Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Arts en seksualiteit. Richtlijnen voor de bourgeoisieHet soet en 't suer van 't echte bedt, Dat dient in stilte wech geset, zo zegt Jacob Cats in zijn Spiegel van den Ouden en den Nieuwen Tijdt. Ofschoon het bedrijven der liefde in de tijd van Vader Cats met vrijmoedigheid werd besproken, was het in de geneeskunde niet gangbaar dat de seksualiteit in uitvoerige verhandelingen ter sprake kwam. Zo er al over geschreven werd, dan kwam hoofdzakelijk de voortplanting aan de orde, en de bouw der organen, die bij de geslachtsdaad waren betrokken.Ga naar eindnoot1Ga naar voetnoot* In de achttiende eeuw, toen de opvoeding een belangrijke plaats in de samenleving ging innemen, kwam het sexueel gedrag meer in de belangstelling te staan. Het terrein breidde zich snel uit, het werd in verband gebracht met leefgewoonten in huwelijk en gezin, anthropologische verschillen, de klassen in de maatschappij, en de zich ontwikkelende natuurwetenschappen. Uiteraard kunnen al deze factoren niet worden besproken. Wij zullen ons beperken tot een overzicht van biologische inzichten van natuuronderzoekers en de dagelijkse praktijken van medici, waarbij het begrip sexualiteit in het geding was. Allereerst moet daarbij worden vastgesteld, dat het woord ‘seksualiteit’ niet werd gebruikt. Men sprak over ‘Venus’ of ‘amor’, eventueel ‘voluptas’. In het Nederlands werden de woorden ‘minne’, ‘lieven’ en ‘wellust’ gebruikt. Daarnaast omvatte dit begrip meer dan het ‘plaisir d'amour’ dat man en vrouw verenigt. Het had een duidelijke morele betekenis, het was de bedoeling van de Schepper dat man en vrouw in het huwelijk verbonden werden om de continuïteit van de schepping te waarborgen, en zich te verzekeren van de onsterfelijkheid.Ga naar eindnoot2 Het bedrijven der liefde werd ook door de artsen beschouwd als een door God opgedragen handeling van een natuurlijke gesteldheid. Het was de taak van de arts om deze natuurlijkheid te behoeden en te behouden en alles, wat tegennatuurlijk was, te veroordelen. | |
[pagina 16]
| |
Tot ± 1750 bleef men deze orde in de liefdesdaad beschouwen als een proces, dat gehoorzaamde aan mechanische wetten van de menselijke physiologie, zoals God, de ‘Gubernator’, deze had ontworpen.Ga naar eindnoot3 De arts was verplicht deze wetten te eerbiedigen en ze zo nodig te ondersteunen, immers de arts was een dienaar der natuur, en mocht niet ingrijpen in processen die bedoeld waren om de geëerbiedigde staat van het huwelijk te onderhouden.Ga naar eindnoot4 Want het huwelijk was ingesteld voor het krijgen van kinderen. Die kinderen moesten krachtig, gezond en mooi zijn. Om dit te bereiken moesten de jongeling en het jonge meisje zorgvuldig met hun seksualiteit leren omgaan. Dit behoorde tot de taak van de opvoeders. De artsen richtten hun raadgevingen op deze groep en gaven adviezen over de behandeling van de opgroeiende jeugd die een einde maakte aan de vrijmoedigheid in het seksuele leven, die zo kenmerkend was voor onze gouden eeuw.Ga naar eindnoot5 Na 1750 werd de mechanistische physiologie ondermijnd door nieuwe waarnemingen die niet meer bij het hydraulisch-mechanische mensbeeld pasten. De schepping, de wetten der natuur en de mens zelf werden meer vanuit een organistisch standpunt beschouwd, direct toegankelijk voor invloeden, waarvan de krachten door de natuurwetenschappen werden onthuld. De elektriciteit, het magnetisme, scheikundige processen, begrippen als sensibiliteit en irritabiliteit domineerden de biologie. De verlichte filosofen speculeerden over biologische wetten en meenden zelfs in deze te kunnen ingrijpen. Had Abraham Trembley in 1741 niet aangetoond dat poliepen zich konden delen en dat ieder deel kon uitgroeien tot een nieuwe poliep?Ga naar eindnoot6 Bovendien bleek hieruit, dat levend materiaal een autonome kracht bezat, dat in staat was zich buiten het bereik van de ziel te handhaven. Irritabiliteitsproeven hadden aangetoond dat dierlijke organen buiten het lichaam konden blijven reageren op prikkels door beweging, zoals een hart, uit het dierlijk lichaam gehaald, enige tijd kon blijven doorkloppen.Ga naar eindnoot7 Zo moesten ook de menselijke organen binnen het lichaam bewaard, veel gevoeliger worden geacht voor prikkels van buitenaf dan het mechanische mensbeeld toeliet. Rechtstreekse prikkels buiten de ziel, die het lichaam zich lieten aanpassen aan buitengewone omstandigheden! De waargenomen autonomie werd een realiteit, en de Gubernator van de Mechanisten werd een bewogen God, een ‘arbiter’, die toeliet of ingreep in de natuur langs onbekende wegen, en die men niet ter verantwoording kon roepen. Het was beter om rechtstreeks de natuur te onderzoeken om de verschijnselen, de uitwassen, de spelingen te leren kennen, dan uit te gaan van een sturende God. Deze houding was verdacht voor de theologen, de menswetenschappen leken zich nu aan atheïsme te koppelen in plaats van aan de theologie.Ga naar eindnoot8 Het was zeker verdacht in verband met de voortplanting, het beïnvloeden van de conceptie en het ongeboren leven. Ook de op- | |
[pagina 17]
| |
vattingen van filosofen en geleerden over de seksualiteit, die nu open stond voor onbegrensde variaties, die de natuur toeliet, zouden onrust teweeg brengen. Het is de vraag of de artsen en de heel- vroedmeesters, die in de dagelijkse praktijk met de seksualiteit te maken hadden, aandacht hebben geschonken aan deze overgang van mechanistisch mensbeeld op organistisch mensbeeld en zo ja of dit uit hun adviezen bleek. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet eerst worden nagegaan op welk gebied de artsen werden geconsulteerd, waarbij de seksualiteit in het geding was! Adviezen werden gevraagd over de behandeing van de menstruatie van het jonge meisje en de risico's van de zaadlozing bij de jongeling. Verder moest de arts aangeven wat de best huwbare leeftijd was, hoe de partnerkeuze moest worden ingericht en hoe huwelijksonvruchtbaarheid kon worden voorkomen of opgeheven. Ook moest hij raad geven omtrent uur en frequentie van geslachtsverkeer en duidelijk maken onder welke omstandigheden de coïtus moest worden ontraden. Dan was er nog het probleem van de seksuele onmacht van de man en de kwestie van het orgasme van de vrouw, waarvan de betekenis ter discussie stond. Tenslotte kon de arts praktische adviezen geven bij dyspareunie, d.w.z. belemmeringen van de coïtus. Deze onderwerpen, die regelmatig ter sprake komen in werken die het bedrijven der liefde en het huwelijksgeluk behandelen,Ga naar eindnoot9 zijn uiteraard niet kenmerkend voor de achttiende eeuwse geneeskunde. Dat blijkt ook uit de geciteerde bronnen, die teruggaan tot de geneeskunde van de klassieken: Hippocrates Dioscorides, Galenus. Rijkelijk doorspekt met casuïstiek van schrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw, geven zij een bonte mengeling van volksgeneeskunst, folklore en zedekundige beschouwingen. Men zou dit werken op het gebied van de seksuele hygiëne kunnen noemen, ware het niet, dat juist de hygiëne in belangrijke mate onvindbaar is in deze literatuur. Geslachtsziekten als syphilis en gonorrhoe (druiper) worden slechts terloops vermeld en geen enkele aanwijzing wordt gegeven hoe dergelijke ziekten kunnen worden voorkomen. Het lijkt wel, of ze tot een andere categorie van de geneeskunde behoren. En dat terwijl men toch wel degelijk op de hoogte was van de tragische gevolgen van de geslachtsziekten en hun invloed op het nageslacht. Ook zwijgen deze boeken over afwijkende vormen van seksueel gedrag, die slechts met een directe morele veroordeling worden genoteerd. Nu dient men hierbij, te bedenken, dat deze boeken zijn samengesteld uit reeds verouderde gegevens uit de late zeventiende eeuw, en dat ze met name nog steunen op de Galenische physiologie, doorspekt met enige elementen uit de chemiatrische school. Vooral het boek van Nico- | |
[pagina 18]
| |
laas Venette, De la géneration de l'homme ou tableau de l'amour conjugal dat in vele talen is verschenen, is een charmant voorbeeld uit deze categorie.Ga naar eindnoot10 Blijkbaar kwamen deze werken tegemoet aan de wensen van het publiek, ofschoon ze door de geleerde wereld niet al te zeer werden gewaardeerd.Ga naar eindnoot11 Toch werd het onderwerp regelmatig bewerkt door heelmeesters en medici en verschenen er gedurende de gehele achttiende eeuw, vaak anonym, graag gelezen boekjes over de ‘geheimen der voortteling’, het ‘waar genot der omhelzing’ en de ‘Natuure en Complexie der Vrouwen’.Ga naar eindnoot12 Naast deze algemene adviezen werden ook consulten gevraagd door patiënten, waarbij een psychische factor de seksualiteit bij de ziekte betrok. Hypochondrie en hysterie waren de twee grote modeziekten van de achttiende eeuw.Ga naar eindnoot13 Beide ziekten konden met stoornissen in de seksualiteit gepaard gaan, waarbij de misogynie, de vrouwenhaat, bij de als uitsluitend mannelijk beschreven hypochonders een veel voorkomend verschijnsel was. De hysterie, een lijden dat de artsen slechts bij vrouwen meenden waar te nemen, werd veroorzaakt door een suffocatio uterina, een verstikking van de baarmoeder, waardoor aanvallen met krampen en lelijke trekkingen in het gezicht de lieftalligheid van de jonge vrouwen bedierven. Vooral in de periode na 1750 zouden de psychische factoren, die een rol spelen in de seksualiteit, weer meer onder de aandacht van de medici komen. Een gebied, waarop de arts regelmatig van advies moest dienen was de gerechtelijke geneeskunde, waarbij hij als deskundige moest oordelen inzake delicate aangelegenheden als potentia generandi van de man. De enige reden tot echtscheiding was immers de impotentia coeundi, die het onmogelijk maakte dat het huwelijk geconsumeerd werd. Nog in de achttiende eeuw kon een arts worden opgeroepen om een congressus bij te wonen, d.w.z. een coïtus van een echtpaar, dat wilde scheiden op grond van onmacht van de man.Ga naar eindnoot14 Ofschoon de liefdesdaad tussen vier bedgordijnen moest worden voltrokken, blijkt duidelijk uit de verontwaardiging van verlichte auteurs in de latere decennia van de achttiende eeuw dat deze vorm van medische inspectie moreel ontoelaatbaar werd geacht.Ga naar eindnoot15 Overigens werd in de gerechtelijke geneeskunde een besmettelijke ziekte (dus ook een geslachtsziekte) wel degelijk als reden aangenomen om de huwelijkse plichten te onderbreken; ook fysieke walging, die een van de partners door uitwendige gebreken (b.v. een slechte adem) bij de ander opriep, gold als verzachtende omstandigheid.Ga naar eindnoot16 Naast de kwestie van de potentia generandi kwam, in het begin van de achttiende eeuw, het beoordelen van de maagdelijkheid in de gerechtelijke geneeskunde in een nieuw licht te staan. Deze taak behoorde traditioneel vanaf de late Middeleeuwen toe aan de vroedvrouw, die daartoe | |
[pagina *4]
| |
1. Herstel van het hymen door een vroedvrouw. Anonieme kopergravure, ca. 1700.
Uit: E. Fuchs, Die galante Zeit, Erg. band, 1911, p. 134. | |
[pagina *5]
| |
2. Onderzoek van de maagdelijkheid. Anonieme kopergravure.
Uit: E. Fuchs, Die galante Zeit, Erg.band, 1911, p. 135. | |
[pagina *6]
| |
3. Karikatuur op het clysteerapparaat ‘la servante officieuse’. Gravure van Chaponnier naar Schall. Collectie Speyer, Leiden.
| |
[pagina *7]
| |
4. Le Curieux. Franse kopergravure van P. Maloeuvre naar een schilderij van P.-A. Baudouin.
Uit: E. Fuchs, Die galante Zeit, II, 1910, p. 135. | |
[pagina *8]
| |
5. L'Heureux Moment. Franse kopergravure van G. Vidal.
Uit: E. Fuchs, Die galante Zeit, Erg.band, 1911, p. 29. | |
[pagina *9]
| |
6. Franse kopergravure naar een schilderij van J.-B. Huet.
Uit: E. Fuchs, Die galante Zeit, II, 1910, p. 392. | |
[pagina *10]
| |
7. Engelse prent van een lokkende prostituée.
Uit: E. Fuchs, Die galante Zeit, II, 1910, p. 419. | |
[pagina 19]
| |
officieel als expert werd uitgenodigd.Ga naar eindnoot17 Gedurende de zeventiende eeuw verloor de vroedvrouw haar positie als vrouwengeneeskundige en daalde het aanzien van haar status. Vooral de ontdekking van mechanische hulpmiddelen bij de geboorte, zoals de hefboom en de tang, bevorderde de overdracht van de verloskunde in de handen van vroedmeesters en medici.Ga naar eindnoot18 Het onderzoek van vroedvrouwen op maagdelijkheid werd door de artsen eveneens gewantrouwd. Zij werden geacht middelen te gebruiken die de schede kunstmatig konden vernauwen, zodat een valse uitkomst van de expertise niet kon worden uitgesloten.Ga naar eindnoot19 Dit gold in het bijzonder als de vrouwen wilden scheiden. Deze verdenking bleef gedurende de zeventiende eeuw bestaan, temeer omdat de anatomen het niet eens konden worden over het bestaan en de vorm van het maagdenvlies. Overigens bracht de exacte beschrijving van het hymen door Reinier de Graaf (1641-1673) weinig verlichting in de forensische geneeskunde.Ga naar eindnoot20 Uit de casuïstische mededelingen die in de geneeskundige literatuur zijn aangetroffen, blijkt dat in geval van verkrachting, stuprum violentum consummatum, aan de symptomen van defloratie minder aandacht werd geschonken dan aan de bijkomende omstandigheden als lichamelijke conditie van de vrouw en die van de beschuldigde man, hoe geleerd de expertise ook werd voorgedragen.Ga naar eindnoot21 Na deze voorbeelden uit de medische praktijk moeten nog enige biologische vragen beantwoord worden, die betrekking hebben op het aandeel van de man en dat van de vrouw bij de bevruchting en hun rol in het voortplantingsproces. Was het mannelijk zaad nog omnipotent, vormbepalend en geslachtsbepalend, zoals Aristoteles dat had geleerd? Was de rol van de vrouw nog de passieve, de ontvangende vrouw? Zonder twijfel is de twee-zaden theorie en de rol van het menstruele bloed bij de bevruchting een onderwerp van discussie gebleven in de periode. Maar veel belangrijker voor het vraagstuk was het mechanisch concept van de praeformatie, de theorie van een voorgevormde kiem, gezeteld in het eitje van Eva, in de eierstok, dat zich, eenmaal in aanraking met het potente zaad van de man, zou ontwikkelen en vergroten tot embryo en foetus, een ‘mens in miniatuur’.Ga naar eindnoot22 Aanhangers van deze theorie worden ‘ovisten’ genoemd, zij erkenden Eva als oermoeder van het mensengeslacht. Zij bewaarde enige miljarden kiemen in miniatuur in haar eierstokken. Eva, dus de vrouw, was de belangrijke behoedster van het nageslacht. Zij kon, volgens de ovisten, de man recht in de ogen zien als gelijkwaardige partner bij de voortteling. Maar er waren anderen, de animalculisten, die, onder de indruk van de waarnemingen van Antoni van Leeuwenhoek, de spermatozoo als drager van vorm, erfelijke eigenschappen en geslacht aanwezen. In de kop van de spermatozoo zagen zij een minuscuul mensje zitten, dat zich in de omgeving van het vrouwelijk zaad tot een embryo kon ontwikkelen. Deze levende wezentjes, in | |
[pagina 20]
| |
zo grote getale in het mannelijk zaad aanwezig, waren een teken van de generatieve kracht van Adam, de natuurlijke leider in het voortplantingsproces. Beide opvattingen waren mechanisch en kwamen ter discussie na 1752, toen de gedachte aan epigenese, gedifferentieerde ontwikkeling uit een ongevormde kiem, weer veld ging winnen. Door het werk van Casper Friedrich Wolff (1733-1794), Theoria Generationis (1759), kwam de epigenese, die paste in het organisch mensbeeld, weer opnieuw in de belangstelling.Ga naar eindnoot23 Er veranderde echter niets in de man/vrouw verhouding in de seksualiteit, het aandeel van beiden in de conceptie bleef verhoudingsgewijs onbekend tot 1875, toen Oskar Hertwig (1849-1922) een spermatozoo de eicel zag binnendringen en de uitwisseling van chromosomen bekend werd.Ga naar eindnoot24 Wat wèl veranderde, was de opvatting over de rol van de spermatozoo. De animalculisten verloren terrein, de spermatozoën bevatten geen kiem, de kracht van het zaad hing af van de chemische samenstelling. Om decompensatie van de vitale hooggespecialiseerde chemie te voorkomen, moesten de spermatozoën voor een voortdurende beweging van de vloeistof zorgen, zoals het bloed voortdurend moest bewegen om de levenskracht te behouden.Ga naar eindnoot25 Deze theorie, die zich gedurende de achttiende eeuw als een alternatieve opvatting ontwikkelde, heeft de meeste bekendheid verworven door het werk van Georges-Louis Leclerc de Buffon (1707-1788), die het hele proces van de voortplanting beschouwde als een uitwisseling van moleculen, die zich in het zaad van de man en in het zaad van de vrouw zouden bevinden. Buffon was geen ovist, noch een animalculist. Hij erkende wèl het bestaan van de blaasjes in de eierstokken, follikels van Reinier de Graaf (1672), maar hij ontkende daarin de aanwezigheid van de eicel. Deze follikels bevatten volgens Buffon, ‘la vraie sémence femelle’,Ga naar eindnoot26 dat desnoods ook diertjes of bewegende partikels kon bevatten, maar waarvan de moleculen het belangrijkst waren. Moleculen, die zich vermeerderden in een samenklontering van de twee zaden in de baarmoeder. Zij vertegenwoordigden alle delen van het lichaam en konden zo de vorm van het embryo bepalen. De productie van zaad in de jonge volwassene kwam op gang door een overvloeien van moleculen uit alle lichaamsdelen naar de geslachtsklieren. Volgens Buffon werd daarmede het zaad bij beide sexen een soort chemische reserve, die kon worden afgevoerd of aangevuld al naar gelang de Natuur dit regelde. De geslachtsdelen achtte Buffon onafhankelijke organen, die gedreven werden door het ‘instinct animale’.Ga naar eindnoot27 Geen schaamte of wilskracht kon de autonomie van de geslachtsorganen beteugelen ‘cette partie du corps est donc moins à nous qu'aucune autre, elle agit ou elle languit sans notre participation’. De onschuldige jongeling krijgt | |
[pagina 21]
| |
in pastorale eenvoud zijn eerste erectie, zonder dat hij daartoe middelen heeft aangewend. Deze onschuld stelde Buffon tegenover de seksuele aandrift van de oudere volwassene, die door overprikkelde verbeelding of kunstmatige prikkels kon worden opgewekt. De biologische theorieën over de seksualiteit hebben in de late decennia van de achttiende eeuw een belangrijke rol gespeeld in het ethisch en moreel gedachtenspel van de ‘Philosophen’. Men denke b.v. aan de dialogen in Diderot's Rêve d'Alembert, in het bijzonder tussen Mlle l'Espinasse en Dokter Théophile Bordeu, de vertegenwoordiger van de vitalistische-medische school van Montpellier.Ga naar eindnoot28 Zij komen eveneens ter sprake in de libertijnse opvattingen over seksualiteit in de werken van de Markies de Sade, waar de biologie gehanteerd wordt als een grondpatroon van de organisatie van het menselijk wezen. Voor de Sade is de seksualiteit een ‘besoin physique’, de uitingen van de seksualiteit hangen af van de organisatie van het lichaam, in de chemische en physische samenstelling van de organen en de ‘fluide électrique qui circule dans les cavités de nos nerfs’.Ga naar eindnoot29 Liefde ziet de Sade als een ‘metaphysique fausse’, het gaat slechts om de gewaarwordingen van genot en pijn, bij de ‘jonction physique’. En die gewaarwordingen zijn autonoom, afhankelijk van de ‘goût’ van de mens, dat wil niet zeggen van zijn waardering, zoals bij de kunst, maar van zijn organisatie, die hem drijft naar afwijkend seksueel gedrag, b.v. incest of homofilie. Geen milieu, geen opvoeding kan hier iets aan veranderen. Justine laat zich hierover uit: - Mais l'homme dont vous parlez est un monstre - Waarop het antwoord luidt: - l'homme dont je parle est celui de la nature -.Ga naar eindnoot30 De vermelding van deze opvatting van de Sade mag niet de indruk wekken dat het organisch mensbeeld een vrijbrief zou zijn voor libertinage of atheïsering van de biologie. Het kan echter niet worden ontkend dat biologische opvattingen meedongen in de seksuele en erotische subcultuur, die zich in de achttiende eeuw ontwikkelde. Deze moet men echter niet zoeken in wijzigingen van de medisch-hygiënische of opvoedkundige adviezen, die door artsen en paedagogen werden uitgedeeld. Integendeel! De bestrijding van de zelfbevrediging die vooral op gang kwam door het werk van S.A. Tissot (1728-1797),Ga naar eindnoot31 werd in de laatste decennia van de achttiende eeuw welhaast een modeverschijnsel. Van Ussel beschrijft op indrukwekkende wijze de veroordeling van de zelfbevrediging, de steeds strenger wordende leefregels, de chantage met de moreelpsychische schade, uitmondend in een antimasturbatiesyndroom, dat in de loop van de negentiende eeuw een pathologisch karakter zou krijgen. De houding van de artsen en opvoeders kwalificeert hij, ironisch genoeg, als sadistisch.Ga naar eindnoot32 Het waren vooral de jongens, die door het antimasturbatiesyndroom werden getroffen. De meisjes werden door de artsen geadviseerd over de | |
[pagina 22]
| |
klachten van hun menstruatie. De mechanisch denkende artsen, die verhoogde druk in de bloedvaten van de baarmoeder verantwoordelijk achtten voor de bloedingen, bevalen medicijnen en beweging als therapie aan.Ga naar eindnoot33 Maar ook hier werden de adviezen steeds strenger en werden deze vergezeld van verwijten: vrouwen zijn lui, ze eten teveel zoetigheid, ze slapen in te warme bedden, daardoor worden ze te volbloedig en gaan ze menstrueren. De menstruatie werd tot een falen van de vrouw in haar seksuele functie en als zodanig veroordeeld.Ga naar eindnoot34 In feite werd dus een van de non-naturalia, de evacuatio, ingeperkt. Evacuatio, de natuurlijke ontlediging van lichaamsholten, was een onderdeel van de Salernitaanse leefregels, die juist door de anti-medisch ingestelde filosofen, zoals Jean Jacques Rousseau (1712-1778) sterk werden aangeprezen.Ga naar eindnoot35 De artsen vonden een uitweg voor de beperkingen van zaadlozingen en maandstonden door het clysteren aan te bevelen, o.a. bij seksuele spanningen, en verder door het clysteerapparaat een vaste plaats in de echtelijke slaapkamer te geven, zodat de evacuatio kon geschieden vòòr de bijslaap.Ga naar eindnoot36 Ook de overige medische adviezen betreffende steriliteit, impotentie en de behandeling van hysterie en hypochondrische klachten ondergingen geen wezenlijke veranderingen.Ga naar eindnoot37 Wel is het opvallend, dat de artsen meer aandacht gingen schenken aan psychogene oorzaken, zoals bij impotentie. De gemoedsaandoeningen krijgen in de medische werken meer aandacht, ook de hartstocht, amor ingens, die een gevaar voor de gezondheid kan opleveren. De Verlichting gaat de medici zeker niet voorbij, zij verwerpen de congressus, zoals we reeds hebben vernomen, en ook het onderzoek op de maagdelijkheid wordt b.v. door Buffon sterk veroordeeld.Ga naar eindnoot38 Maar bij dit alles is geen sprake van seksuele vrijheid, van anticonceptie, van enige acceptatie van seksualiteit, in welke leeftijdsfase dan ook, anders dan gericht op nakomelingschap binnen het huwelijk. Het is opvallend, dat in de meeste werken, waarin de geneeskunde en de seksualiteit ter sprake komen, vrijwel niets gezegd wordt over verliefdheid. Wellust en hartstocht (voluptas en amor ingens) komen geregeld aan de orde, maar verliefdheid blijft onbesproken. Misschien moeten daarvoor andere bronnen worden onderzocht, zoals b.v. het proefschrift van Jacob Dietz, een jongeman, afkomstig uit Eist, die in 1771 te Leiden in de geneeskunde promoveerde.Ga naar eindnoot39 Dietz, vijfentwintig jaar oud, was een leerling van Hieronymus-David Gaub (1705-1780), die belangrijke bijdragen heeft geleverd aan de medische psychologie.Ga naar eindnoot40 Dietz was kennelijk een bewonderaar van Buffon, wiens opvattingen hij volgt, maar ook de irritabiliteitstheorieën, zoals deze door Gaub en B.S. Albinus (1697-1770) op college werden behandeld,Ga naar eindnoot41 worden door Dietz gehanteerd als verklaring voor de verschijnselen van de seksualiteit. Maar de jonge Dietz heeft het moeilijk met amor als ver- | |
[pagina 23]
| |
liefdheid, door de imaginatio, die er bij te pas komt. Zijn bewustzijn is door deze krachten zo in beslag genomen, dat hij tot niets meer komt. Bezorgd vraagt hij zich af wat er van het vezeltumult in zijn hersenen, vol trillingen, golven en schommelingen terecht zou komen, als de wiskunde er niet zou zijn.Ga naar eindnoot42 Want hij, die in de stroppen van de liefde wordt gevangen, zwelgt in de herinnering aan de lieve lach van zijn schone, het bevallige knikje en andere perfecties. Een vreemde heeft hem stap voor stap van zijn privéleven beroofd, hij wordt aangestoken, hij staat in brand!Ga naar eindnoot43 Hij denkt aan niets meer, hij wil háár alleen maar zien! En blijkbaar kan slechts het bedrijven van de wiskunde het verliefde gemoed weer tot de orde roepen. Voor de meisjes, die verliefd zijn, ziet het er maar somber uit, als ze niet gauw kunnen trouwen verbleken ze, worden groen, hun lieve gezichtjes worden afgrijselijk, zij stompen af terwijl zij zich eens vurig aan de liefde vergaapten.Ga naar eindnoot44 Ook voor zijn eigen sexe ziet hij het somber in, het is geen wonder dat minnaars flatulent, cachectisch (uitgeteerd) en melancholisch worden. De gelieven sluiten zich angstig af als een bolwerk, alle poriën gaan dicht. Welk een geluk als zij verenigd worden! Vrolijk laat de minnaar alle kleppen open staan, die het leven hem gegeven heeft, hij kan zijn gang gaan!Ga naar eindnoot45 In zijn verdere betoog bespreekt hij nog het gevaar van rivalen op het pad van de jonge minnaar, de jaloezie en de verveling in het leven der gehuwden, die hij beklaagt.Ga naar eindnoot46 Het is vast een aardige promotie geweest! De beoefenaren der geneeskunde hebben zich gedurende de achttiende eeuw intensief met de seksualiteit bezig gehouden, als raadgevers voor de opvoeding, als deskundigen in de gerechtelijke geneeskunde en als consulenten voor klachten, die betrekking hebben op de seksuele functies. Over het algemeen kunnen de artsen worden gekenmerkt als verlichte medici, maar hun kennis van de seksualiteit en vooral van de rol van de psyche in dit proces bleef achter bij de ontwikkelingen in de biologie in de besproken periode. De visie op de mens als een samenstel van autonoom werkende organen, die vanaf het midden der achttiende eeuw terrein ging winnen op het mechanisch mensbeeld, heeft de dagelijkse praktijk van de artsen nauwelijks beïnvloed. Wel heeft deze visie doorgewerkt op de ideeën van de Franse filosofen uit die tijd, die de seksualiteit betroffen. Zij hebben de seksualiteit meer ruimte en mogelijkheden gegeven, zelfs tot in uitersten, zoals de Sade. De artsen daarentegen, die betrokken waren bij de begeleiding van de seksualiteit van jongeren, hebben getracht de seksualiteit op welhaast pathologische wijze in te perken, eveneens tot in uitersten. Het huwelijk blijft in de acht- | |
[pagina 24]
| |
tiende eeuw, ook voor de medici, het enige instituut waarbinnen seksualiteit, mits gericht op nakomelingschap, kan worden bedreven.
A.M. Luyendijk-Elshout | |
[pagina 26]
| |
Summary
| |
[pagina 27]
| |
The physicians and obstetric surgeons, who were responsible for these advices, stuck by common consent to marriage as the only institution for sexuality and sexuality as a tool for procreation only. Biological concepts of sexuality, as given by the vitalistic school and the french naturalist de Buffon, were discussed by the ‘philosophers’ but had little influence upon medical concepts. There was little interest in psychological factors in sexual behaviour, the main purpose of the hygienic advices was the repression of masturbation and menstruation, since evacuation of seed and menstrual blood was considered a waste of vital material. In order to follow the hygienic doctrine of evacuatio the clyster as a preparation for sexual activity became fashionable. |
|