Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
‘Venus minsieke gasthuis’
| |
[pagina 120]
| |
Het lijkt mij, dat wij Louize's reactie moeten plaatsen binnen het ‘beschavingsoffensief’, zoals dat aan het einde van de achttiende eeuw in de Republiek op gang is gekomen.Ga naar eindnoot7 Dan verschijnen verschillende voorlichtingsboeken, maar zij zijn bedekter van toon; men schrijft minder openlijk over seksualiteit. Een goed voorbeeld is het andere voorlichtingsboek dat Louize aantrof, De natuurkundige beschouwing van de man en de vrouw in den huwelijken staat. Deze verhandeling, geschreven door de Franse chirurgijn M. de Lignac, verscheen in 1782 in het Nederlands. Het werd in 1785 herdrukt.Ga naar eindnoot8 Louize is duidelijk milder in haar oordeel over dit boek: voor vrouwen is het ongeschikt, maar voor mannen zou het de moeite waard kunnen zijn. | |
2 InterpretatieOver seksuele attitudes in de Republiek is weinig bekend. Onderzoek in moraalgeschriften, medische geschriften of andere bronnen, zoals dit in het buitenland is verricht, is in Nederland nog maar nauwelijks op gang gekomen.Ga naar eindnoot9 Ook aan het opmerkelijke boek van Venette is weinig aandacht besteed.Ga naar eindnoot10 Toch is het boek, ondanks de ruim zeshonderdvijftig pagina's, buitengewoon populair geweest. Tussen 1687 en 1781 werd het tien keer herdrukt, terwijl in 1728 nog een tweede Nederlandse vertaling verscheen, die één keer, in 1767, werd herdrukt. Blijkbaar verkocht de elfde druk uit 1781 niet zo goed, want in 1797 werden de onverkochte exemplaren van een nieuw titelblad voorzien en opnieuw op de markt gebracht. Daarna heeft het Minsieke Gasthuis afgedaan.Ga naar eindnoot11 Venette werd niet alleen in de Republiek veel gelezen. Ook in Duitsland was hij populair.Ga naar eindnoot12 In Frankrijk werd zijn werk niet alleen in de achttiende maar ook nog gedurende de gehele negentiende eeuw en zelfs nog in de twintigste eeuw herdrukt. De laatste editie verscheen in 1955.Ga naar eindnoot13 In Engeland en Amerika bereikte Venette een veel kleiner publiek, maar daar moest zijn boek concurreren met een niet minder gelezen voorlichtingsboek, Aristotle's Masterpiece, uitgebracht in 1684, in Londen.Ga naar eindnoot14 Het is opvallend dat juist in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw voor het eerst twee voorlichtingsboeken verschijnen, zowel in Europa als in Amerika.Ga naar eindnoot15 Het is niet zo eenvoudig hiervoor een verklaring te vinden. Wel mogen wij aannemen, gezien het ontbreken van werkelijke voorlopers, dat vóór dit decennium informatie over de seksuele omgang eerder mondeling werd verworven. Als wij Johan de Brune mogen geloven, dan was deze informatie zeker niet gebrekkig. Zo schreef hij in 1644: ‘Ons mannevolk is, deur de bank, in allerlei soorten van | |
[pagina 121]
| |
potteryen voor den tijd, zoo zeer gekonfijt, dat zy, om de huwelixplight aan hun bruits te betalen, zich met Pieter Aretijn niet eens hoeven te beraatslagen; en, het teerer geslacht is ook veeltijds zoo afgerecht, en deurslepen, dat zy den eersten nacht van haar bruiloft, naaulix yet nieuws konnen leeren. (...) ik wil zeggen, dat zy (...) gemeenlik wel zoo ‘veel geleert hebben, datze (hoe of ik het stameren zal?) van de middelen, waardoor twee perzoonen de weerelt met een derde verrijken, niet t'eenemaal onkundigh zijn.’Ga naar eindnoot16 In de volgende paragrafen zal ik ingaan op een aantal ideeën en noties in het Minsieke Gasthuis. Juist omdat dit boek zoveel gelezen werd, moet het mogelijk zijn om hieruit het een en ander af te leiden over seksuele attitudes in de achttiende-eeuwse Republiek. Daarbij zullen wij weinig te weten komen over de lagere bevolkingsgroepen. Wij zullen het publiek van Venette eerder in de gegoede burgerij moeten zoeken, een publiek dat voldoende ontwikkeling bezat om Venette's meer technische uiteenzettingen en zijn talrijke erudiete verwijzingen te kunnen volgen. Door gezinshistorici zijn over de seksuele omgang in het verleden soms vergaande conclusies getrokken. Interessant is wat Lawrence Stone over het vroeg-moderne Engeland heeft geschreven. Volgens Stone kunnen in de seksuele belevingswereld van de toenmalige elite verschillende fasen worden onderscheiden. Tot het einde van de zestiende eeuw zou tegenover de seksualiteit een gematigde tolerantie hebben bestaan. Hierna, tussen ruwweg 1570 en 1670, volgde onder invloed van het Puritanisme een periode van seksuele repressie, die op zijn beurt gevolgd werd door een nieuwe periode van tolerantie, zelfs van ‘losbandigheid’, die duurde tot het einde van de achttiende eeuw.Ga naar eindnoot17 De twee periodes van tolerantie waren zeker niet identiek aan elkaar. Achter Stone's fasering schuilt zijn overtuiging, met name ontleend aan het werk van Max Weber, dat het Westeuropese gezin een complex individualiseringsproces heeft ondergaan. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw zouden vrouwen en kinderen een meer zelfstandige positie hebben verkregen binnen het gezin, terwijl tegelijk de affectieve banden tussen de gezinsleden toenamen. Deze ‘opkomst van het affectief individualisme’, zoals Stone dit proces heeft genoemd, zou uiteindelijk uitmonden in het huidige, westerse gezin. Voor ons is van belang dat vanaf het einde van de zeventiende eeuw de toegenomen affectieve bindingen tussen man en vrouw tot uiting zouden zijn gekomen in een grotere ruimte voor het seksuele genot.Ga naar eindnoot18 Op dit evolutionistische perspectief is stevige kritiek geuit. Volgens Alan Macfarlane heeft Stone het historische bewijsmateriaal verdraaid of domweg genegeerd, als dit niet in zijn schema paste. Hij geeft talrijke | |
[pagina 122]
| |
voorbeelden hiervan.Ga naar eindnoot19 Ook met het werk van Venette is Stone op een merkwaardige wijze omgesprongen. Waarschijnlijk vond hij het boek minder tolerant dan hij voor de achttiende eeuw had verwacht. Hij typeert het in ieder geval als ‘neither very illuminating in detail, nor very positive in its attitude towards sexuality’. Diezelfde houding had hij aangetroffen in Aristotle's Masterpiece. Om toch vast te houden aan zijn beeld van een tolerante achttiende eeuw wordt door Stone vervolgens de conclusie getrokken dat het publiek zich weinig van deze negatieve houding moet hebben aangetrokken.Ga naar eindnoot20 Een verrassende conclusie, gezien de grote populariteit van beide voorlichtingsboeken. Men kan zich afvragen wat al die lezers dan eigenlijk zagen in deze lectuur. Om het gevaar te vermijden van overhaaste conclusies op basis van aan de sociologie ontleende, unilineaire modellen lijkt het verstandig om het boek van Venette meer van binnenuit te benaderen. Daarbij kan een andere sociale wetenschap, de culturele antropologie, betere diensten bewijzen dan de sociologie. Een antropologisch georiënteerde invalshoek, zoals de historica Natalie Davis heeft betoogd, kan een waardevol tegenwicht bieden tegen ‘evolutionary schemes’. In dergelijke modellen worden het vreemde en verrassende - bijvoorbeeld de vroegere volkscultuur - maar al te gauw als marginale verschijnselen terzijde geschoven, terwijl de antropologie heeft laten zien hoe juist zulke verschijnselen ons een dieper inzicht kunnen geven in andere culturen.Ga naar eindnoot21 De medische literatuur uit het vroeg-moderne Europa bevat talrijke gegevens die voor ons ondertussen vreemd en verrassend zijn geworden. Vooral in het Franse onderzoek naar de geschiedenis van de seksualiteit is hiervan de laatste jaren met vrucht gebruik gemaakt.Ga naar eindnoot22 Dit artikel sluit bij dit onderzoek aan. De antropologie kan echter ook op een andere wijze van dienst zijn. Zo worden de antropologen door Davis geprezen om hun ‘interesting ways of interpreting symbolic behaviour’. Zij wijst met name op het werk van Victor Turner en Clifford Geertz.Ga naar eindnoot23 Hun inzichten zijn weinig gebruikt in het Franse onderzoek. Toch, zoals ik hoop aan te geven, zouden ook dergelijke inzichten vruchtbaar kunnen zijn. Uiteraard brengt de hier gekozen aanpak risico's met zich mee, al was het alleen maar omdat Venette niet een Nederlander maar een Fransman was. Is het wel mogelijk om uit een Frans voorlichtingsboek conclusies te trekken over seksuele attitudes in de Republiek? Hoe populair het Minsieke Gasthuis ook was, wij zullen inderdaad rekening moeten houden met het feit dat Venette soms over onderwerpen schrijft, waarvoor in de Republiek weinig belangstelling bestond.Ga naar eindnoot24 Ook is het heel goed mogelijk dat Venette's denkbeelden vrij persoonlijk | |
[pagina 123]
| |
waren, dat zij door weinigen werden gedeeld. Om deze redenen heb ik Venette's ideeën zoveel mogelijk in hun context geplaatst door medische en andere geschriften uit de Republiek zoveel mogelijk te raadplegen en door gebruik te maken van recent historisch onderzoek naar de geschiedenis van de seksualiteit. | |
3 De medische denkbeelden van VenetteVenette, zoals de meeste artsen uit zijn tijd, steunde nog sterk op de denkbeelden van Hippocrates en Galenus. Zijn verhandeling wordt bijvoorbeeld overheerst door de humoraalpathologie van Hippocrates: de leer van de vier lichaamsvochten bloed, slijm, witte gal en zwarte gal. Op basis van deze vier vochten werden vier temperamenten onderscheiden: het sanguinische, het flegmatische, het cholerische en het melancholische temperament. Tegelijk deelden de meeste medici Galenus' spiritusleer, de leer van de drie geesten: de ziel- of dierlijke geesten, de levensgeesten en de natuurlijke geesten. Zo citeert Venette een geval bij Galenus. Enige mannen zouden zo vaak met een vrouw naar bed zijn geweest, dat hun hersenen waren verschrompeld tot de grootte van een vuist.Ga naar eindnoot25 Voor ons een opmerkelijk verhaal, maar Venette en zijn tijdgenoten dachten hier anders over. Ook zij waren ervan overtuigd, dat het zaad een aftreksel van het gehele lichaam vormt, met name van de hersenen. Juist uit de hersenen stromen dierlijke geesten naar de geslachtsorganen, teveel seks zou daarom de hersenen kunnen aantasten. Ook een andere theorie van Galenus was wijdverbreid in de zeventiende en achttiende eeuw. Men meende dat niet alleen mannen maar ook vrouwen tot een zaadlozing kwamen bij het orgasme. Tot de zestiende eeuw hadden artsen de theorie van Aristoteles aanvaard, dat vrouwen slechts met hun menstruatiebloed bijdroegen aan de conceptie. Kwam het sperma de baarmoeder binnen, dan ontstond een gistingsproces en uit dat proces kwam dan na zo'n veertig dagen het embryo voort. Vanaf de zestiende eeuw hechtten de artsen meer waarde aan de theorie van Galenus. Men zou niet alleen van een mannelijk, maar ook van een vrouwelijk zaad moeten spreken. Het verschil tussen de beide theorieën was groot. In tegenstelling tot Aristoteles kende Galenus aan vrouwen een actieve rol toe bij de voortplanting: een orgasme, een zaadlozing was noodzakelijk.Ga naar eindnoot26 Ook Venette was deze mening toegedaan. Uiteraard zijn Hippocrates en Galenus niet de enige medici die door Venette worden aangehaald. Ook tijdgenoten als Harvey en Ruysch worden genoemd. Hun rol blijft echter beperkt, terwijl de namen van Swammerdam en Leeuwenhoek volledig ontbreken. Van de opkomen- | |
[pagina 124]
| |
de discussie tussen ovisten en animalculisten is nog niets te bespeuren bij Venette. Terecht merkt De Lignac dan ook in 1772 op, dat het werk van Venette ondertussen op een aantal punten achterhaald is en ‘dat dit minder de schuldt van den schrijver is dan van den tydt waarin hy leefde’.Ga naar eindnoot27 | |
4 Het beeld van de vrouwAl was Venette van mening dat ook de vrouw tot een zaadlozing kwam, dat zij een eigen, onafhankelijke bijdrage aan de voortplanting leverde, tegelijk bleef zij een wezen dat lichamelijk en geestelijk duidelijk inferieur was aan de man. Venette's lage waardering van de vrouw blijkt eigenlijk uit het gehele boek. Al in het eerste deel, bij de behandeling van de geslachtsdelen, komt dit naar voren. Zo geeft hij een lofzang op de penis: ‘daer zyn geen verlokselen noch begochelingen hierby te gelykken’.Ga naar eindnoot28 Venette bleef, vergeleken met zijn collega's, nog bescheiden in zijn lof.Ga naar eindnoot29 Het mannelijk zaad, zo meende Venette, is bovendien veel krachtiger en rijker aan geesten dan het waterige, vrouwelijke zaad. Dit laatste smaakt ook niet zo goed. Eens, toen bij de ontleding van een jong meisje haar zaad in zijn gezicht spatte, had hij zonder erbij na te denken zijn lippen afgelikt. Volgens Venette was het smakeloos, flauw en tegelijk enigszins scherp van smaak geweest.Ga naar eindnoot30 Voor Venette sprak het dan ook vanzelf dat de baarmoeder hongert naar het mannelijk zaad. Evenals andere medici in zijn tijd was hij ervan overtuigd dat de baarmoeder zich tijdens de coïtus in de richting van de penis verplaatste om hieruit het zaad te zuigen en zo ‘hare wellusten’ te ondergaan.Ga naar eindnoot31 De baarmoeder is onverzadigbaar, zo meende Venette: ‘noch de hel, noch het vyer, noch de aerde zijn soo verslindende niet’ als dit orgaan.Ga naar eindnoot32 Hier haalt hij een middeleeuws spreekwoord aan.Ga naar eindnoot33 Zijn mening werd dan ook door velen gedeeld. Ook hysterie werd door Venette met de baarmoeder geassocieerd. Ontving de baarmoeder geen mannelijk zaad en zou het vrouwelijk zaad zich ophopen, dan zou dit verrotten en de vrouwen tot razernij kunnen brengen. Wij vinden die gedachte al bij Galenus. Het was met name de ziekte van ongetrouwde vrouwen: van oude vrijsters, weduwen en nonnen.Ga naar eindnoot34 Volgens Venette zouden de nonnen van Loudun aan deze ziekte hebben geleden.Ga naar eindnoot35 Vrouwen zelf dachten hier niet anders over. Ook Isabella de Moerloose, een domineesweduwe die in 1695 een opmerkelijke autobiografie publiceerde, was ervan overtuigd dat, als het vrouwelijk zaad geen vrucht schoot, dit zou verrotten en ‘verrot zijnde ongedierte baart dat de baarmoeder verslint’.Ga naar eindnoot36 | |
[pagina 125]
| |
In wezen werd de seksuele onverzadigbaarheid van vrouwen op het vrouwelijk temperament gebaseerd. Immers, met hun overvloed aan bloed en slijm waren zij veel vochtiger dan mannen. Zij bezaten veel meer zaad. Daar kwam nog bij, dat mannen hun overtollig zaad in nachtelijke lozingen konden verliezen. Veel meer dan mannen werden vrouwen dan ook door overvloedig zaad gekweld, zaad dat zij slechts kwijt konden in de coïtus.Ga naar eindnoot37 Het is overigens typerend dat Venette de morele inferioriteit van vrouwen niet langer op theologische gronden baseert. Vanaf de zestiende eeuw wordt deze inferioriteit meer en meer verankerd in de natuur.Ga naar eindnoot38 | |
5 Het seksuele genotWat was er nu zo schandelijk aan Venette's werk? Waarom verborg hij zich achter een pseudoniem en liet hij zijn boek in Amsterdam uitgeven? Waarom had Bayle liever gezien dat het boek in het Latijn was geschreven en waarom zag Louize geen verschil tussen het Minsieke Gasthuis en de drie erotische romannetjes? Waarschijnlijk lag het aanstootgevende in de ruime aandacht die Venette aan het seksuele genot besteedde. Vóór hem had alleen de Franse arts Ambroise Paré (1517-1590) dit gedaan. Een schandaal was toen het gevolg geweest.Ga naar eindnoot39 Venette was de eerste arts die voor het genot opnieuw een belangrijke plaats inruimde. Hij was er zelfs van overtuigd dat de ‘wederzijdse omhelsingen’ - en daarmee bedoelde hij de coïtus - ‘de knoopen zijn van de liefde in het houwelijk, en dat zy waerlijk het wel-wesen daer in maken’.Ga naar eindnoot40 Deze nadruk op het genot verdwijnt weer aan het einde van de achttiende eeuw. Dan wordt eerder het tegendeel beweerd: overheerst de seksualiteit, dan zal het huwelijk in gevaar komen.Ga naar eindnoot41 Venette's ruime aandacht voor het genot blijkt al bij zijn behandeling van de geslachtsorganen. Hij wijst op de erogene zones. De clitoris noemt hij ‘het vyer of het woeden der liefde’, zij is de ‘sitplaets’ voor de ‘vrouwelijke geilheden’. Daar heeft de natuur de ‘throon harer weelden en wellustigheden’ geplaatst, ‘gelyk sy mede gedaen heeft in het hooft van de roede des mans’.Ga naar eindnoot42 Veel vragen die Venette zich stelde en vooral de genoeglijke wijze waarop hij deze beantwoordde, zullen eveneens omstreden zijn geweest. Zo vroeg hij zich af ‘wat gematigtheit’, d.w.z. welk temperament, ‘een man hebben moet om geweldig geil te wesen?’ Diezelfde vraag stelde hij bij de vrouw. De Lignac had zich vooral aan het antwoord op deze laatste vraag geërgerd.Ga naar eindnoot43 Daarnaast stelde Venette vragen als: wie ‘geilder’ was, de man of de vrouw? En wie van beiden het meest genoot in | |
[pagina 126]
| |
bed? Ook besteedde hij uitgebreid aandacht aan lustopwekkende middelen. Volgens De Lignac was dit hoofdstuk, wat Venette ook mocht beweren, een regelrecht ‘vergif voor de jeugdt’.Ga naar eindnoot44 De hoofdstukken, waarin Venette uiteenzette hoeveel malen man en vrouw in één nacht gemeenschap mochten hebben en welke posities zij hierbij konden innemen, zullen eveneens met gemengde gevoelens ontvangen zijn. Nu lijkt een hoofdstuk, waarin Venette een lofrede houdt op de maagdelijkheid, moeilijk te passen binnen dit geheel. Maar elders blijkt dat wij deze verheerlijking niet zo serieus moeten nemen, want daar geeft Venette aanwijzingen hoe een al ontmaagde vrouw toch voor een maagd zal kunnen doorgaan in haar eerste huwelijksnacht. Zij moet dan van te voren twee of drie bolletjes gestold lamsbloed in de hals van haar baarmoeder inbrengen. Bij de coïtus zal zij bloed verliezen en haar kersverse echtgenoot zal dan tevreden zijn. Venette geeft toe, dat hij lang geaarzeld heeft over dit advies (de truc wordt overigens toegepast in Fanny Hill). Maar wat is belangrijker, zo vraagt hij zich af, het feit dat een vrouw zich één keer door zwakheid heeft laten verleiden of de ‘vrede der huisgesinnen en de gerustheit des geestes van een man?’Ga naar eindnoot45 | |
6 Adviezen en regels bij de coïtusAl besteedt Venette heel wat aandacht aan het genot, tegelijk weet hij dat de ‘weelden der liefde’ voor talrijke mensen problemen met zich meebrengen. Daarom geeft hij een reeks praktische adviezen en bestrijdt hij talrijke mythes. Ook geeft hij duidelijke aanwijzingen over wat wel en niet mag in bed. Ook voor hem waren er grenzen aan het genot. Een van de belangrijkste problemen was de maagdelijkheid van de bruid, een onderwerp waar artsen dikwijls over schreven. Niet zo verwonderlijk, want in huwelijksonderhandelingen werd naast de bruidsschat dikwijls de maagdelijke staat van de bruid in overweging genomen.Ga naar eindnoot46 In Frankrijk spreekt men nog steeds over ‘le petit capital’.Ga naar eindnoot47 Venette waarschuwt echter, dat het erg moeilijk is om vast te stellen of een vrouw nog maagd is. Immers, door allerlei oorzaken kan het maagdenvlies gescheurd zijn, bijvoorbeeld door ‘d'Italiaensche wijze te paerd te stygen’.Ga naar eindnoot48 Ook een vrouw die de borst geeft, kan nog maagd zijn.Ga naar eindnoot49 Op dit laatste punt werd Venette zelfs geprezen door Bayle.Ga naar eindnoot50 Over de beste leeftijd om te trouwen geeft Venette uitvoerig advies. Mannen kunnen het beste vanaf hun vijfentwintigste en vrouwen vanaf hun twintigste trouwen. Begeven zij zich eerder in het huwelijk, dan bestaat het risico dat het zaad van de man nog te arm is aan dierlijke geesten, terwijl de vrouw nog inwendig te smal kan zijn. De kans is dan groot dat er slechts meisjes worden geboren of kinderen die te klein en | |
[pagina 127]
| |
te zwak zijn.Ga naar eindnoot51 Zulke ideeën waren waarschijnlijk wijdverbreid in de Republiek. Donald Haks schrijft over een zestienjarige jongen die bij een meisje een kind had verwekt. De jongen had gemeend dat ‘vermits zijne jonge jaren daer geen kind van konde komen’.Ga naar eindnoot52 Tevens vermeldt Venette dat mannen rond hun vijfenzestigste en vrouwen rond hun vijftigste hun vruchtbaarheid verliezen. Uiteraard zijn er uitzonderingen. Beroemd was blijkbaar de drost van Vianen, die nog op zijn negentigste een kind zou hebben verwekt. De landsheer had erover ten doop gestaan.Ga naar eindnoot53 Sexuele gemeenschap tijdens de menstruatie wordt sterk afgeraden door Venette, ook al is de vrouw juist dan meer ‘verlieft’ dan anders vanwege de geesten en het bloed die naar de schaam delen vloeien. De man moet haar dit maar vergeven, maar toegeven mag hij niet. Kinderen die tijdens de menstruatie worden verwekt zullen vroeg sterven of hun gehele leven ‘quijnen’, een opvatting die door de meeste theologen en artsen werd gedeeld.Ga naar eindnoot54 Seks tijdens de zwangerschap wordt eveneens veroordeeld door Venette, al beseft hij dat op dit punt de meningen verdeeld zijn. Venette waarschuwt echter dat de ‘krachtige bewegingen’ tijdens de coïtus de foetus kunnen schaden, terwijl de menstruatie, die volgens Venette dan weer op gang wordt gebracht, de vrucht zou kunnen smoren.Ga naar eindnoot55 Na de bevalling is het raadzaam nog twintig dagen te wachten. Daarop zal dan de man moeten letten, want Venette is ervan overtuigd, zoals hij elders schrijft, dat de vrouw nog niet gebaard heeft, ‘of sy begint haren man weer aen te vallen (...). Sy koomt onophoudelijk weder tot den storm, en seit nimmer het is genoeg’.Ga naar eindnoot56 Sommige seizoenen zijn beter geschikt dan andere voor de seksuele omgang. Dit hangt met de temperamenten samen. De hitte van de zomer put de mannen met hun hete en droge temperament zozeer uit, dat zij in dat jaargetijde niet in staat zijn om een werk op zich te nemen ‘waerin men al swaer heeft te arbeiden’. Het tegendeel geldt voor de vrouwen met hun koude en vochtige temperament. Terwijl de mannen steeds lomer worden, raken de vrouwen steeds meer verhit: ‘Het is in desen tijt (...) dat een achteloose naecktheit van harentwegen ons lichtelijk te kennen geeft, dat sy sterven van lust om 't vyer te blusschen dat de natuur in haren boesem ontsteken heeft’. De winter is voor beide seksen slecht. Ook de herfst is minder geschikt. Het beste seizoen is de lente, dan gaan temperatuur en temperament goed samen. Het gevaar is weer dat man en vrouw te vaak met elkaar naar bed gaan. Daar komen kinderen van die ‘sot’ of ‘plomp’ zijn.Ga naar eindnoot57 Venette geeft zelfs aanwijzingen voor het uur van de dag. Het beste is vier à vijf uur na het middagmaal of vier à vijf uur na het avondmaal. Dan is het meeste voedsel verteerd en is het lichaam, dankzij het | |
[pagina 128]
| |
voedsel, vol warmte en dierlijke geesten.Ga naar eindnoot58 Venette zelf lijkt aan de tweede mogelijkheid, de periode na het avondeten, de voorkeur te geven, want in het hoofdstuk dat hij hierop laat volgen, vraagt hij zich af ‘Hoe menigmael men sich in eene nacht met syne vrouw mag vermengen’. Over dit onderwerp worden heel wat fabeltjes verteld, zo waarschuwt Venette. Inderdaad worden in de moppen van de Haagse advocaat Aernout van Overbeke (1632-1674) verschillende mannen opgevoerd die een wonderbaarlijke score haalden. Een van hen kon zelfs vijftien keer ‘opsitten’ in één nacht.Ga naar eindnoot59 Maar vijf keer is het hoogst haalbare, stelt Venette. Proberen de mannen het nog een zesde keer, dan komt er alleen nog maar wat waterig zaad uit of zelfs bloed ‘als dat van een hoen, 't welk men soo even heeft de keel afgesneden’. Dit was een kennis van Venette overkomen. Nadat deze op één middag met twee hoeren vijf maal naar bed was geweest, had hij bij de zesde keer maar liefst twee ons bloed verloren.Ga naar eindnoot60 Ook in dit hoofdstuk wijst Venette op de onverzadigbaarheid van de vrouw. De mannen raken uitgeput, juist als de vrouwen vurig worden. Behalve aan de altijd hongerige baarmoeder wijt Venette dit tevens aan de taakverdeling in bed. Het is immers de man ‘die in de wederzydsche omhelsingen schier alleenig het werk doet’, terwijl de vrouw ‘niets doet dan d'indrukzelen te lyden die de man haer wil geven’; zij is slechts geschapen ‘om t'ontfangen’.Ga naar eindnoot61 Voor de vrouw is er dan ook geen enkel excuus om aan haar man de schuldige plicht te weigeren. Zelfs als zij ziek is, is de liefde een beter medicijn dan menig kruid.Ga naar eindnoot62 In het hoofdstuk ‘Of men syne vrouw van achter mag soenen, wanneer men verhinderingen vind, die beletten dat van voren te verrichten’ worden door Venette de verschillende posities bij de coïtus behandeld. Venette haalt opnieuw naar de vrouwen uit. De twaalf ‘posturen’ die door de hoer Cyrene werden uitgevonden en die door keizer Tiberius op de wanden van zijn vertrek werden aangebracht ‘doen ons wel sien dat de vrouwen alle de buigingen der liefde beter weten als wy’. Vergeleken bij de vrouwen, meent Venette, zijn de mannen slechts kinderen in bed.Ga naar eindnoot63 Voor Venette zijn slechts die posities geoorloofd, waarbij het mannelijk zaad goed ontvangen wordt en tegelijk het mannelijk eerbesef niet wordt aangetast. Staande en zittende posities worden dan ook afgewezen, het sperma wordt op deze wijze niet goed in de baarmoeder opgenomen. Hetzelfde geldt voor de positie, waarbij de vrouw boven ligt. Deze positie is des te erger, omdat de man ‘die volgens de wetten der natuur heerschappy over de vrouw hebben moet en die voor meester gaet over alle de gedierten’ wel ‘laf’ zou zijn, als hij hierin toegaf aan zijn vrouw, als hij met haar ‘de weelden van een ontuchtige liefde’ zou | |
[pagina 129]
| |
delen. Komen uit deze vermenging nog kinderen voort, dan zijn het ‘dwergen, kreupelen, bultige, scheele en domme’.Ga naar eindnoot64 De Lignac was het eens met Venette. Ook hij was ervan overtuigd, dat uit een onmatige liefde slechts mismaakte kinderen konden voortkomen. Ter waarschuwing sprak hij over ‘die groote meenigte van ongelukkige wezens, wier verflenschte en mismaakte leden de onkuischheit hunner ouderen bewyzen’.Ga naar eindnoot65 De positie waarbij de vrouw van achteren wordt benaderd - ‘more canino’, zoals de casuïsten het uitdrukten - acht Venette onder bepaalde omstandigheden geoorloofd. Vanaf de veertiende eeuw hadden sommige theologen begrip voor deze positie opgebracht, al waren leken, zoals Brantôme noteerde, soms hevig verontwaardigd hierover.Ga naar eindnoot66 Venette vond deze positie niet zo slecht, omdat de baarmoeder het sperma goed zou kunnen ontvangen. Bovendien, als een vrouw van nature zo ‘vet’ was dat de man er niet bij kon, zou de man zijn vrouw dan niet beter van achteren kunnen ‘gerieven’ dan dat het tot een echtscheiding kwam?Ga naar eindnoot67 Dezelfde positie was ook te verkiezen, als de vrouw hoog zwanger was en de man zijn lusten niet kon bedwingen. Immers, op deze wijze werd de foetus niet beschadigd.Ga naar eindnoot68 Na de coïtus was het raadzaam dat de vrouw nog enige tijd bleef liggen ‘om het kostelijk pand te bewaren’ dat haar zoëven was toevertrouwd.Ga naar eindnoot69 Op die manier zou het mannelijk zaad niet wegvloeien en zou het zich des te beter met het vrouwelijk zaad vermengen. Het was een advies dat vaker werd verstrekt.Ga naar eindnoot70 | |
7 Over nestelknopen en andere magieNaast het geven van allerlei regels en adviezen heeft Venette ook een aantal angsten rond de seksualiteit willen wegnemen. Zo bestrijdt hij het geloof in ‘incubi’ en ‘succubi’, in boven- en onderliggende spoken.Ga naar eindnoot71 Ik zal hier verder niet op ingaan, omdat dergelijke demonologische overtuigingen waarschijnlijk nog maar weinig voorkwamen in de achttiendeeeuwse Republiek. Misschien leefden zij nog in de lagere bevolkingsgroepen. Isabella de Moerloose vertelt hoe enige mensen in het laat zeventiende-eeuwse Gent nog geloof hechtten aan incubi en succubi. Zij hadden een jong meisje betrapt en meenden dat het door een incubus verleid werd. Isabella dacht er anders over. Het zal eerder een gauwdief of student zijn geweest, zo meende zij.Ga naar eindnoot72 Wij vinden dezelfde nuchtere benadering bij Venette. Boven- en onderliggende spoken bestaan niet, zo verzekert hij zijn lezers, zij zijn slechts het produkt van de menselijke inbeelding. Het zijn nachtmerries van mannen en vrouwen met onkuise gedachten. | |
[pagina 130]
| |
Een tweede geloof dat door Venette wordt bestreden is het knopen van de nestel of nesteling. Andere artsen, zoals Paré, waren hem hierin voorgegaan.Ga naar eindnoot73 Om een man impotent te maken, zo meende men, moest men tijdens diens bruiloft, onder het mompelen van enige woorden, een aantal knopen in een veter of riem leggen, liefst op het moment dat bruid en bruidegom elkaar de hand gaven. De ‘nestel’ is een oude benaming voor de penis. Over de symboliek hoeft dus weinig twijfel te bestaan. Verrichtte men deze handeling, dan zou de pas getrouwde echtgenoot niets meer presteren in bed, althans niet bij zijn eigen vrouw. De betovering kon slechts verbroken worden, als de man door de trouwring van zijn bruid wist te wateren. Andere tegenmiddelen waren het bestrijken van de slaapkamerdeur met wolfsvet of het hangen van haneklootjes aan het ledikant.Ga naar eindnoot74 In hoeverre dit geloof nog in de achttiende-eeuse Republiek heeft bestaan, is moeilijk te zeggen. Martin Guerre, de Franse boer aan wie Natalie Davis een heel boek heeft gewijd,Ga naar eindnoot75 zou ruim acht jaar impotent zijn geweest, nadat hem de nesteling was geknoopt. Dit wordt al vermeld door Cats, die de lotgevallen van Martin Guerre in zijn Trouringh verwerkte.Ga naar eindnoot76 Aanwijzingen dat het geloof niet alleen in Frankrijk maar ook in de Republiek heeft bestaan vinden wij bij Daniel Jongtys, in diens Tooneel der Jalouzyen en bij Johan van Beverwijck.Ga naar eindnoot77 Later hebben volkskundigen nog sporen gevonden in Groningen, Limburg en Vlaanderen.Ga naar eindnoot78 In hoeverre dit geloof ook binnen de achttiende-eeuwse elite bestond, is onduidelijk. | |
8 Over wijnvlekken, moedervlekken en monstersEen geloof, waarvan wij met zekerheid weten dat het in de achttiende-eeuwse elite aanwezig is geweest, was het zogenaamde ‘verzien’. Men meende dat afwijkingen aan de vrucht (wijnvlekken, moedervlekken, maar ook misvormingen) door inbeelding van de zwangere moeder veroorzaakt werden. Het was bijvoorbeeld mogelijk dat zij tijdens haar zwangerschap een plotselinge begeerte naar aardbeien had gevoeld, een begeerte waaraan zij niet had kunnen voldoen. Haar kind zou dan vlekken krijgen die de kleur en de grootte van aardbeien bezaten. Ook was het mogelijk dat de zwangere moeder hevig van een misvormde man of vrouw was geschrokken. Het gevolg was dat haar kind met dezelfde misvorming geboren werd. In al deze gevallen zei men, dat de moeder zich had ‘verzien’.Ga naar eindnoot79 Voorbeelden vinden wij al in de middeleeuwen, maar ook in de medische literatuur van de zeventiende en achttiende eeuw is een groot aantal gevallen opgetekend. Een van de merkwaardigste gevallen wordt vermeldt door de Engel- | |
[pagina 131]
| |
se arts James Blondel (1665-1734). Hij vertelt het verhaal van een vrouw die zo graag op Driekoningen wou bevallen dat zij drie jongens ter wereld bracht, van wie er twee blank waren en één zwart.Ga naar eindnoot80 Nu was Blondel, naast bijvoorbeeld Von Haller, een van de weinige artsen in de achttiende eeuw die dit soort overtuigingen bestreden. De meesten van hun collega's, ook in de Republiek, meenden daarentegen dat de moederlijke inbeelding wel degelijk van invloed was op de vrucht.Ga naar eindnoot81 De chirurgijn Job van Meekren, een leerling van Tulp, vermeldt een akelig geval dat zich in 1643 in Amsterdam had afgespeeld. Een zwangere vrouw was geschrokken van een dode man die zojuist het contragewicht van de Reguliersbrug op zijn hoofd had gekregen. De klap was zo hard aangekomen dat zijn ‘harssens (...) ten bekkeneel uitspatten’. De afloop was te voorzien: het kind van de zwangere vrouw zou met een misvormd hoofdje geboren worden. Heel wat vrolijker is het geval van een vrouw uit Deventer die tijdens haar zwangerschap meer dan duizend haringen had verorberd. Wat gebeurde? Het kind was nog niet geboren of het riep met luide stem om haringen.Ga naar eindnoot82 Dergelijke overtuigingen waren wijdverbreid in de Republiek. In zijn Houwelijck ging Cats uitvoerig op het onderwerp in. Hij waarschuwde zwangere vrouwen onder andere met de volgende regels: ‘Wilt oock om dese tijt u niet te seer vergapen
Aen eenigh selsaem dier, als simmen, katten, apen;
En draeght niet in den arm, en leght niet aen den mont
Een vreemde baviaen, of plat-geneusden hont:
't Is by de vrouwen selfs in geenen deel te mercken
Hoe dat een vreemt geval kan op de vrouwen wercken,
Hoe onverwachte schrick tot aen de vrucht belent,
En hoe een selsaem spoock sich in de moeder prent.’Ga naar eindnoot83
Interessant zijn de gevallen die de Leidse arts Willem Mylius uit zijn praktijk heeft opgetekend. Uit zijn notities komt duidelijk naar voren hoe groot de angst was bij zwangere vrouwen voor hevige en onaangename indrukken. In 1713 gebeurde bijvoorbeeld het volgende. De vrouw van Nicolaas N., een lakenwever aan de Cellebroersgracht in Leiden, had, toen zij drie maanden zwanger was, ‘het schildery van een kind met twee hoofden, drie armen en vier beenen’ onder ogen gekregen. Dit bord werd ‘door steeg en straten, om voor geld te laten kyken, van gemeen, vreemd volk omgedragen’. In december van dat jaar zou de vrouw van een misvormde dochter bevallen. Het kind, dat na enige dagen stierf, had een gezwel op de lendenen ter grootte van een ‘tarwebol’. Toen de vrouw hem vertelde van het rondgedragen bord, meende Mylius dan ook dat het gezwel wellicht een tweede hoofdje omsloot. Hij riep daarom de hulp in van de arts Pieter Hollebeek en van de chirurgijn Barent | |
[pagina 132]
| |
Schepers. Bij het opensnijden kwamen zij tot de ontdekking dat het gezwel inderdaad een ‘klomp herszens’ bevatte.Ga naar eindnoot84 Het geval biedt Mylius de mogelijkheid om een gedrocht te vermelden, dat hij ooit op de Leiderdorpse kermis had gezien. Het betrof een man van vijfendertig jaar, ‘welke op het borstbeen had afhangende een tweede hoofd, met zwart haar, afschuwlyk te zien, hebbende d'ooggaten diep ingevallen met oogleden gesloten en neus en mond en zwarte baard, zonder andere beweging dan dat met handen dat hoofd- op en nederwaarts konde bewogen worden’.Ga naar eindnoot85 Het is mogelijk dat Mylius hier een beschrijving geeft van het ‘Monstre double, qui est un des plus remarquables en ce genre’, dat volgens Hartsoeker in het begin van de achttiende eeuw in Den Haag werd vertoond.Ga naar eindnoot86 In 1700 was een andere vrouw, de vrouw van een Leidse vleeshouwer, van een ‘wanschepzel’ bevallen. De altijd ijverige Mylius - hij had nog colleges gevolgd bij Ruysch - vroeg aan de vader of hij het dode kindje mocht zien. Dit werd toegestaan. Maar toen hij het monstertje wilde meenemen om het open te snijden en hij de vader hiervoor een vergoeding bood, werd hem dit ‘zeer bars’ geweigerd. De vleeshouwer maakte hem duidelijk ‘dat hy het vleesch van zynen vleesch, noch bloed van zynen bloede niet veil had’. Mylius liet zich echter niet zo gauw ontmoedigen. Hij wist dat de man de volgende ochtend in de vleeshal moest zijn. Vergezeld van een schilder om het kind te tekenen ging hij dus die ochtend bij de vrouw langs en daar kreeg hij te horen wat er aan de geboorte vooraf was gegaan. Het bleek dat de vleeshouwer, toen zijn vrouw twee maanden zwanger was, een drachtige koe had geslacht. Eerst had hij de baarmoeder losgesneden ‘om voor de honden te goyen’. Maar nieuwsgierig geworden had hij de baarmoeder opengemaakt en daarin had hij een kalf met twee hoofden aangetroffen. Het had allemaal nog goed kunnen aflopen, zo meende de vrouw, als haar man niet zo dwaas was geweest om haar alles te vertellen bij het naar bed gaan. 's Ochtends was zij stiekem het bed uitgeglipt - ‘hy leggende ronkende in een vaste slaap’ - en toen had zij het kalf uitvoerig bekeken. Op het moment zelf had zij niets gevoeld, maar nu wist zij beter. Overigens stond ook zij niet toe, uit angst voor haar man, dat Mylius het kindje mee zou nemen.Ga naar eindnoot87 Nog akeliger was het geval van een bakkersvroùw uit 1714. Deze vrouw bracht een ‘afschuwlyk monster’ voort. Wat bleek? Toen zij drie weken zwanger was, had haar man, ‘norsch en haastig van aart zynde’ een kat doodgeknuppeld die brood wilde stelen, ‘dragende het beest op een verschrikkelyke wyze de ogen in de kop, die hy vermorzeld had, en hebbende de darmen uit het lyf hangen’. Precies zo zou haar kindje ter wereld komen.Ga naar eindnoot88 | |
[pagina 133]
| |
Gelukkig liepen zulke akelige confrontaties ook wel eens anders af. Mylius vertelt hoe ook zijn eigen vrouw iets dergelijks overkwam. Een vrouw was aan zijn huis gekomen om hem te halen voor een zieke in haar buurt. Maar zelf was hij niet thuis, zodat de vrouw slechts zijn zwangere huisvrouw aantrof. Deze schrok danig, want de vrouw bezat geen neus, zij had slechts een driehoekige holte op die plaats, zijn vrouw was er dan ook van overtuigd, dat zij nu een kind zonder neus zou baren. Maar dat bleek niet het geval. Zij zou bevallen van een volmaakt gezonde dochter.Ga naar eindnoot89 Mylius was zeker niet de enige arts die een verband zag tussen de moederlijke inbeelding en afwijkingen aan de vrucht. Tegelijk waren vroedvrouwen als Catharina Schrader, chirurgijns als Job van Meekren en Tamme Visscher, en hoogleraren als Boerhaave overtuigd van deze samenhang.Ga naar eindnoot90 In een Amsterdams rapport uit 1798 zou zelfs worden voorgesteld om ‘het losloopen van krankzinnigen en schrikverwekkende persoonen’ tegen te gaan. Hun aanblik zou vooral voor zwangere vrouwen schadelijk kunnen zijn.Ga naar eindnoot91 De antropoloog Arnold van Gennep heeft gewezen op het steeds terugkerende patroon van riten die de verschillende statusveranderingen in de menselijke levenscyclus, zoals geboorte, verloving, huwelijk en sterven, begeleiden. Ook zwangerschap zag hij als een dergelijke statusverandering.Ga naar eindnoot92 Zulke overgangen of ‘liminele zones’, zoals hij en andere antropologen hebben benadrukt, worden als ambigu ervaren.Ga naar eindnoot93 Zij zijn tegelijk een bron van zorg en van gevaar. In het zo wijdverbreide geloof in de krachten van de moederlijke inbeelding lijkt dezelfde ambiguë houding naar voren te komen. Men was gefascineerd door de baarmoeder, door dat mysterieuze, vrouwelijke orgaan, en door de nauwe, nog zo fragiele banden tussen moeder en kind. Zwangere vrouwen werden dan ook met zorg omringd. Tegelijk meende men dat diezelfde banden het kind ook konden beschadigen, dat de moeder zelfs een ‘monster’ kon baren. Vooral bij de aanstaande moeders zelf moet de angst voor een dergelijke geboorte sterk zijn geweest. Een plotselinge confrontatie met een mismaakt persoon - en er waren heel wat misvormingen te zien op straat - maakte hen al bevreesd. Wat Venette zelf van deze overtuigingen vond, is helaas onduidelijk. In een tweede deel dat nooit is verschenen had hij hierop willen ingaan.Ga naar eindnoot94 Wel zegt hij in zijn boek iets over de gevolgen van de moederlijke inbeelding, niet tijdens de zwangerschap maar tijdens de coïtus.Ga naar eindnoot95 Hij levert hier een bijdrage aan de gerechtelijke geneeskunde.Ga naar eindnoot96 Sommige artsen, zoals Paré, waren van mening dat het gelijken van kinderen op hun ouders bepaald werd door de moederlijke inbeelding tijdens de geslachtsgemeenschap. Venette verwerpt dit idee, maar Cats zag wel degelijk een dergelijke samenhang. In de verschillende beschouwingen over dit onderwerp wordt dikwijls een geval vermeld, dat aan Hippocrates | |
[pagina 134]
| |
wordt toegeschreven. Ook bij Cats vinden wij dit verhaal. Toen een vrouw van overspel werd beticht, omdat zij een prachtig kind baarde, hoewel zij en haar man beiden lelijk waren, zou Hippocrates het huis zijn binnengegaan. In de slaapkamer van de vrouw zag hij een fraai kinderportretje. Voor hem was toen de toedracht duidelijk. Hij riep het volk naar binnen, liet de baby halen en, inderdaad, de gelijkenis was opvallend.Ga naar eindnoot97 Cats raadde zijn lezers dan ook aan om tijdens de coïtus aan een mooi kind of kinderportretje te denken. Verwante ideeën vinden wij bij de Franse arts Claude Quillet, wiens Callipédie verschillende malen werd uitgegeven in de Republiek.Ga naar eindnoot98 Ook verscheen in 1791 nog De kunst om schoone kinderen te teelen van de Zwitserse arts Andreas Jungman. Ook hij raadde zijn lezers aan om een schilderijtje op te hangen ‘dat zo schoon is als gij uwe kinderen zoudt wenschen’.Ga naar eindnoot99 Maar Cats was er tegelijk van overtuigd, dat vrouwen een misvormd kind konden baren, als zij tijdens de geslachtsgemeenschap aan een ‘wanschapen dier’ of ‘monster’ dachten. Tegenwoordig zijn wij geneigd om deze angsten voor het verwekken van een wangedrocht te bagatelliseren, zeker waar theologen en artsen dreigden dat teveel of al te afwijkende seks hiertoe zou leiden. Toch waren deze angsten ook bij het publiek aanwezig, zoals wij hebben gezien. Het lijkt dan ook verstandig om deze angsten serieus te nemen. Waarschijnlijk maakten zij deel uit van vroegere, seksuele attitudes. Hoezeer Venette ook aandacht besteedde aan het seksuele genot, tegelijk bleef de vrees voor ‘monsters’, zowel bij hem als bij zijn lezers, aanwezig. | |
9 Over hermafrodietenInteressant is tenslotte wat Venette over hermafrodieten heeft geschreven, over personen die zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken bezitten. Er waren nogal wat gevallen bekend in zijn tijd. Venette zelf schrijft: ‘Inderdaed, men siet naeuwelijks vijf jaren voorby gaen, of men hoort van eenige hermaphroditen spreken, die voormaels als quade voorspoken en monsters gedacht wierden, en die huidensdaegs als een seer naeuwkeurige, ongemeene saeck aengesien worden.’Ga naar eindnoot100 Door Venette worden vijf typen onderscheiden, die hij vervolgens òf bij het mannelijke òf bij het vrouwelijke geslacht indeelt. Het was ondenkbaar dat hermafrodieten buiten deze categorieën zouden vallen. Dat idee was veel te bedreigend. Een van de typen is interessant. Het betreft hier die vrouwen die een uitzonderlijk grote clitoris bezitten, die - zoals Venette schijft - ‘de kittelaer veel grooter en veel langer als andere hebben, en die daer- | |
[pagina 135]
| |
door 't gemeene volk bedriegen, die geen groot verstand hebben van de deelen daer sy uit bestaen.’Ga naar eindnoot101 Het zijn deze hermafrodieten, meent Venette, die de Grieken ‘tribades’ noemen en de Fransen ‘ribaudes’. Hun clitoris is zo groot dat zij hiermee andere vrouwen kunnen beminnen. Ook in de Republiek werd zo over vrouwelijke homoseksualiteit gedacht. Een beroemd geval, dat van Hendrika Verschuur, wordt vermeld bij Nicolaes Tulp.Ga naar eindnoot102 In feite wordt in de meeste verhandelingen over hermafrodieten aandacht aan tribadie, aan vrouwelijke homoseksualiteit besteed. Over sodomie, over mannelijke homoseksualiteit wordt door Venette en zijn collega's gezwegen. Hoe openlijk Venette ook heeft geschreven over seksualiteit, dit onderwerp heeft hij terzijde gelaten. Sodomie werd door de artsen duidelijk erger gevonden dan tribadie. Nu werd dit onderscheid ook door de rechterlijke instanties gemaakt. Tribaden kregen lichtere straffen dan sodomieten. Dit gold zeker voor de Republiek. Terwijl elders een aantal vrouwen werd verdronken of verbrand,Ga naar eindnoot103 heeft dit - voorzover bekend - in de Republiek nooit plaatsgevonden. Wel werden in de achttiende eeuw heel wat mannen terechtgesteld.Ga naar eindnoot104 Voor deze grotere soepelheid ten aanzien van tribaden zijn verschillende verklaringen aangevoerd. Tribaden bedreven geen anaal verkeer, sodomieten deden dat wel. Nu vormden juist analiteit, dierlijkheid en zonde drie nauw met elkaar verbonden begrippen in het christelijk denken.Ga naar eindnoot105 Een andere verklaring zou zijn dat sodomieten het zaad verspilden dat van nature voor de voortplanting was bestemd.Ga naar eindnoot106 Ook die verklaring is plausibel. Voor Isabella de Moerloose stond coïtus interruptus gelijk aan sodomie, ‘het byslaepen of spelen om eygen te spreecken van mannen met mannen’. Voor haar waren beide praktijken een ‘bespotting der generatie’.Ga naar eindnoot107 Maar er is nog een derde, meer medische verklaring mogelijk. Immers, tribaden met hun grote clitoris vormden een afwijking van de natuur. Zij werden met een dergelijke aanleg geboren en vormden voor artsen en chirurgijns een interessant anatomisch verschijnsel. Dat gold niet voor sodomieten. Daar komt nog bij, dat vrouwen eerder voor hun seksuele opwellingen werden vergeven dan mannen. Zij stonden dichter bij de natuur, werden meer door de natuur bepaald dan zij. Kortom, waar sodomieten bewust een zware zonde begingen, gold dit niet of in ieder geval minder voor tribaden. Hier werd de verantwoordelijkheid tevens in de natuur gezocht en dat zou hun lichtere bestraffing mede kunnen verklaren. | |
[pagina 136]
| |
10 ConclusieIn het voorgaande heb ik aan de hand van Venette's voorlichtingsboek getracht iets te weten te komen over seksuele attitudes in de achttiende-eeuwse Republiek, althans binnen de elite. Volgens Stone zou Venette in de seksuele details niet erg verhelderend zijn geweest. Evenmin zou hij een erg positieve houding hebben aangenomen tegenover de seksualiteit. Stone was dan ook van mening dat het voor hem zo tolerante achttiende-eeuwse publiek Venette's adviezen nauwelijks serieus kan hebben genomen. Het is echter de vraag of Stone wel een juiste typering heeft gegeven van Venette's voorlichtingsboek. Bezien vanuit de jaren zeventig van de twintigste eeuw maken Venette's adviezen inderdaad een niet al te ruimdenkende indruk. Maar in vergelijking met eerdere medische en theologische adviezen in de Republiek - wij hoeven maar aan Cats te denken - was het boek van Venette wel degelijk gedetailleerd. Ook Venette's overtuiging dat de seksuele omgang de bron vormt van alle affectie binnen het huwelijk zou voor Cats verwerpelijk zijn geweest. Juist in zijn details en in zijn opwaardering van de seksualiteit binnen het huwelijk verschilde Venette's werk van vorige adviezen. Niet voor niets meende Bayle dan ook dat het boek beter in het Latijn had kunnen verschijnen. Wij hebben echter gezien dat in het Minsieke Gasthuis ook heel wat negatieve aspecten gevonden kunnen worden. Venette's tolerantie geldt slechts de heteroseksualiteit. Over mannelijke homoseksualiteit wordt volledig gezwegen, terwijl vrouwelijk homoseksuelen als deerniswekkende afwijkingen van de natuur worden beschouwd. Ook over vrouwen in het algemeen is het Minsieke Gasthuis negatief. Het beeld van hun seksuele onverzadigbaarheid overheerst. In al deze opzichten verschillen Venette's gevoelens nauwelijks van de opvattingen die doorklinken in de moppen van Aernout van Overbeke. Of in de achttiende-eeuwse Republiek, althans binnen de elite, nog angst bestond voor incubi en succubi of voor het knopen van de nesteling bleek twijfelachtig. Wel zagen wij dat de angst voor het verwekken van misvormde kinderen waarschijnlijk serieuzer moet worden genomen dan tot nu toe door de gezinshistorici is gedaan. Al met al wekt het Minsieke Gasthuis de indruk dat binnen de achttiende-eeuwse elite sterk gemengde gevoelens bestonden ten aanzien van de seksualiteit. De grote tolerantie die Stone bespeurde bij het Engelse publiek ontbreekt. Vergeleken echter met een vroegere periode was de tolerantie zeker toegenomen.
Herman Roodenburg | |
[pagina 141]
| |
Summary‘Venus Minsieke Gasthuis’. On sexual attitudes in the eigthteenth-century Dutch RepublicThe author discusses a French sex manual, Dr. Venette's De la Génération de l'Homme, ou Tableau de l'Amour Conjugal, published in 1687. In the same year this book was translated into Dutch; it proved to be widely popular until the end of the eighteenth century. In comparing this sex manual with other sources of the period and with the results of recent research into the history of sexuality, an attempt is made to trace some sexual attitudes in the eighteenth-century Dutch Republic. It turns out that Venette's medical ideas were heavily dependent on Hippocrates and Galen and that his views on women, as those of his contemporaries, were strongly negative, emphasizing their sexual insatiability. Venette's emphasis on sexual pleasure is remarkable. For contemporaries, such as Pierre Bayle, or later writers on sexuality, such as M. de Lignac, he went rather too far on this point. Of popular superstition, such as the belief in succubi and incubi, or the belief that knots made by sorcerers on a cord could prevent conception, Venette - and possibly most of his Dutch readers - were rather skeptical. The author perceives a darker view on sexuality in the widely held belief that pregnant women, by their imagination, might give birth to a deformed child. Such ‘monsters’, as clergymen and doctors cautioned, were also the product of too much sexual freedom in the marriage bed. The views held by Dr. Venette and his contemporaries on homosexuality were negative, although female homosexuality (‘tribadie’) was considered a less serious crime than male homosexuality (‘sodomie’). |
|