekst een bevestiging las van een anti-masturbatorische kruistocht. De naam van Tissot wordt overigens niet geciteerd. Andere passages waar Esquirol het in zijn werk over de masturbatie heeft nopen overigens tot eenzelfde voorzichtigheid.Ga naar eindnoot36 Stellen dat de masturbatie als oorzaak van waanzin geprofileerd werd, is overtrokken, en het is evenmin zo dat men van de masturbatie een zaak apart lijkt te maken, waarop binnen de seksualiteit speciaal gelet moet worden. Als wij een van de eerste Engelse handboeken openslaan, nl. J.C. Prichards Treatise on insanity, dan vinden wij Esquirol heel vaak geciteerd, maar als hij de tekst over het zinnelijk exces (sensual vices) resumeert, dan heeft hij het enkel over het feit dat er zoveel krankzinnige vrouwen vroeger prostituée waren; hij zegt geen woord over de door Esquirol aangehaalde masturbatie, maar hij volgt hem dan weer verder in de bespreking van het alcoholisme.Ga naar eindnoot37 Dat men een verband zocht tussen prostitutie en krankzinnigheid is overigens best verklaarbaar in een tijd waar men nog niet wist dat syfillis op de duur de hersenen aantast; het feit dat de preciese passionele oorzaak bij een aantal krankzinnigen zo overduidelijk was, bracht mee dat men de klasse van de morele oorzaken maar ging uitbreiden, waarbinnen het ‘zinnelijk exces’ een apart onderdeel werd. Soms lijkt men de masturbatie als iets aparts te willen bekijken, soms weer niet. M. Parchappe zal in een synthetisch werkje in 1839 de classificaties bespreken die de belangrijkste auteurs in hun statistieken gebruiken om de oorzaken van waanzin te onderscheiden. De masturbatie is voor hem een gelegenheid tot ironie: vaak weet men zelfs niet of die bij de fysische of bij de morele oorzaken thuishoort. Zelf stelt hij dan een classificatie voor waarbij de masturbatie bij de ‘excès sensuels’ zou thuishoren, samen met het libertijns leven, het overdreven ge- | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
slachtsverkeer en het alcoholisme, en dit laatste is voor hem veruit de belangrijkste factor uit deze klasse.Ga naar eindnoot38 De teksten, die wij tot nog toe bespraken, stammen uit de destijds toonaangevende Franse psychiatrische traditie. Als wij naar de enige andere betekenisvolle richting grijpen, die van de Duitse romantische psychiatrie, stoten wij op een artikel van Flemming uit 1838, met de beloftevolle titel ‘Over het causale verband tussen zelfbevlekking en geestesstoornis’.Ga naar eindnoot39 Het artikel is echter een weerlegging van de opvatting dat er een rechtstreeks verband zou zijn tussen masturbatie en krankzinnigheid. Het artikel bewijst natuurlijk dat er wel discussie terzake was. De auteur besluit daarbij zijn tekst met de uitdrukkelijke verklaring dat hij de masturbatie als dusdanig niet wil goedkeuren, en dat het natuurlijk de taak is van leraars en opvoeders om met gymnastiek dit kwaad te bestrijden. Terloops wordt er daarbij naar Tissot ‘und seine Gewährsmänner’ verwezen. Doch dat de masturbatie rechtstreeks naar krankzinnigheid zou leiden, wordt ten stelligste ontkend. Inhoudelijk wordt Tissot overigens in de grond geboord: er is fysiologisch geen wezenlijk verschil tussen een vrijwillige en een onvrijwillige pollutie, laat staan tussen de coïtus en de onanie.Ga naar eindnoot40 Het enige wat men misschien zou kunnen stellen is dat de masturbatie een bestaand aftakelingsproces kan versnellen maar, net zoals de andere reeds besproken auteurs, wijst Flemming erop dat het alcoholisme een veel groter gevaar is. Misschien kondigt het artikel van Flemming een periode aan waarin de masturbatie als apart fenomeen meer aandacht zal krijgen en ook door medici bestreden zal worden. Aanduidingen in die richting zullen wij nu verder bespreken. In de periode van de systematisatie van de eerste psychiatrische wetenschap lijken de zaken zich echter zo afgespeeld te hebben: Aanvankelijk botste men op een aantal gevallen van krankzinnigheid waarbij het psychologisch motief overduidelijk was. Op begrijpelijke wijze vond de overtuiging ingang dat een al te sterke emotie de oorzaak van krankzinnigheid kan zijn, of, om het in de toenmalige terminologie te stellen, dat de krankzinnigheid ‘moreel’ veroorzaakt is. Tegelijk waren er andere krankzinnigen, die niet direct een emotioneel trauma ten toon spreidden, maar in wier voorgeschiedenis prostitutie of alcoholisme voorkwamen. Gezien het feit dat men de lichamelijke oorzaken van syfillis en alcoholisme nog niet doorhad, werd er dus binnen het kader van de ‘morele’ oorzaken de nieuwe onderverdeling van het ‘zinnelijk’ exces gecreëerd, en dit was mogelijk omdat de term ‘moreel’ destijds een andere classificatorische betekenis had dan nu.Ga naar eindnoot41 Bij dit alles kan je niet zeggen dat de masturbatie als iets aparts geviseerd werd. Van Ussels stelling, dat de strijd tegen de masturbatie | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
een continue proces was, dat bij medici begon om van daaruit in de pedagogie en pas uiteindelijk in de kerkelijke moraal door te dringen, moet dus herzien worden. Tissot lijkt de medici eigenlijk niet beïnvloed te hebben. Het artikel van Flemming wijst wel in de richting dat het op de eerste plaats de Duitse pedagogen zijn die het euvel van de zelfbevlekking hebben aangeklaagd. Het blijft nog te bezien of de medici dan gevolgd zijn. | |||||||
GuislainHet zou in dit gezelschap ongepast zijn aan Guislain voorbij te gaan. Bekroond te Amsterdam toen Noord en Zuid nog samen de onderdanen van Willem I waren, kreeg de man gauw wereldnaam, en het is niet voor niets dat Hegel zijn werk gebruikt als hij een overzicht wil krijgen over de stand van de psychiatrie.Ga naar eindnoot42 Laten wij beginnen met het bekroonde werk, het Traité sur l'aliénation mentale et sur les hospices des aliénés uit 1826. Guislain begint er met een korte historiek en een situering van de belangrijkste psychiatrische auteurs. Tissot vinden wij niet vermeld, maar dat was eigenlijk te verwachten, vermits Tissot wel veel over neurologie had gepubliceerd, maar de neurologie op dat ogenblik nog niet tot de psychiatrie behoort. Na een korte discussie over de mogelijke classificaties, opteert Guislain voor de klassieke vierdeling van Pinel,Ga naar eindnoot43 en dan komen wij aan de traditionele, uitvoerig behandelde vraag of de waanzin een ziekte van de ziel is, of een ziekte van het lichaam. Hier vinden wij, veel systematischer dan bij Esquirol, de vraag naar de oorzaken van de waanzin terug. Lichaamsdeel na lichaamsdeel wordt bekeken, en er gaat veel aandacht naar de hersenen (de nieuwe opvatting waarvan de discussie volop aan de gang was), en naar het spijsverteringsstelsel (de vroegere hypothese waarop de klassieke medische therapieën van purgatie, emetie en dieet waren gebaseerd). Guislain besluit met enkele notities over de uterus. Masturbatie komt bij dit alles niet ter sprake, met uitzondering van een aantal synoptische tableaus over de oorzaken van de waanzin, waarbij een tabel van Esquirol over de oorzaken van de dementie wordt overgenomen. Guislain zegt echter geen woord over het onanisme dat volgens Esquirol trouwens slechts in 11 van de 195 gevallen als fysische oorzaak van de dementie wordt aangewezen.Ga naar eindnoot44 Volgens Guislain zijn de morele oorzaken van de waanzin overigens veel belangrijker dan de fysische oorzaken, en zijn aandacht gaat dan hoofdzakelijk naar deze. Doch bij de morele oorzaken vinden wij de masturbatie evenmin. | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
Guislains boek was een standaardwerk. Na de scheiding van Noord en Zuid werd in België het volgende werk van Guislain invloedrijk, nl. zijn Traité sur les Phrénopathies uit 1833.Ga naar eindnoot45 Hierin vinden wij evenmin iets over masturbatie. In Noord-Nederland gebruikte men vertaalde buitenlandse handboeken. In 1840 verschijnt de vertaling van J.M. Leupolds Zielsgeneeskunde.Ga naar eindnoot46 Het werk volgt opnieuw het klassieke schema dat op Esquirol teruggaat. Er wordt begonnen met de oorzaken van de krankzinnigheid, en in dit werk neemt de drukte van het moderne leven nu de eerste plaats in. Nadat het subjectivisme en het scepticisme in geloofszaken werd aangeklaagd, vinden wij ook enkele bedenkingen over het ongeregelde leven, waartoe ook overdreven geslachtsverkeer behoort. Over masturbatie als dusdanig vinden wij echter evenmin iets. Meer succes hebben wij in het werk van W.C. Ellis, dat het jaar erop door De Boer uit het Engels vertaald wordt. Daar vinden wij, na de inmiddels klassieke stelling dat een te libertijns leven tot de krankzinnigheid kan leiden, een aantal allusies op ‘eene ondeugd, het geheime en onverdachte toegeven aan welke, behalve het verzwakken van de algemene krachten, eene specifieke en directe strekking schijnt te hebben, tenminste in vele constitutiën, om op hersenen en zenuwstelsel te werken’.Ga naar eindnoot47 Je moet echter naar het aanhangsel grijpen, dat duidelijk slechts voor gevormde lezers bedoeld is, om te horen dat het over de masturbatie gaat. Tissot wordt evenwel niet vernoemd.Ga naar eindnoot48 Verder gaat het dan volgens het klassieke schema weer over alcoholisme... Is Ellis een geïsoleerd auteur? In ieder geval beginnen analoge ideeen nu stilaan weerklank te vinden. Na zijn bezoek aan Schroeder Van der Kolk te Utrecht, schrijft Guislain in 1842: ‘Zaadlozing en masturbatie lijken voor hem in verband te staan met sommige vormen van geestesstoornis. Als therapie grijpt hij naar de cauterisatie van de urether’.Ga naar eindnoot48 Kort nadien geraakt Guislain er zelf van overtuigd dat de masturbatie geen onschuldige zaak is, en de auteur die hij in zijn Leçons orales sur les phrénopathies uit 1852 dan als autoriteit aanhaalt is inderdaad Ellis: hij is volgens Guislain degene die het sterkst op de gevaren van de masturbatie voor de geestesgezondheid heeft gewezen. Ook de naam Tissot vinden wij nu plots terug, maar niet op dezelfde hoogte. Guislain verdedigt het werk als iets dat toch nog van het beste is in de stortvloed van literatuur, die bij het grote publiek circuleert, maar hij betreurt wel deze vorm van vulgarisatie. Guislain zelf zegt te geloven dat de masturbatie in bepaalde gevallen inderdaad tot krankzinnigheid kan leiden, en hij zet ertoe aan naar deze verborgen oorzaak te speuren, vooral bij jongeren. Wel gelooft hij niet dat het in het verlies van een kostbare substantie is dat het eigenlijke gevaar gelegen is; de verhoogde spanning van het zenuwstelsel is veel gevaarlijker, evenals de ongebreideldheid van de fantasie en vooral de gewetensangst die eruit volgen.Ga naar eindnoot49 | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
Blijkbaar begint men op dit tijdstip over de masturbatie nog meer te debatteren, want Guislain gaat in tegen Lisle die gesteld zou hebben dat ook de onvrijwillige zaadlozingen gevaarlijk kunnen zijn.Ga naar eindnoot50 Terloops weze opgemerkt dat met de groeiende kennis van het zenuwstelsel en de hersenen steeds meer ‘passies’ uit het moderne leven onder het kritisch oog van de arts vallen. In de buurt van het zinnelijk exces vinden wij nu naast de masturbatie ook het gebruik van tabak, koffie, thee, hash... De concepten van ‘drugs’ en ‘verslaving’ ontstaan, en zij komen door deze poort het terrein van de medische bekommernis binnengewandeld. | |||||||
BesluitLaat ons naar ons vertrekpunt terugkeren. Vanwaar kwam Van Ussels interessepunt voor de geschiedenis van de masturbatie. M.i. vanuit twee motieven, die wellicht scherper moeten onderscheiden worden dan hij het zelf deed.
Uit ons onderzoek blijkt in ieder geval dat de voorstelling van een continue masturbatiestrijd, die van Tissot tot aan de helft van de 20ste eeuw zou rijken, in ieder geval onhoudbaar is. De stellingen van Fou- | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
cault, Aron en Kempf, die het begin van het ‘anti-seksueel syndroom bijna halfweg in de 19de eeuw plaatsen, lijken meer waarschijnlijk. Hiermee vervalt een te simpel verklaringsschema dat de repressieve seksuele moraal uit de veranderde socio-economische verhoudingen wil afleiden. Wat ons onderzoek evenmin bevestigt - en wat Tarczylo nochtans blijft houden - is dat de masturbatie als een apart fenomeen werd gezien, dat de strijd tegen de masturbatie van geen enkele inhoudelijke argumentatie vergezeld was, en alleen maar kan begrepen worden vanuit de medische reactie die tegen de kerkelijke moraal een nieuw huwelijksideaal plaatste. Wat de eerste psychiatrische handboeken laten blijken is een hele reflectie over de gevaren van het jachtige leven en over de risico's die de destabilisatie van het politiek en kerkelijk bestel meebrengen omdat zij de passies de vrije loop laten, en het is binnen een ‘geneeskunde van de passies’ dat men zorg meent te moeten hebben voor een natuurlijke ordening van de seksualiteit. Als er dan een aparte en irrationele anti-masturbatiestrijd is, dan lijkt die, wat de geneeskunde betreft, later te komen, en dan is niet Tissot, maar Ellis de grondlegger.
P. Vandermeersch | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
Summary
|
|