Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Van speelhuis naar bordeel?
| |
[pagina 158]
| |
eeuw. En, vanzelfsprekend, de geschiedenis van de prostitutie in Amsterdam. Onderzoek naar de geschiedenis van de prostitutie kent een aantal belangrijke soorten bronnen. De eerste is officiële overheidsregistratie van prostituées en bordelen, waar dat het geval was. De tweede zijn Rechterlijke Archieven, in tijden dat prostitutie strafbaar was gesteld. De derde zijn rapporten en gegevens vanuit de medische hoek, omdat vanwege het risico van geslachtsziekten prostitutie altijd een zorg voor de medische wereld is geweest. De vierde zijn literaire bronnen: boeken, toneelstukken, reisverslagen, dagboeken en dergelijke. Als vijfde kunnen afbeeldingen op prenten en schilderijen genoemd worden. Voor onderzoek naar prostitutie in Amsterdam in de 17e en 18e eeuw zijn de voornaamste bronnen van het tweede type, want prostitutie en bemiddelen voor prostituées was er een misdrijf. Pas in de 19e eeuw werden, en dan nog tijdelijk, de prostituées aan registratie en gedwongen medische controle onderworpen. Verder zijn er veel geschriften over, literaire, populaire en medische, die gegevens verschaffen over prostitutie. Afbeeldingen zijn er ook in overvloed; ‘bordeeltjes’ en ‘koppelaarsters’ vormden zelfs een apart genre binnen de Nederlandse schilderkunst, maar bij de interpretatie hiervan moeten we nog voorzichtiger zijn dan bij de overige brontypen.Ga naar eindnoot1Ga naar voetnoot* AmsterdamGa naar eindnoot2 stond in de tijd van de Republiek bekend als centrum van prostitutie, en genoot in dit opzicht zelfs een internationale reputatie. Dat is niet verwonderlijk: met haar 200.000 inwoners was Amsterdam in de tweede helft van de 17e eeuw en in de 18e eeuw de derde stad van Europa, na Londen en Parijs, die eveneens als broeinesten van prostitutie bekend stonden. Naar pré-industriële begrippen was het een echte metropool, met vele prostitutie-bevorderende kenmerken: veel immigranten, veel reizigers en bezoekers, een groot scala tussen rijk en arm, achterbuurten die centra van illegale aktiviteiten waren, en waar het toezicht van overheid en gemeenschap ontoereikend was. Amsterdam was daarbij een havenstad, waar altijd duizenden zeelieden aanwezig waren, waarvan velen, doordat ze net aan- of afgemonsterd hadden, geld op zak hadden. Deze vormden een belangrijke groep prostituanten, maar ook onder de rest van de manlijke bevolking valt vraag naar prostituées te verwachten. De gemiddelde huwelijksleeftijd was hoog, waardoor jonge mannen vaak tot hun dertigste gedwongen waren om celibatair te leven. Veel van de hierboven genoemde kenmerken werkten niet alleen aan de vraagzijde van de prostitutie, maar ook aan de aanbodzijde. Onder de immigranten waren vele (alleenstaande) jonge vrouwen, en onder de gehuwde vrouwen waren vele zeemans- | |
[pagina 159]
| |
vrouwen, die in de praktijk alleenstaand waren en hun eigen boontjes moesten doppen. De gemiddelde huwelijksleeftijd was ook voor vrouwen hoog, namelijk na het 25ste jaar. Daarbij was er een groot vrouwenoverschot in Amsterdam, groter zelfs dan normaal was voor pré-industriële steden: binnen de lagere klassen waren er 5 vrouwen op 4 mannen. De zeevaart was hier gedeeltelijk debet aan. Dat alles betekende dat zeer veel vrouwen uit het gewone volk vele jaren, soms levenslang, geheel in hun eigen levensonderhoud moesten voorzien, en soms in dat van hun kinderen erbij, en dat terwijl arbeidsmogelijkheden voor vrouwen geringer waren dan voor mannen, en de lonen veel lager dan de mannenlonen, zelfs wanneer het om hetzelfde werk ging. In Amsterdam was er dan ook nooit gebrek aan prostituées. Het voorgaande dient om aan te geven, dat we in Amsterdam veel prostitutie kunnen verwachten. Maar hoeveel is veel? Uit de beschikbare bronnen komen we dat niet aan de weet. Nadat Nederland in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd, werd ook hier, voor het eerst en tijdelijk, een verplichte registratie van prostituées ingevoerd. In deze jaren werden ervan 500-800 lichte meisjes ingeschreven, maar de autoriteiten klaagden, dat dit lang niet alles was en dat het uiterst moeilijk was de prostituées op de lijsten te krijgen.Ga naar eindnoot3 Ik sluit me aan bij Sjoerd Faber, die stelt dat in Amsterdam in de 18e eeuw er op elk moment zeker 1000 prostituées geweest moeten zijn, en mogelijk veel meer.Ga naar eindnoot4 We moeten met een dergelijke vage schatting maar tevreden zijn, want het ziet er niet naar uit dat we het ooit echt zullen weten. Zelfs voor onze eigen tijd is het uiterst moeilijk om een compleet beeld te krijgen van de prostitutie. Prostitutie is een onderwerp, dat altijd de belangstelling der mensen geprikkeld heeft, en in alle tijden zijn er schrijvers en uitgevers geweest, die daarvan hebben geprofiteerd. Een van de bekendste Nederlandse boeken over prostitutie verscheen in 1681 in Amsterdam onder de titel: Het Amsterdamsch Hoerdom, Behelzende de listen en streeken, daar zich de Hoeren en Hoer-waardinnen van dienen; benevens der zelver maniere van leeven, dwaaze bygelovigheden, en in 't algemeen alles 't geen by dese Juffers in gebruik is. Dit is een uiterst leesbaar werk, dat inderdaad waarmaakt wat de titel belooft. De korte inhoud is als volgt: de ik-persoon, iemand die een reisje maakt naar Amsterdam is zeer nieuwsgierig naar de Amsterdamse prostitutie, waarover hij vaak heeft horen spreken. In zijn slaap verschijnt hem de duivel, die hem meeneemt op een tocht langs de speel- en hoerhuizen van de stad. Ze zijn onzichtbaar, dus zien en horen alles. De ik-persoon stelt vele vragen, en zijn leidsman weet alle antwoorden. Bij elkaar verschaft het een kleurrijk en gedetailleerd beeld van de prostitutie in het derde kwart van de 17e eeuw. Deze periode was er tevens één waarin prostitutie van overheids- | |
[pagina 160]
| |
wege werd vervolgd. Meer dan 100 prostitutie-processen per jaar was geen uitzondering. Gegevens verkregen uit processtukken hebben een hoger werkelijkheidsgehalte dan uit populair proza, dat is duidelijk. En waar het om veel processen gaat, mag men aannemen, dat de gegevens ook enigszins representatief zijn. Wytzia de Savornin Lohman en ik hebben meer dan 1000 prostitutieprocessen uit het derde kwart van de 17e eeuw bestudeerd, op basis van de Confessieboeken, dat zijn de boeken waarin de verhoren en vonnissen van de in voorarrest genomen arrestanten werden genoteerd.Ga naar eindnoot5 Na het afsluiten van dit uiterst arbeidsintensieve karwei, moesten we tot de conclusie komen, dat mensen als Volmuller en Lewandowski en Van Dranen, die zich bij de beschrijving van de prostitutie voor deze periode grotendeels of zelfs geheel baseerden op het Amsterdamsch Hoerdom, het nog niet zo gek bekeken hadden.Ga naar eindnoot6 Trekken we er wat overdrijving en sensatie af, dan komt het beeld dat het Amsterdamsch Hoerdom schetst, in grote trekken overeen met het beeld dat onderzoek in de Confessieboeken oplevert. Blijkbaar wist de schrijver (volgens het fiche in de catalogus van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek Simon de Vries, maar veiliger aan te duiden met ‘onbekend’) heel goed waar hij het over had. Mogelijk is dit een vroeg voorbeeld van wat in de sociologie de methode van ‘participerende observatie’ heet. Maar misschien kunnen we het Amsterdamsch Hoerdom nog het beste vergelijken met een Vrij Nederland bijlage: het thema is gekozen met het oog op de verkoop, smakelijke en sensationele details krijgen alle aandacht, maar toch, de journalist is er zelf geweest, en heeft alles zo niet uit de eerste, dan toch uit de tweede hand, en de foto's zijn echt. Het beeld, dat we zo kunnen vormen van de prostitutie in Amsterdam in het derde kwart van de 17e eeuw, heeft een aantal specifieke kenmerken. In de eerste plaats valt op, dat de organisatie in handen was van vrouwen. Het waren de zogenaamde hoerewaardinnen, meestal wat oudere vrouwen, die meisjes overhaalden hoer te worden, en hen de mooie kleren verschaften, die ze nodig hadden om klanten te lokken. De prostituées woonden in huis bij deze hoerewaardin en klanten konden daar aan huis komen, als ze het adres wisten, of op straat geworven worden, of opgedaan worden in het speelhuis. In alle gevallen was de hoerewaardin op de achtergrond aanwezig. Ze fungeerde als manager van de prostituée. Ook in de speelhuizen was het de vrouw van de waard, die de prostitutiekanten van het bedrijf regelde, en deze werd ook wel hoerewaardin genoemd. Manlijke souteneurs in de betekenis zoals wij die nu kennen, kwamen niet of nauwelijks voor. Het tweede kenmerk is, dat de organisatie kleinschalig was. Hoerewaardinnen hadden zelden meer dan twee meisjes in huis wonen, en als er meer klanten kwamen, werd gauw van een bevriend hoerhuis versterking gehaald. | |
[pagina 161]
| |
Ook waar prostituées in een speelhuis of herberg met slechte reputatie intern woonden, waren dat er nooit meer dan een paar. In de derde plaats valt op, dat de meeste meisjes niet vrij waren: hun uitrusting kregen ze op afbetaling van de hoerewaardin, en door hun schulden waren ze in haar macht. De hoerewaardin kon haar zelfs ‘doorverkopen’: dat wil zeggen dat de schulden van het meisje plus een transfersom, die afhankelijk was van de ‘marktwaarde’ van het hoertje, betaald werden door een andere hoerewaardin, die dan de nieuwe manager van de prostituée werd. Buiten het hoer- en speelhuiscircuit waren er nog andere soorten van prostitutie, zoals prostituées van betere stand, die op zich zelf woonden, en prostituées helemaal onder aan de ladder, die hun bedrijf op straat uitoefenden, maar de hoofdmoot werd toch gevormd door de hoeren onder de hoede van een hoerewaardin. Het Amsterdamsch Hoerdom werd binnen een eeuw acht maal herdrukt, en nog in het jaar van eerste uitgave verscheen de Franse vertaling, waarvan nog een editie bekend is uit 1883. Het werd ook in het Duits vertaald (1754). Het is echter niet het enige werk, waarin een beschrijving van de Amsterdamse prostitutie gegeven wordt, al was het wel het meest uitgebreide en meest succesvolle boek in dit genre. In 1793 verscheen in Amsterdam een werk dat er op lijkt, namelijk het al genoemde: De Amsterdamsche Speelhuizen. Het lijkt zelfs op een imitatie van het Amsterdamsch Hoerdom, want ook hier neemt een ervaren hoereloper een nieuwsgierige, maar onwetende jongeman op stap. De ervaren figuur is in dit geval een doorgewinterde Amsterdamse lichtmis, terwijl zijn ‘leerling’ een jeugdvriend is, die jarenlang in Oost-Indië is geweest en nu niet meer weet, hoe de zaken op prostitutiegebied in elkaar steken. Want, verzekert zijn vriend hem, er is hier de laatste jaren veel veranderd. Hier spitsen historici natuurlijk hun oren. Gezien het reportagekarakter van dergelijke prostitutiebeschrijvingen moeten we dit werk immers als een potentiële serieuse bron beschouwen. De verleiding is groot om nu uitgebreid uit de dialoog tussen Willem (de lichtmis) en Jacob (de teruggekeerde Oostinjevaarder), te citeren. Daarvoor ontbreekt hier echter de ruimte, zodat ik hier zal samenvatten, wat er volgens Willem nu eigenlijk allemaal veranderd is. Dat komt op het volgende neer. De postitutie is verdwenen uit de Jordaan, en concentreert zich nu in de binnenstad. Kleine speelhuizen zijn uit, en grote zijn in. Van die grote huizen zijn er verschillende bijgekomen, en, wat meer is, deze zijn nu anders georganiseerd. De meisjes wonen nu allen intern, soms wel met 20, 30 of 40 tegelijk. De hoerewaardinnen zijn aan de kant gezet. De speelhuisbazen, mannen, steken veel geld in een schitterende inrichting van hun zaak, en ook de meis- | |
[pagina 162]
| |
jes gaan nu veel beter gekleed. En deze aanpak is succesvol, want, terwijl er de klad zat in het speelhuiswezen, lopen deze zaken bijzonder goed, zodat sommige hoerewaarden hun bedrijf voor enorme bedragen hebben overgedaan en nu kunnen gaan rentenieren. Kortom, van speelhuis naar bordeel, van kleinbedrijf naar grootbedrijf, van vrouwenzaak naar mannenzaak. Klopt dit met de werkelijkheid? De eerste gang is natuurlijk weer naar de Confessieboeken, maar daar worden we in dit geval weinig wijzer van. Gedurende de 18e eeuw werd prostitutie geleidelijk minder vervolgd, en tegen het einde van de eeuw komen we nog maar een handjevol prostituées en hun managers in de Rechterlijke Archieven tegen. Deze werden meestal wegens iets anders gearresteerd dan prostitutie: er was gestolen goed in het huis gevonden, er was een vechtpartij geweest of ruzie met de buren. Voor de prostitutie werd vrijwel geen straf uitgesproken: de hoertjes werden meestal gewoon vrijgelaten, de hoerewaardinnen gingen hoogstens 14 dagen op water en brood. Wat we uit deze processen kunnen opmaken over de organisatie, vertoont het vertrouwde beeld: een hoerewaardin die hoerhuis houdt in haar eigen woning, en twee prostituées bij zich heeft wonen. De werkwijze en de overeenkomsten tussen hoer en waardin lijken niet van de eeuw ervoor te verschillen. Grote bordelen worden in de Confessieboeken niet genoemd. Maar waar de prostitutie zo weinig vervolgd wordt, kunnen de Rechterlijke Archieven niet meer als belangrijkste bewijsmateriaal gelden. Hier komen we op het onderwerp van het overheidsbeleid en de gevolgen daarvan. Officieel was er een prostitutieverbod en stonden er speciaal zware straffen op koppelen en bemiddelen. Maar in een stad als Amsterdam was het onmogelijk om prostitutie uit te bannen, en hoewel de overheid dat wel inzag, legde ze zich daar in de 17e eeuw niet bij neer. In de 18e eeuw veranderde echter het overheidsbeleid van bestraffing naar beheersing. Hoe die beheersing in zijn werk ging, is niet geheel duidelijk. Johann Beckmann, een Duits reiziger, schreef in 1762, dat wie een speelhuis wilde beginnen, f 500 aan de magistraat diende te betalen.Ga naar eindnoot7 In De Ongelukkige Levensbeschrijving van een Amsterdammer, weer een populair prozawerk dat een bruikbare bron is voor sociaal-historici, en dat in het derde kwart van de 18e eeuw speelt, staat dat speelhuizen de substituutschouten geld betaalden om drie nachten in de week muzikanten in huis te mogen hebben. De boetes voor speellieden in de andere dagen van de week werden echter ontdoken door de schoutsdienaren en ratelwachten om te kopen.Ga naar eindnoot8 Het voorgaande lijkt op een vergunningenstelsel, maar dat was het toch niet helemaal. We moeten eerder denken aan een variatie van de mogelijkheid om te composeren, dat wil zeggen met de justitie een | |
[pagina 163]
| |
financiële schikking te treffen voordat het tot een proces kwam. Compositiebedragen zijn terug te vinden in de rekeningen van de Schout, en deze zijn over voor de jaren 1723 en 1732-1810. En inderdaad komen hierop veelvuldig mededelingen voor als ‘van een seker persoon wegens speelhuishouden (of hoerhuishouden), afgemaakt op...’ en dan het bedrag. Een klein onderzoekGa naar eindnoot9 in deze bron leverde het volgende op. In de eerste plaats valt op dat het toch maar om enkele (van 0-8) gevallen per jaar gaat. Ook is er weinig regelmaat in te ontdekken. Een stelsel, waarbij de schout een maal per jaar langs speel- en hoerhuizen ging om de ‘belasting’ op te halen, bestond dus zeker niet. Daarnaast komen speelhuizen regelmatig voor in de Schoutsrekeningen omdat er vechtpartijen zijn geweest: de boetes zijn dan laag, en van prostitutie wordt niet gerept. Er zijn echter wel degelijk ontwikkelingen te zien, die geheel in mijn uitgangspunt passen. Er worden nooit namen in de schoutsrollen genoemd, en vaak het neutrale woord ‘persoon’. Wanneer van dat laatste wordt afgeweken, gaat het in het begin van de eeuw meestal over ‘hoerewaardinnen’, en aan het eind vrijwel altijd over ‘hoerewaarden’ en ‘speelhuishouders’. Tenslotte is er een ontwikkeling te zien in de hoogte van de bedragen die genoemd worden. In de jaren '30 is het maximum 200 à 300 gulden, in de jaren '60 400 à 600 (met als gemiddelde het bedrag dat in die tijd door Johann Beckmann genoemd werd als prijs voor een ‘bordeelvergunning’). Maar rond 1790 zijn de bedragen opgelopen van ongeveer 600 tot maar liefst 2500 gulden. Een voor de hand liggende verklaring van die hoge bedragen is, dat dit grote huizen waren, die dergelijke bedragen ook werkelijk op konden brengen. Kortom, ook de schoutsrekeningen suggereren: van vrouwenzaak naar mannenzaak, van kleinbedrijf naar grootbedrijf. Gezien Amsterdams reputatie als prostitutiecentrum, en de schatting van duizend prostituees (waar dan nog enkele honderden hoerewaardinnen en -waarden bijkomen), vormen deze enkele composities in de Schoutsrekeningen en het handje vol arrestaties in de Confessieboeken maar een magere jaaroogst. Mogelijk was nog een ander soort bemoeienis met de prostitutie van belang. In veel populaire geschriften en andere contemporaine literaire bronnen wordt beweerd, dat speelhuishouders en hoerewaardinnen er voor zorgden, goede maatjes te zijn met ratelwachten en schoutsdienaren, zodat ze met rust gelaten werden en zelfs van te voren gewaarschuwd werden wanneer er invallen te wachten stonden. Dat dergelijke corruptie van de politie in werkelijkheid voorkwam, staat buiten kijf. De omvang van dit verschijnsel is echter niet te schatten. Het lijkt erop, dat het de politie en justitie in de tweede helft van de 18e eeuw vooral ging om orde en rust, om de handhaving van de openbare orde en de openbare zedelijkheid. Dat betekende dat men de | |
[pagina 164]
| |
hoeren liever binnenshuis zag dan buiten op straat. De enige grote akties tegen prostituées in deze periode waarbij tientallen vrouwen voor de rechtbank terecht kwamen en ook bestraft werden waren dan ook razzia's onder straathoeren, zoals in 1768Ga naar eindnoot10 en in 1793.Ga naar eindnoot11 Misschien betekende dat dat in Amsterdam de prostitutie meer dan in andere steden geconcentreerd was binnenshuis. In dit verband is de mededeling van een Haagse prostituée, een meisje dat in Den Haag gewoon was haar klanten op te pikken op straat, in de Voorhout, van belang. Ze had uit de stad moeten vluchten wegens betrokkenheid bij een vechtpartij, was toen naar Amsterdam gegaan, maar keerde snel weer naar Den Haag terug omdat ze, zoals ze voor de rechtbank verklaarde, geen zin had om in een hoerhuis te zitten.Ga naar eindnoot12 De preoccupatie met orde en rust blijkt ook hieruit, dat prostituées, hoerewaardinnen en speelhuishouders vooral kans liepen met de justitie in aanraking te komen, wanneer er in hun huis gevochten was of er door hun bedrijf herrie op de buurt was geweest. Het meest spectaculaire voorbeeld in deze is een geval waarvan we op 8 april 1790 in de Schoutsrekening de volgende aantekening vinden: ‘Van een zeker speelhuishouder over verregaande brutaliteiten en met kwetsing verzeld gaande mishandelingen aan diversche vrouwlieden afgemaakt op f. 12.000.’Ga naar eindnoot13 12.000 gulden is een gigantisch bedrag, en bij mijn weten het hoogste bedrag waarvoor ooit gecomposeerd is. Uit de formulering blijkt dat het speelhuishouden niet de oorzaak was; en uit De Amsterdamsche Speelhuizen kunnen we opmaken dat het hier gaat om Jan Oostinje alias Hein de Mof, een man die een groot speelhuis (of een bordeel?) dreef in de Breestraat, maar ‘hij was beestachtig brutaal, (vooral) tegen zyne vrouwlieden’, en de klanten zouden bij hem zijn weggebleven, als zijn vrouw, een ervaren hoerewaardin, en zijn dochter hun vak niet zo goed verstaan hadden. ‘Dan de brutaliteit van Heinbaas heeft de civiliteit van zyn beminde Ega en niet onbevallige dochter overtroffen, en zyn ongeluk bewerkt, en dat wel zoo, dat mogelyk alle zyne confraters 'er een gevoelige veeg mede door uit de pan zullen krygen, en al vry wat in hun brutaale geld en kostwinningen gefnuikt worden, zoo als ik, als wy aan de sukkel bennen, wel nader u verklaaren zal: althans Hein baas, die noch al meer maal gevecht in zyn huis had, en by de vrouwlui en oppassers niet zeer bemind was, geraakte over weinig weeken weder in het zelve geval, zoo dat 'er de wachts aan te pas kwamen, en is door dit geval in handen der Justitie geraakt, en heeft aldaar een vonnis gekreegen, dat wel wat schrik onder dat zoort van luidjes maaken zal, en hun derzelver gewoonlyke brutaliteiten wel een weinig doen afwennen; terwyl zyn Vrouwtje met het geen zy denkelyk best bergen kon, de aftocht geblaazen heeft, | |
[pagina 165]
| |
en de dochter alleen in 't huis haar bon plaisier en goede zwier is blyven neemende, zich met haare vriendjes vrolyk maakende.’ Kortom, Hein de Mof kon zijn tent sluiten, en de schrik zat er onder zijn collega's voor een tijd in. Opvallend is, dat de politie juist aanstoot nam aan het aspekt van de mishandeling van de prostituées. Ook Jacob in de Amsterdamsche Speelhuizen telt zwaar aan de negatieve kanten van het bordeelbestaan voor de prostituées. ‘Ik was ook liever een zwarte meid of slavin op Batavia, als een licht vrouwspersoon in een Speelhuis, want dat is een gevangenisleeven, (...) en veellicht zullen 'er ook nog al oorvygen zwaaijen, als ze niet wel op haar zaak passen of geen geld genoeg verdienen.’ Willem verklaart dan, dat deze ‘onnatuurlyke handelswys omtrent de vrouwlieden’ de hoerewaarden nogal eens duur komt te staan, als de hoeren hierover gaan klagen. ‘als zoo een speelhuis overgedaan wierd, dan wierden ook de Vrouwlieden als Slavinne overgeleeverd, en dat kan waarlyk in geen Vry land worden geduld, dat men menschenvleesch ter markt brengt, en dat wel om door die menschen ontucht te doen bedrijven (...)’ Vindt men in de 17e eeuw vooral een stereotiep van hoeren als verleidsters, als initiatiefneemsters, de bordeelprostituées vallen hier in de categorie van passieve slachtoffers: een meer 19e-eeuwse zienswijze. Overheidsbeleid inzake prostitutie heeft altijd invloed op de organisatie van de prostitutie. Toen in de 17e eeuw prostitutie werkelijk vervolgd werd, had dit als gevolg dat ze kleinschalig bleef en zich verspreidde over de stad. In dergelijke omstandigheden zal niemand geld investeren in een groot luxe bordeel, want de kans deze investering te verliezen is dan te groot. Tegen het eind van de 18e eeuw waren zulke investeringen blijkbaar wel verantwoord, en daarmee dreven de grote speelhuishouders - mannen - de kleine hoerewaardinnen uit de markt. De meeste hoerewaardinnen waren immers zelf armoedzaaiers, die soms de investering om een hoertje aan haar uitrusting te helpen zelf moesten lenen. Zodra het gaat om grote sommen geld, zien we altijd meer mannen dan vrouwen. Overigens bevorderde de verandering van bestraffen naar afkopen deze ontwikkeling ook. Van het compositiesysteem hadden schout en schoutdienaren immers persoonlijk voordeel, en van kale kikkers - lees, arme hoerewaardinnen - vallen nu eenmaal geen veren te plukken. Het afkoop- en mogelijk omkoop-systeem van dit prostitutie beleid bestendigde zo zichzelf, waarvan de grote kapitaalkrachtige hoerewaarden waarschijnlijk profiteerden. Er is dus inderdaad een trend te zien naar grote etablissementen, maar waren dat ook bordelen? Er is geen reden hier de Amsterdamsche Speelhuizen te wantrouwen, en ik ga er dan ook van uit, dat een aantal grote speelhuizen, zoals de ‘Fontyn’ op de Nieuwmarkt en de ‘Pyl’ in de Pijlstraat rond 1790 getransformeerd werden van speelhuis tot bor- | |
[pagina 166]
| |
deel. Er bestaan van deze zaken verschillende prenten, die tot op de details beantwoorden aan de beschrijving die er in de Amsterdamsche Speelhuizen van gegeven wordt.Ga naar eindnoot14 Twee vragen dringen zich nu op: was deze ontwikkeling algemeen? En was het fenomeen bordeel wel zo iets nieuws? Er zijn vermoedelijk in de 18e eeuw in Amsterdam eerder bordelen geweest. Zo was er rond 1920 het bekendeGa naar eindnoot15 huis van Madame Thérèse op de Prinsegracht, waar zich volgens een prent meer dan 10 meisjes bevonden.Ga naar eindnoot16 Dit is mogelijk een echt bordeel geweest, maar dan wel een luxe bordeel voor de hoogste standen, waar mensen als de Prins van Savoye en de Consul van Engeland kwamen. De locatie op de Prinsegracht is ook niet bepaald een achterbuurt adres. Dan blijkt uit een bundeltje chirurgijnsrekeningen uit 1760-1761 het bestaan van het huis van de hoerewaardin Mejuffrouw Helena Havelaar.Ga naar eindnoot17 In deze rekeningen worden negen verschillende meisjes genoemd. Gezien de kwistige aanduiding met ‘juffrouw’, het feit dat de meisjes in het huis behandeld werden, (bijna uitsluitend wegens geslachtsziekten), de frequente medische controle en de gepeperde rekeningen gaat het hier eveneens mogelijk om een hogere klasse bordeel. Er waren in het midden van de 18e eeuw echt grote speelhuizen, waarvan de grootste en bekendste ‘De Fontyn’ op de Nieuw Markt was. Veel buitenlandse reizigers brachten hier een avondje door, en er zijn verschillende mededelingen hierover te vinden in reisverslagen. Deze melden expliciet, als bijzonderheid, dat in deze en andere speelhuizen de meisjes niet intern waren, en dat ze hun klanten mee naar huis namen. Zo gaat de Amsterdamse prosititutie in zijn werk, vertelt een Engels reiziger nog in 1793, het jaar dus van het verschijnen van de Amsterdamsche Speelhuizen.Ga naar eindnoot18 Het speelhuissysteem was blijkbaar nog steeds in zwang, al moeten we er misschien rekening mee houden dat over echte bordelen minder openlijk geschreven zal zijn. Toeristen konden immers wel naar een speelhuis, maar niet naar een bordeel gaan zonder het odium op zich te laden zelf hoerelopers te zijn. De ontwikkeling van speelhuis naar bordeel was dus niet geheel nieuw, en ook niet algemeen. De belangrijkste verandering zit hem mogelijk in een ander element: een grotere scheiding tussen ‘volks’- en ‘burger’ prostitutie. Binnen de prostitutie is natuurlijk altijd een verschil tussen hoog en laag, en tussen rijk en arm. Door het overheidsbeleid in de tweede helft van de 18e eeuw kon deze tendens zich echter uitkristalliseren. De etablissementen waar De Amsterdamse speelhuizen het over heeft waren duidelijk niet bedoeld voor het gewone volk. De overgang van speelhuis naar bordeel gold dus met name voor de prostitutie ten behoeve van de beter gesitueerden. Maar wat was hiervoor de reden? | |
[pagina 167]
| |
Daar is vaak nog moeilijker achter te komen dan achter de feitelijke ontwikkelingen, maar in dit geval is De Amsterdamsche Speelhuizen hier behulpzaam met een paar uiterst interessante passages. De prostitutie in de speelhuizen liep niet meer zo best, aldus Willem, omdat het voor de klanten een afknapper was om na de schone schijn van het speelhuis naar buiten te gaan, gevolgd door een voddig geklede hoerewaardin, en dan de trap op te klimmen naar een of ander klein smerig optrekje, waar alleen de lucht van de armoede je al de lust benam. Door de meisjes intern te plaatsen, heeft de hoerewaard drie voordelen: de klanten worden niet meer geconfronteerd met de armoede van de meisjes, de ‘tussenhandel’ van de hoerewaardinnen vervalt en daarmee stijgt de winst, en de hoerewaardinnen ontsieren niet langer het interieur. Kortom, de gevoeligheden van de klanten worden gespaard, en de winsten stijgen. Een andere verandering die de Amsterdamsche Speelhuizen meldt is het verdwijnen van de prostitutie uit vanouds hierom bekend staande buurten, en de concentratie in de binnenstad. Hoewel hier meer onderzoek noodzakelijk is, lijkt dit op het eerste gezicht te kloppen. In de tweede helft van de 17e eeuw en ook in de 18e eeuw waren bijvoorbeeld delen van de Jordaan, met name het Franse pad, (nu de Goudsbloemgracht), beruchte centra van prostitutie. Volgens de inkwartieringsregisters van 1810-1813, waarop met de letter P de speelhuizen worden aangeduid, is er dan in de Jordaan niets meer te beleven. Er is dan alleen nog een grote concentratie van speelhuizen te vinden in de binnenstad, in de straten en stegen waar van oudsher veel prostitutie was en waar het ook nu nog te vinden is: aan de Oude Zijde ongeveer vanaf de Damstraat tot aan de haven. Het gaat daarbij duidelijk om lagere klasse prostitutie, want dit is tevens het meest dichtbevolkte deel van de stad, en de wijk, waar de meeste bedeelden woonden.Ga naar eindnoot19 Gewone burgers zouden zich hier niet snel wagen, en dat was al lange tijd zo. Er is een prachtig verslag in het dagboek van James Boswell, die in 1663-64 in Nederland woonde, hoe hij op zoek naar een hoer door deze buurt zwerft en een speelhuis bezoekt, en al die tijd eigenlijk doodsbenauwd is.Ga naar eindnoot20 Op het gebied van de geografische spreiding van de prostitutie blijven nog wel vragen over. Hoe zat het bijvoorbeeld met de herbergen buiten de jurisdictie (en dus belastingheffing) van de stad, die nogal eens een slechte naam hadden? Hoe zat het met de uitspanningen in de Plantage, die rond 1800 als uitgaansbuurt bekend stond, en waar in sommige zaken zeer vele dienstmeiden aanwezig waren. Waren dat wel dienstmeiden?Ga naar eindnoot21 Voorlopig houd ik het er op dat door de ontwikkeling van grote luxe bordelen, en de concentratie van de ‘gewone’ prostitutie in de | |
[pagina 168]
| |
achterbuurt bij de haven, aan het eind van de 18e eeuw de kans dat het manlijk deel van het ‘volk’ en van de ‘burgerij’ elkaar bij het hoerenlopen tegen zouden komen, sterk was verkleind. En door de ontwikkeling van bordelen werd de ‘burger’ afgeschermd van de werkelijkheid achter de prostitutie, terwijl hoerelopers uit het ‘volk’ nog op de oude wijze hiermee geconfronteerd werden. Het is verleidelijk om hier enkele parallellen te trekken met algemene maatschappelijke en mentaal-culturele verschijnselen, die aan de 18e eeuw, en met name aan de tweede helft van die eeuw worden toegeschreven: verburgerlijking, verpreutsing, scheiding tussen volkscultuur en elitecultuur, terugdringing van de vrouwen uit het openbare en economisch leven. Dit zijn natuurlijk algemeenheden, die ook meestal in algemene zin gedebiteerd worden. Het gaat erom dergelijke tendenzen op concreet niveau te kunnen aanwijzen. En dat kan in de tweede helft van de 18e eeuw in Amsterdam. Om wat voorbeelden te noemen: een officieel rapport ‘ter voorkoming van ongelukken’ aan het eind van de 18e eeuw geeft de aanbeveling, gekken en mismaakten binnenshuis te houden, omdat de mensen, en vooral de vrouwen, er anders zo van schrikken.Ga naar eindnoot22 Het vóórkomen in strafrechterlijke archieven is in zekere zin een teken van deelname aan openbaar en economisch leven; het aandeel van vrouwen aan de vervolgde criminaliteit daalde tegen het einde van de 18e eeuw in Amsterdam zowel relatief als absoluut enorm.Ga naar eindnoot23 Bij het doorlezen van de laat-18e-eeuwse Confessieboeken valt op, dat vrouwen veel vaker dan de eeuw ervoor op de vraag wat hun kostwinning is, antwoorden dat ze alleen het huishouden doen. En dan gaat het vaak om vrouwen van gewone arbeiders als knechten en sjouwers. In de 17e eeuw is de kleinhandel vrouwenwerk bij uitstek: in de Confessieboeken van het einde van de 18e eeuw valt op, dat nu veel mannen een of andere ‘negotie’ te drijven. Hun echtgenotes verklaren nogal eens, niet precies te weten wat deze handel nu eigenlijk inhoudt. Het is dan ook waarschijnlijk geen administratief toeval dat in de ledenlijst van het Klein Kramersgilde het aantal ingeschreven vrouwen na 1750 drastisch vermindert.Ga naar eindnoot24 Aan het eind van de eeuw zien we een enorme toename van het verschijnsel ‘opsluiting op verzoek’, waarvan meer vrouwen dan mannen het slachtoffer waren. Het gaat hier om alcoholistes die een ongeregeld leven leidden en hun huishouden verwaarloosden, kinderen, die steeds 's nachts wegbleven, kortom om mensen die zich a-sociaal gedroegen en waarvoor de echtgeno(o)t(e), ouders, of andere familieleden een verzoek konden indienen, om de betreffende persoon voor een bepaalde tijd in een verbeterhuis te laten opsluiten.Ga naar eindnoot25 Blijkbaar werd a-sociaal gedrag, zeker van vrouwen, in toenemende mate onacceptabel. Als laatste in deze opsomming wil ik de deelname van vrouwen aan oproeren noemen: terwijl de Hollandse vrouwen altijd bij rellen en oproe- | |
[pagina 169]
| |
ren, ook van politieke aard, vooraan hadden gestaan, lijkt zich dit aan het eind van de eeuw te beperken tot een handvol marktvrouwen in bepaalde stadswijken.Ga naar eindnoot26 In deze opsomming past heel goed, dat hoerewaardinnen afgedankt werden en hoeren in bordelen opgesloten. In kwantitatieve zin moeten we misschien de vraag ‘van speelhuis naar bordeel?’ ontkennend beantwoorden. Maar voor de hogere klassen veranderde de organisatie van de prositutie wel degelijk, waarbij de versoepeling van de overheidsmaatregelen, en de verburgerlijking in deze periode een belangrijke rol heeft gespeeld.
Lotte C. van de Pol
Dit onderzoek werd gesteund door de Stichting voor Historisch Onderzoek, die wordt gesubsidieerd door Z.W.O. Gebruikte afkortingen: GAA = Gemeente Archief Amsterdam; ARA = Algemeen Rijks Archief te Den Haag. | |
[pagina 170]
| |
Summary
| |
[pagina 171]
| |
In 1793 a booklet appeared (‘De Amsterdamse Speelhuizen2), in which was said that the organisation of prostitution had recently changed: prostitution was now concentrated in large, luxurious brothels, owned by men, where many girls lived and where procuresses were banished. Research in archival sources confirmed this new fashion in prostitution. But it is also clear that these brothels were not meant for the lower classes and that much of the prostitution business went on as before. We can conclude that in the late 18th century there was a growing division between upper- and lower class prostitution. This was partly caused by the gradual tolerance of prostitution by the city government, which enabled the natural tendency of differentiation in prostitution to come into the open. But it is also in accordance with the social and cultural history of the second half of the 18th century, especially the growing separation of popular and elite culture, the growing importance of the bourgeois values and sensibilities, and the retreat of women from public life to private spheres. | |
[pagina 172]
| |
Illustratie uit het exemplaar van De Amsterdamsche Speelhuizen dat zich in de Universiteitsbibliotheek, Amsterdam, bevindt.
|
|