Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1984
(1984)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Waar de pedant pedant werd, een aanvulling op het WNTAls wij van iemand zeggen dat hij pedant is, pleit dat niet voor hem. De persoon in kwestie is in onze ogen een verwaand en eigenwijs mens. Wij vinden zijn manier van doen schoolmeesterachtig. Hoe dicht we met deze laatste omschrijving bij de oorspronkelijke betekenis van pedant zitten, zullen velen van ons zich niet bewust zijn. Als men in de zeventiende eeuw sprak van een pedant, sprak men over een opvoeder of (huis-)onderwijzer. Pedant was een substantief met een in ieder geval niet negatieve betekenis. Pedant stamt van het Italiaanse ‘pedante’ dat uit de zestiende eeuw dateert. Het Frans heeft het in dezelfde eeuw als ‘pédant’ overgenomen, en wij treffen het voor het eerst aan bij Godewyck in 1641.Ga naar eind1Ga naar voetnoot* De oorsprong van het Italiaanse ‘pedante’ is onzeker. Een aantal bronnen, waaronder het Woordenboek der Nederlandsche Taal, stelt ons op de hoogte van de veronderstelling dat het een Romaanse participaalformatie betreft van het Griekse ‘παιδεὑεω’, hetgeen opvoeden betekent.Ga naar eind2 Ruim 200 jaar geleden nam men al aan dat pedant van pedagoog afstamt. De schrijver van De Nederlandsche Spectator (1749-1760) geeft daarvan in zijn tijdschrift blijk. Het is opmerkelijk en jammer tegelijk dat het WNT dit spectatoriale tijdschrift niet noemt bij de vindplaatsen, aangezien juist hierGa naar eind3 de oorsprong en de ontwikkeling van de term en de persoon pedant zo overtuigend geschilderd worden, en wel bij uitstek in het vijfde vertoog van het eerste deel: Het is ondertusschen zeer waarschynlyk, dat zy, [de Pedantery] slaafachtig van aart, haare geboorte voor een groot gedeelte aan slaaven verschuldigd is. Men gaf voordeezen aan de kinderen in hunne eerste jeugd slaaven van een goed gedrag en van een' bedaarden ouderdom tot bestierders, die hen niet alleen in school bragten, | |
[pagina 110]
| |
maar zelfs neffens hun de lessen der meesteren aanhoorden, en hun dezelve, t'huis gekomen zynde, herhaalden. Deeze slaaven (geenszins te vergelyken met de hedendaagsche Gouverneurs, schoon in zommige opzigten, meer dienst doende, dan zommigen van deeze) begonden op hunne weetenschap trots te worden, en zich deswegen boven andere medemakkers te verheffen, en zelfs eenig gezag over hunne jonge meesters zich aan te maatigen, welk laatste noodig was om aan dezelven hunnen pligt te konnen bewyzen; waar door een trotsche en waanwyze slaaf, al bemoeide hy zich niet met de opvoedinge der kinderen en met het herhaalen der lessen, dikwijls naderhand een Pedagoog genoemd werd; uit welk woord de naam van Pedant by verkortinge gesprooten schynt.Ga naar eind4 Uit dit citaat blijkt dat men een pedagoog genoemd kon worden zonder het te zijn. Zo is het met pedant ook gegaan. Men kon pedant zijn (zoals men nu schoolmeester kan zijn), maar men kon het ook niet zijn en toch diezelfde benaming krijgen (zoals wij nu van iemand kunnen zeggen dat hij een echte schoolmeester is, zonder dat deze ooit voor de klas heeft gestaan). De oorspronkelijke pedant wàs, zo leert het WNT, een reële schoolmeester of huisonderwijzer. Hij was dit reeds in de zeventiende eeuw. De gouverneur bestond toen nog niet in ons land, hij zou hier pas een eeuw later voet aan wal zetten.Ga naar eind5 Het is opvallend dat met zijn komst pedant zijn ‘neutrale’ betekenis lijkt te verliezen. Negatieve connotaties komen op. Zij duiden niet langer het beroep aan, maar veel meer de eigenschap van het-pedant-zijn.Ga naar eind6 De gouverneur is opeens de vooraanstaande opvoeder en de rol van pedant wordt inderdaad slechts een rol. Een rol die hem overlevert aan de spot van allen die zijn spel doorzien. Zo is het te verklaren dat naast de vormen pedantachtig, pedantisch en pedantsch, die we vanaf 1731 tegenkomen,Ga naar eind7 uiteindelijk ook de vorm pedant opduikt voor het adjectief. Ook dit lezen wij in het reeds genoemde vijfde vertoog van De Nederlandsche Spectator.Ga naar eind8 De rol is een eigenschap geworden, het substantief een adjectief.
Deze ontwikkeling krijgt iets meer reliëf wanneer we de aandacht richten op de literair-historische context. We beginnen met de pedant: uit het WNT blijkt dat, voordat de spectatoriale vertogen hem opnemen, het blijspel hem als type opvoert. Godewyck tekent de pedant, zoals werd gezegd, in 1641, Van Halmael en Bidloo doen dat respectievelijk in 1707 en 1719. De pedant wordt bij hen uitgerust met overwegend positieve, soms gemengde, maar zeker niet uitsluitend negatieve eigenschappen, zij het dat het geprononceerde gedrag dat hij vertoont hem tot literair type maakt. | |
[pagina 111]
| |
Natuurlijk rijst nu de vraag in hoeverre literaire typen in een blijspel realiteitskrakter dragen. De sceptici moge erop gewezen worden dat het zeventiende-eeuwse blijspel naar Aristotelische regel een imitatie van de werkelijkheid beoogde te geven. De imitatie diende zelfs zo indringend te zijn dat die werkelijkheid - en met name de mensenkennis - erdoor een extra dimensie kreeg. Het is niet voor niets dat de zeventiendeeeuwse literatuur, ook buiten het blijspel, de Characteres van Theophrastus herontdekt. Bij ons getuigen Richard Verstegen en vooral Constantijn Huygens met zijn Zedeprinten hiervan op overtuigende wijze.Ga naar eind9 Het beeld dat de blijspelen van de pedant geven, is dat van een man die deftig wil zijn, en om dat ideaal te bereiken, deftig doèt, geleerd wil zijn en derhalve geleerd doèt. Hij handelt naar een model, maar verder dan een uiterlijke imitatie komt hij niet. Als persoon is hij weinig uitgegroeid; de verstandige raad die hij uitdeelt staat in schril contrast tot de toepassing daarvan in zijn eigen leven; of het past of niet, ‘il fait toujours la lecon’. Niet minder schril contrast bestaat er tussen zijn intellectuele ambities en zijn intellectuele capaciteiten: zijn werk is immers dat van een kopiïst, zijn kennis bestaat uit weetjes waaraan inzicht en innerlijke samenhang ontbreken.Ga naar eind10 De sociale status van de pedant blijft verbonden met die van de slaafpedagoog bij de Grieken en de Romeinen: de pendant vousvoyeert zijn meester, en staat iets hoger dan de knechten, die hij met ‘je’ mag aanspreken. Kortom, een zekere kinderlijkheid en starheid kenmerken het gedrag van de pedant. Overigens is hij niet kwaad: hij is eerder dom dan slecht. Zijn rol in het blijspel, zijn rol in technische zin, correspondeert daarmee, want hij vervult zelden een vitale functie. Hij houdt de handeling voornamelijk op, maar niet in onaangename zin. De gouverneur dient in een geheel ander perspectief te worden bezien. Een blijspelfiguur is hij niet, deze ‘man die regeert’ (< Gr. κυβϵρναϵιν, Fra. gouverner), en een literair type al evenmin. Aan hem is de opvoeding van een ‘aanzienlijk kind’ toevertrouwd (cursivering van ons).Ga naar eind11 Hij is iemand met levenservaring, een bereisd man van de wereld, in feite dikwijls een buitenlander. Buijnsters noemt hem een displaced person, iemand zonder duidelijk omschreven status.Ga naar eind12 Zoals hiervòòr is beschreven, lijkt het dat de gouverneur in ons land zijn intrede doet in de jaren waarin de pedant zich scherper in negatieve zin profileert. De negatieve connotaties nemen het karakter van eigenschappen aan, en na 1749 zien we dan het woord pedant tevens voorkomen als adjectief. Dit terwijl vanaf 1731 het adjectief werd gevormd door zich in morfologisch opzicht wèl duidelijk van het substantief onderscheidende vormen als pedantachtig, pedantisch en pedantsch. | |
[pagina 112]
| |
Men kan moeilijk zeggen dat de gouverneur de pedant in letterlijke zin heeft verdrongen, want de twee meesters bewogen zich in verschillende sociale kringen. Maar het lijkt niet ondenkbaar dat, waar de pedant zich al vanaf 1731 in negatieve zin ontwikkelde, de gouverneur, de nieuwkomer die de gerespecteerde Franse cultuur meebracht, de positieve connotaties van het beroep van huisonderwijzer tot zich trok. Maar de gouverneur zal niet de enige concurrent van de pedant zijn geweest; ongetwijfeld heeft deze ook terrein verloren aan het gewone schoolonderwijs dat zich immers in de tweede helft van de achttiende eeuw verbeterde en uitbreidde. Juist de lagere burgermilieus gingen in toenemende mate profiteren van de vele Duitse en Franse scholen die overal in de Republiek werden opgericht. Voor de hogere milieus bleef de gouverneur, òf uit werkelijke behoefte aan gericht en relatief-erudiet onderwijs, òf uit behoefte aan status. Overigens ging het ook de gouverneur op den duur niet goed. Hij kon dan wel iets langer standhouden dan de pedant, maar naarmate de achttiende eeuw voortschreed, botste de aristocratische Franse cultuur die hij vertegenwoordigde en introduceerde, meer en meer met de burgerlijke idealen van de Nederlandse Verlichting: van displaced person werd hij persona non grata. Exit dus ook de gouverneur; niet omdat hij pedant werd, maar omdat men de voorkeur gaf aan zijn Hollandse pendant, de schoolmeester.
Florentine Riem Vis, Hanna Stouten
Wij danken Prof. Dr. L. Peeters voor zijn waardevolle aanwijzingen. | |
[pagina 113]
| |
Summary
|
|