Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Het departement natuurkunde van de maatschappij van verdiensten Felix Meritis in het eerste kwart van zijn bestaanInleidingDe Amsterdamse ‘Maatschappij van Verdiensten, ten spreuke voerende: Felix Meritis’, opgericht in 1777, heeft zijn oorsprong ‘voornaamelijk aan den weetlust en kunstliefde van arbeidzaame Handelaaeren en gezellige Menschenvrienden’ te danken.Ga naar eind1Ga naar voetnoot* De veertig oprichters behoorden niet tot de regentenfamilies, ze wensten zich niet bezig te houden met politiek, maar wilden uitsluitend de kunsten en wetenschappen beoefenen met nadruk op handel en industrie. De werkzaamheden van de leden vond plaats in departementen: koophandel, natuurkunde, tekenkunde en muziek en vanaf 1779 letterkunde. Het departement natuurkunde, waarover deze bijdrage zal handelen, omvatte meer dan wat wij heden onder natuurkunde verstaan. Natuurkunde betekende natuurwetenschap: behalve natuurkunde werden ook wiskunde, sterrenkunde en scheikunde beoefend. De eerste vergaderingen van de maatschappijGa naar eind2 werden in een woning op de Leliegracht gehouden. In 1783 ging men naar de Fluwelen Burgwal (O.Z. Voorburgwal) bij de Illustre School, waar het lid Hendrik Spille een aantal vertrekken van zijn woning beschikbaar had gesteld voor de bijeenkomsten van het departement natuurkunde waar hij lid van was. In 1788 werd een eigen gebouw aan de Keizersgracht betrokken dat op 31 oktober en 1 november plechtig werd geopend door het lid Jan Hendrik van Swinden (1746-1823), hoogleraar in de wijsbegeerte, wis-, natuur- en sterrenkunde aan het Athenaeum Illustre. Daarna werden achtereenvolgens de zalen van de verschillende departementen geopend. De arts en hoogleraar in anatomie en chirurgie Andreas | |
[pagina 198]
| |
Bonn (1738-1818) deed dat op 20 november 1789 voor het departement natuurkunde. In zijn Redenvoering over het algemeen nut der wetenschappen, fraaye letteren, en konsten,Ga naar eind3 ging Van Swinden uitvoerig in op het nut om de natuurwetenschappen te beoefenen. Hij wees erop dat dikwijls wetenschap voor de maatschappij pas nuttig is nadat ze een zekere ontwikkeling heeft doorlopen. De leer van de kegelsneden, welke uit de oudheid stamt, is pas door de astronoom Johannes Kepler (1571-1630) gebruikt voor de beschrijving van de loop van de planeten. De wetten van Isaac Newton (1642-1727) betreffende de onderlinge aantrekking van de hemellichamen werden pas een eeuw later in de zeevaartkunde toegepast voor de bepaling van de lengte op zee. De Zwitserse wiskundige Leonhard Euler (1707-1783) kreeg in 1765 van het Engelse parlement een beloning van £ 300,-, niet omdat hij de praktische bepaling van de lengte op zee had opgelost, maar om het wiskundige apparaat dat hij had ontwikkeld en waarmee de Göttingse astronoom Johann Tobias Mayer (1723-1762) in staat was gebleken de nauwkeurige maantabellen te vervaardigen (1755) zonder welke men de afstanden van de maan tot de zon en de vaste sterren niet met de vereiste nauwkeurigheid had kunnen berekenen.Ga naar eind4 Van Swinden wees ook op de vorderingen op het gebied van de elektriciteit. Proeven hierover zijn van belang voor de beveiliging van huizen en schepen, voor de schadelijke uitwerkingen van de donder en voor de toepassing ervan in de geneeskunde. Met trots vermeldt hij dat men ‘de uitbreiding, maar ook de waare en grondige kennis van dit middel, voornaamlijk aan Medeleden deezer Maatschappij, en aan een ‘beroemd’ Natuurkenner, onzen stadgenoot, te danken heeft’.Ga naar eind5 Deze leden waren de artsen Jan Rudolph Deiman (1743-1808) en Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff (1758-1840) en de apotheker Willem van Barneveld (1747-1826); de beroemde natuurkenner de koopman Adriaan Paets van Troostwijk (1752-1837). De kennis van de zogenaamde ‘Vaste Luchten, of Luchtvormige Vloeistoffen’ is van belang voor de arts wegens de werking op het menselijk lichaam,Ga naar eind6 de studie van de scheikunde is van groot nut voor fabrieken en beoefening van de sterrenkunde voor de zeevaart.Ga naar eind7 Van Swinden legde grote nadruk op het nut van wetenschapsbeoefening, maar dat wilde voor hem niet zeggen dat men wetenschap alleen naar het directe nut moet waarderen. Ook zuiver wetenschappelijk onderzoek is waarlijk nuttig. ‘Al wat ons verstand scherpt, al wat ons het verband der dingen doet kennen, al wat ons de geheime werkingen der Natuur doet bemerken, en tevens doet onderscheiden hoe de zelfde oorspronkelijke wetten, zo wel in het Natuur- als in het Zeedekundige, plaats hebben; doch | |
[pagina 199]
| |
alleen, in sommige omstandigheden, door bijkomende oorzaaken gewijzigd en schijnbaar veranderd worden: in één woord, al wat ons den tegenwoordigen of den voorigen staat der dingen, der menschen, der Maatschappijen zelf en Gemeenebesten der aarde, en hoe deeze aan geenen zijnen oorsprong, door de ongevoelige werking van veele oorzaaken verschuldigd is, doet kennen; zulks is onze aandacht waardig, verdient onze bëoeffening, is waarlijk nuttig’.Ga naar eind8 Bij de opening van de zalen van het departement natuurkunde sprak Andreas Bonn eveneens over het ‘voortreflijk nut eener beoeffening der proefondervindelijke natuurkunde’. Hij nodigde zijn toehoorders uit ‘tot de volgende weeklijksche bijeenkomsten, voorlezingen, aanwijzingen en proefneemingen’.Ga naar eind9 In zijn voordracht gaf Bonn een overzicht ‘van de eerste beginselen der Natuurkunde tot de toepassing derzelve op de daarmede naauwverbondene en verhevener Weetenschappen’.Ga naar eind10 Uitvoerig ging hij in op de in die tijd populaire en belangrijke chemie van de gassen en de elektriciteitsleer. Voor Bonn is natuurkunde (= natuurwetenschap) de wetenschap ‘die ons verstand verlicht, ons oordeel scherpt, ons geheugen verrijkt, en onze zucht naar volkomenheid met de leevendigste aandoening opwakkert; het is die zelfde Weetenschap, die ons de Natuur op haare regte waarde doet schatten, en een spoorslag wordt, ter beschouwinge van gewigtiger onderwerpen van bevlijtiging en betrachting’.Ga naar eind11 | |
Het gebouw van Felix MeritisOver de faciliteiten van het departement natuurkunde in het gebouw aan de Keizersgracht zijn we uitvoerig ingelicht door het lid Cornelis Sibelle Roos.Ga naar eind12 De algemene voordrachten, ook de natuurwetenschappelijke, werden gehouden in het auditorium of grote gehoorzaal op de eerste verdieping van het voorgebouw. Het achtergebouw bevatte op de tweede verdieping een chemisch laboratorium voorzien van een stookplaats en gootstenen, waterkranen en fornuizen, terwijl om ongelukken te voorkomen de grond met gele bakstenen was bedekt. In de halfronde zaal voor natuurkundevoordrachten (13 × 15 meter) bevonden zich tien rijen halfronde zitbanken die schouwburgsgewijs boven elkaar waren geplaatst.Ga naar eind13 Naast deze zaal bevond zich een vertrek ‘dat bijzonderlijk ingerigt is tot het gereed maaken van sommige proeven, of het doen van anderen, die eenen geruimen tijd vereischen, alvorens zij afgeloopen zijn, en welke gevolglijk in de Zaal der gewoone Phijsische vergaderingen niet werkstellig gemaakt kunnen worden, zonder de gewoone bijeenkomsten te hinderen’.Ga naar eind14 | |
[pagina 200]
| |
Van Swinden zag hier een unieke gelegenheid in voor de ‘Leden, welke zich opzetlijk op deeze of geene proeven willen toeleggen, hunnen toestel zullen kunnen vestigen, en ongestoord kunnen voortgaan: en het hun als een voorrecht aan te beveelen, dat zij, zelfs in geleerde Genootschappen, maar zeer weinig zullen aantreffen’. Behalve dit vertrek voor het doen van proeven, bevond zich achter de natuurkundezaal een kleine gaanderij, voorzien van een ballustrade in de open lucht, voor het uitvoeren van hydrostatische experimenten en proeven over de elektriciteit van de dampkring. In een museum of kunstkabinet der natuurkunde (7 × 9 meter) waren de instrumenten opgesteld voor proeven op het gebied van elektriciteit, luchtkunde (leer der gassen), gezichtskunde (optika), werktuigkunde, waterweg- en waterkrachtkunde en bewegingskunde (mechanica). Er stond een planetarium van de Amsterdamse instrumentmaker Jan van den Dam, dat op een universeel uurwerk zes maanden kon lopen. Er waren luchtpompen,Ga naar eind15 een zonnemikroskoop en niet te vergeten een elektriseermachine welke een kopie was van de grote elektriseermachine van Teylers Stichting in Haarlem, alleen kleiner en daardoor handzamer. Hij was, evenals die van Teyler, vervaardigd door de Britse, van 1768 tot ca. 1796 in Amsterdam werkzame instrumentmaker John Cuthbertson (1743-1821).Ga naar eind16 Een fraaie indruk van de natuurkundezaal vinden we op een prent uit 1801 waarop we Van Swinden bezig zien met het uitvoeren van proeven met de elektriseermachine.Ga naar eind17 Op de benedenzolder van het achtergebouw stonden een meridiaankijker, een astronomisch kwadrant en astronomische uurwerken, terwijl zich op het dak van het achtergebouw een observatorium bevond (6 ½ × 11 meter).Ga naar eind18 Alles bij elkaar bezat Felix Meritis alle mogelijkheden om natuurwetenschappelijk onderwijs en onderzoek uit te voeren. Er liep zelfs door het gehele gebouw van de kelder door de concertzaal naar het dak een gat (lengte 34 meter) met als doel ‘op het observatorium, proeven omtrent den versnellenden val der lighaamen van gelijke oppervlakten en ongelijken inhoud, te doen’.Ga naar eind19 Gebruikt is deze mogelijkheid nooit, want Felix Meritis kocht spoedig het veel eenvoudiger toestel om de versnelling van vallende lichamen te bepalen, dat de Britse fysicus George Atwood (1745-1807) in 1784 had beschreven.Ga naar eind20 | |
De werkzaamheden van het departement natuurkunde van Felix MeritisZoals op de meeste achttiende eeuwse wetenschappelijke genootschappen werden ook op Felix Meritis de natuurwetenschappen vooral passief bedreven. De leden volgden de met experimenten toegelichte voor- | |
[pagina 201]
| |
drachten die door bekende geleerden uit die tijd werden gegeven. Door deze kennisoverdracht kwamen weliswaar veel burgers in kontact met de natuurwetenschappen, maar dat heeft hoogstens een indirecte invloed gehad op de ontwikkeling van de toenmalige natuurwetenschappen. De diepgang van de voordrachten was gering en de experimenten hadden dikwijls meer het karakter van spektakulaire demonstraties dan van natuurwetenschappelijk onderzoek. Met uitzondering van het Amsterdamse ‘Gezelschap der Hollandsche Scheikundigen’, dat eind 1790- begin 1791 werd opgericht,Ga naar eind21 werd in het algemeen op de wetenschappelijke genootschappen reeds bestaande (en dikwijls recent gepubliceerde) kennis verbreid in plaats van uitgebreid. Dat was ook het geval met Felix Meritis,Ga naar eind22 waar tal van verhandelingen en voordrachten werden gehouden over werktuigkunde, elektriciteit, luchtkunde, verhevelingen, natuurlijke historie en scheikunde, veelal toegelicht met demonstraties. Reeds eind 1777 was het departement natuurkunde in volle werkzaamheid. Het aantal leden nam snel toe en men kreeg een fraaie verzameling instrumenten. Spoedig zag men in dat een grondig en geregeld onderwijs in de natuurkunde voor de leden van groot nut zou zijn. Het lag voor de hand hiervoor Henricus Aeneae (1743-1810) uit te nodigen. Deze Fries was na zijn studie in de wis- en natuurkunde te Franeker in 1767 naar Amsterdam gekomen waar hij de wiskundige wetenschappen onderwees. In 1769 promoveerde hij in Leiden op een dissertatie: De congelatione (over de bevriezing van water). Aeneae stond bekend als een uitstekend docent. Met John Cuthbertson gaf hij in Amsterdam een cursus over gassen, welke zeker in 1777 moet hebben plaats gevonden getuige wat de in Londen werkzame, uit Breda afkomstige arts en natuuronderzoeker Jan Ingen-Housz (1730-1799) schreef: ‘Being at Amsterdam in November 1777, Messieurs Aeneae and Cuthbertson, two ingenious philosophers of that city, were so good as to shew me some curious experiments with explosive and inflammable airs of different kinds’Ga naar eind23 Aeneae maakte voor zijn cursus gebruik van de Experiments and Observations on Different Kinds of Air (1774-1777) van de Engelse dominee en amateur-wetenschapsbeoefenaar Joseph Priestley (1733-1804), waarin een groot aantal gassen uitvoerig wordt besproken. De Amsterdamse arts Jacob Ploos van Amstel (1735-1784) was zo onder de indruk van Aeneae's voordrachten dat hij direct Priestley's boek in het Nederlands vertaalde als: Proeven en waarneemingen op verschillende soorten van lucht (1778). In het ‘Bericht van den Nederduitschen vertaaler’ schreef hij: ‘Bijna de geheele geleerde waereld is bezig met het herhaalen der proeven van den Hr. Priestley, en hier zelfs in deeze onze Stad sloegen de Heeren H. Aeneae en J. Cuthbertson de handen aan 't werk | |
[pagina 202]
| |
en herhaalden, in het bijweezen veeler Liefhebberen, waaronder ik mij ook bevond, al het geen de Hr. Priestley in deezen ons voordraagt; ...’.Ga naar eind24 Het succes van de cursus was aanleiding voor Felix Meritis Aeneae te vragen het onderwijs in de natuurkunde op zich te nemen. In 1778 werd hij benoemd tot lektor en honorair lid van de Maatschappij en tot 1795 gaf hij daar zijn lessen. Na de omwenteling kwam hij in publieke dienst. Hij werd lid van het comité van de marine en werd met Van Swinden als vertegenwoordiger van de Bataafse Republiek uitgezonden naar het internationale congres over de eenheid van maten en gewichten te Parijs (3 augustus 1798-29 juli 1799).Ga naar eind25 De natuurkundelessen werden toen overgenomen door Johannes Buys (1764-1838), makelaar en mede-onderwijzer in de wiskunde en natuurkunde aan het onderwijsinstituut van Benjamin Bosma, een van de oprichters van Felix Meritis en sinds 1753 ‘gepriviligeert leeraar der wijsbegeerte en wiskunde’ in Amsterdam.Ga naar eind26 Buys maakte gebruik van Van Swindens Positiones Physicae (1786), waarvan het eerste deel als Natuurkundige stellingen in Nederlandse vertaling door Frans Voorhout was uitgegeven (1792).Ga naar eind27 Het boek bestaat - zoals de titel aanduidt - uit stellingen. Na elke stelling wordt verwezen naar bewijsplaatsen en naar bekende natuurkundeen wiskundeboeken uit die tijd. Het was in feite een syllabus voor de lessen die Van Swinden gaf. Later schreef Buys zelf een op de wetenschappelijke genootschappen veel gebruikt Natuurkundig schoolboek (1800), dat uitgegeven werd door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. In de eerste tijd van het bestaan van Felix Meritis werd de vrijdagavond bestemd voor de natuurkundige activiteiten; wat later werd dat de dinsdag.Ga naar eind28 Vanaf 12 oktober 1793 gaf Buys zaterdags om de week een cursus natuurkunde ‘ten dienste van de zoonen der Leden’Ga naar eind29 onder gebruikmaking van Bosma's Gronden der natuurkunde (1793), een boek dat door de schrijver ‘voornamelyk [was] opgestelt tot gebruik myner toehoorderen, om voor eenen leidraad te verstrekken, volgens welke ik hen myne jaarlyksche lessen over de Proefneemende Natuurkunde zoude mogen verklaaren’.Ga naar eind30 Voorts werden zondags op de zolder van het voorgebouw door Buys en Jan Anthonie van Hemert proeven gedaan ‘met de zonnemicroscoop’ (een projectielantaarn met zonverlichting) en andere optische apparatuur.Ga naar eind31 Interessant is dat men spoedig inzag dat het onderwijs van Aeneae er toe leidde dat de meeste delen van de natuurkunde niet goed konden worden behandeld en andere delen zelfs helemaal niet omdat de toehoorders te weinig wiskundige kennis bezaten. Dit was aanleiding om | |
[pagina 203]
| |
Hendrik de Hartog (ca 1750-1838) aan te stellen om wiskunde te onderwijzen.Ga naar eind32 De autodidakt de Hartog was examinator van de zeeofficieren van de Oost-Indische Compagnie ter kamer van Amsterdam en zou in 1793 benoemd worden tot lektor in de wis-, sterren- en zeevaartkunde aan het Amsterdamse Athenaeum als opvolger van Pieter Nieuwland die toen in Leiden was benoemd. De Hartog doceerde voor de leden van Felix Meritis zowel hogere als lagere wiskunde, de laatste ook voor de zonen van de leden die de zaterdagse cursus natuurkunde bijwoonden. De Hartog maakte o.m. gebruik van de boeken van Pybo Steenstra († 1788), die in 1762 benoemd was tot ‘openbaar leeraar der wiskunde, zeevaart- en sterrekunde’ aan het Athenaeum en bekendheid genoot door zijn Grondbeginselen der meetkunst of kort begrip der ses boeken met het elfde en twaalfde van Euclides (1763 en verschillende herdrukken) alsmede door zijn Meetkunstige grondbeginselen der natuurkunde (1776, 1778). Ook de sterrenkunde werd intensief beoefend op Felix Meritis. Ze vond plaats onder leiding van Van Swinden en bij diens afwezigheid door Jan Frederik van Beeck Calkoen (1772-1811) die na zijn studie in Utrecht een reis door Duitsland had gemaakt om sterrenkunde te studeren. Terug in zijn woonplaats Amsterdam zette hij zijn studies voort tot zijn benoeming tot hoogleraar in de natuurlijke wijsbegeerte en wiskunde te Leiden (1799).Ga naar eind33 ‘Hij kreeg daartoe nieuwe aanmoediging, door de Amsterdamsche Maatschappij Felix Meritis, welke Hem het gebruik harer Sterrewacht gaarn toestond, en aan welke Hij dikwijls Verhandelingen voorlas, welke ook naderhand den druk zijn gemeen gemaakt’.Ga naar eind34 Nadat de verzameling astronomische instrumenten van de in Batavia werkzame predikant Johan MauritsMohr (1716-1775) na diens dood naar Nederland was teruggekomen, was ze op een zolder opgeborgen. Op kosten van Felix Meritis werd ze door het medelid, de instrumentmaker François Pasteur (1741/42-1800) hersteld en op het observatorium in gebruik genomen.Ga naar eind35 | |
Natuurkunde en Felix MeritisWerd de natuurkunde op Felix Meritis in de beginperiode vooral door Aeneae vertegenwoordigd, later waren het Van Swinden, Krayenhoff en Nieuwland die tal van voordrachten over fysische onderwerpen voor de Maatschappij verzorgden. Vooral Van Swinden heeft zijn stempel gedrukt op de natuurkundige activiteiten van het genootschap. Jan Hendrik van Swinden (1746-1823) kwam in 1785 naar Amsterdam.Ga naar eind36 Hij was sinds 1767 hoogleraar in de natuurkunde en bespiegelende wijsbegeerte te Franeker, waar hij zijn belangrijke onderzoekingen | |
[pagina 204]
| |
deed over de vraag naar de al of niet bestaande identiteit tussen magnetisme en elektriciteit.Ga naar eind37 In zijn Franeker periode verwierf hij zijn roem als fysicus in binnen- en buitenland. In 1785 werd hij benoemd tot hoogleraar in de wijsbegeerte en de wis-, natuur- en sterrenkunde aan het Athenaeum te Amsterdam. Hier gaf hij tot aan zijn overlijden zijn colleges met slechts een paar tussenperioden toen hij zich met publieke zaken bezig hield. We noemden reeds zijn belangrijke bemoeienissen met het nieuwe stelsel van maten en gewichten (1798-1799)Ga naar eind38; in 1800 was hij lid van het uitvoerend bewind van de Bataafse Republiek. Van Swinden arriveerde in Amsterdam in het voorjaar van 1785. Reeds in hetzelfde jaar werd hij actief lid van Felix Meritis, vooral in het departement voor natuurkunde. Hij werd honorair lid in 1785 en hield niet minder dan 105 voordrachten voor de Maatschappij.Ga naar eind39 De eerste drie handelden over een van zijn lievelingsonderwerpen: het noorderlicht (30 december 1785 en 29 december 1786) en het zodiakaallicht (27 oktober 1787), welke alle drie zijn gepubliceerd.Ga naar eind40 Van Swinden hield niet alleen de redevoeringen ter inwijding van het nieuwe gebouw van Felix Meritis (31 oktober en 1 november 1788), maar werd ook uitgenodigd tot het houden van een ‘redevoering ter viering van het vijf en twintig jarig bestaan der Maatschappij’ op 3 november 1802. Uit voordrachten ‘over de nieuwe Franse Maten en Gewigten’ (1794, 1796 en 1799) resulteerde zijn tweedelige Verhandeling over volmaakte maaten en gewigten (1802). Van de door hem gehouden lessen noemen we die over de werking van astronomische instrumenten (1789) en het gebruik van het octant en het sextant op zee (1790).Ga naar eind41 Ook Van Swindens leerling Pieter Nieuwland (1764-1794) was een actief lid van Felix Meritis.Ga naar eind42 Hij was een van de leden van het ‘Gezelschap der Hollandsche Scheikundigen’Ga naar eind43 en sinds 1789 lector in de wis-, sterren- en zeevaartkunde aan het Amsterdamse Athenaeum. In 1793 werd hij benoemd tot hoogleraar in natuurkunde, hogere wiskunde, burgerlijke- en krijgsbouwkunde en sterrenkunde te Leiden, maar hij overleed reeds het volgende jaar. Nieuwland hield zich vooral bezig met de sterren- en zeevaartkunde en de toepassing van de wiskunde op beide, maar behield daarnaast steeds een natuurwetenschappelijke en letterkundige belangstelling. Eind 1786 of begin 1787 ontstond zijn bekende gedicht Orion, waarin we zijn sterrenkundige belangstelling fraai zien weerspiegeld.Ga naar eind44 Nieuwland werd in 1788 titulair en in 1791 honorair lid van Felix Meritis. In de jaren 1788-1793 hield hij 13 voordrachten,Ga naar eind45 de meeste over sterrenkundige onderwerpen. Hij werkte mee aan ‘de waarneeming van de belangrijke Zonsverduistering, die op den vijfden van Herfstmaand des voorgaanden jaars [5 september 1793] in dit Uw | |
[pagina 205]
| |
gebouw gedaan is’Ga naar eind46 waarvoor Aeneae de eklipswaarneming uitvoerde en Nieuwland de berekeningen deed.Ga naar eind47 In 1787 werd hij benoemd tot hoogleraar in de sterrenkunde te Utrecht. Nieuwland zou zijn oratie op 27 september houden, maar kreeg een dag tevoren bericht dat zijn benoeming ongeldig was verklaard. De reden was dat de oude vroedschap was hersteld en deze wilde zijn aanstelling niet bekrachtigen.Ga naar eind48 Een grote teleurstelling voor de jonge geleerde die zijn oratie ‘Over de nieuwste ontdekkingen in de sterrekunde, en de voortgangen die deeze Wetenschap in de laatste jaaren gemaakt had’ op 10 juni 1788 in het Nederlands voor Felix Meritis voordroeg. Een ‘Verhandeling over de betrekkelyke waarde der verschillende takken van menschelijke kennis en kunst’ (1791) verscheen in druk.Ga naar eind49 Tenslotte Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff (1758-1840) die na zijn studie gedurende tien jaar in Amsterdam een medische praktijk uitoefende (sedert april 1784) en als patriot in het najaar van 1794 naar Frankrijk vluchtte. Hij keerde met het Franse leger in januari 1795 naar Nederland terug en begon toen een geslaagde militaire carrière.Ga naar eind50 Krayenhoff had een grote wetenschappelijke belangstelling. In 1783 had hij een vertaling met aanvullingen en verbeteringen uitgegeven van de Précis de l'électricité ou Extrait expérimental et théorétique des phénomènes électriques van Louis Sébastian Jacquet de Malzet (1715-1800).Ga naar eind51 Hierin beschreef Krayenhoff uitvoerig proeven die hij tussen 18 april 1781 en 27 april 1782 met ‘elektrische vliegers’ had uitgevoerd.Ga naar eind52 In Amsterdam gaf hij lessen over fysische en medische onderwerpen voor verschillende wetenschappelijke genootschappen waarvan hij actief lid was: ‘Concordia et Libertate’ (vanaf 1784), ‘Felix Meritis’ (vanaf 1786) en het in 1788 opgerichte patriottengezelschap ‘Doctrina et Amicitia’. Hij was bevriend met de artsen Deiman en Jan Petersen Michell (1760-1795), de koopman Adriaan Paets van Troostwijk en later met Van Swinden en Nieuwland. Met Paets van Troostwijk beantwoordde hij een prijsvraag van de Société Royale et Patriotique de Valence, welke in 1788 werd gepubliceerd onder de titel: De l'application de l'électricité à la physique et a la médecine. Een interessant actief lid van Felix Meritis was voorts Willem van Barneveld (1747-1826), sinds 1770 apotheker in Amsterdam, die een grote belangstelling had voor elektrische onderzoekingen. Vooral de toepassing van de statische elektriciteit voor de genezing van allerlei ziekten, boeide hem.Ga naar eind53 Evenals Aeneae, Van Swinden en Krayenhoff behoorde hij tot de vooraanstaande Amsterdamse patriotten. Hij was politiek zeer actief en lid van de ‘commissie tot organisatie der nationale guarde der stad Amsterdam’, ingesteld ‘bij de Provisioneele Representanten, den 29sten van Louwmaand deezes Eersten Jaars der Bataafsche Vrijheid’, waarvoor hij op 20 april 1795 een ‘aanspraak’ hield.Ga naar eind54 | |
[pagina 206]
| |
In deze commissie zaten ook Krayenhoff en Aeneae; Van Barneveld was de voorzitter. In 1788 gaf Van Barneveld een aantal voordrachten voor Felix Meritis over de atmosferische verschijnselen.Ga naar eind55 Hij deed experimenten met de elektriseermachine, Leidse flessen en vlierpitbolletjes en vervaardigde een ‘kunstwolk’ welke uit vier vertikale ringen bestond die in elkaar pasten en van boven en van onder met elkaar waren verbonden met koperen knoppen. De ringen waren van binnen en van buiten bekleed met een strookje bladtin. Omdat een echte wolk uit ‘vogtdeelen en Electriciteit’ bestaat, bevestigde Van Barneveld aan de ringen koperdraden waaraan twee vlierpitbolletjes waren bevestigd welke ‘de ligte waterdeelen [voorstelden], die zich door de Electriciteit uitbreiden, waarmee zij geëlectriseerd worden’. Het geheel werd geïsoleerd opgehangen en een van de koperen knoppen verbonden met de elektriseermachine ‘om de wolk te Electriceeren’.Ga naar eind56 Ongetwijfeld moeten zijn toehoorders de experimenten die hij met de wolk uitvoerde met grote aandacht hebben gevolgd. De verklaring van de waargenomen verschijnselen gaf Van Barneveld met de theorie dat er slechts één elektrische vloeistof bestaat.Ga naar eind57 Toen in 1800 de Italiaanse fysicus Alessandro Volta (1745-1827) zijn beroemde verhandeling publiceerde over zijn ‘zuil’,Ga naar eind58 reageerde Van Barneveld direct door in december 1800 daarover twee voordrachten te houden voor Felix Meritis.Ga naar eind59 Volta had een continue elektrische stroom verkregen door zilver- en zinkstukken, steeds gescheiden door een vochtige tussenlaag (bijvoorbeeld karton), op elkaar te stapelen. Van Barneveld gebruikte bij zijn proeven kolommen die uit zestig zilveren drieguldenstukken en zestig zinkstukken bestonden met er tussen natte ‘geronde stukjes laaken’. Om een betere werking te krijgen ging hij over op kolommen van honderd stukken zilver en honderd stukken zink, en vervolgens op kolommen van tweehonderd stukken van ieder metaal, samen ‘de hoogte van een Mans lengte’ vormend. Uitvoerig probeerde hij zijn toehoorders met de theorie van de kolom bekend te maken. Hij verwonderde zich er over dat er om de kolom geen ‘electrike athmospheer’ was waar te nemen, noch een ‘elektriken vonk of electriek licht’ zoals wel het geval bij de wrijvingselectriciteit opgewekt door een elektriseermachine. ‘Wat hier de reden van zy, kan ik nog niet genoeg verklaaren’. Maar toen hij met zijn kolom een condensator oplaadde, kreeg hij van de geladen plaat een ‘zichtbaare en zelfs hoorbaare electrike vonk’, waardoor hij aangetoond had ‘dat de Electriciteit, by de Colom waargenomen, van de gewoone Electriciteit niet te onderscheiden is’. Uit de voordrachten blijkt dat Van Barneveld een goed waarnemer was. Bij het afbreken van de kolom, welke door het uitdrogen van de lapjes onwerkzaam was geworden, bleek dat het zilver dat in contact | |
[pagina 207]
| |
met het zink had gestaan bedekt was met een laagje wit poeder en dat de kant die in aanraking met de tussenlaag was geweest, niet aangetast was. Het zink echter had aan beide kanten een ‘aschgraauw poeder’. Dit zinkoxyde was ontstaan door ontleding van water in de lapjes, waarmee Van Barneveld een chemische werking van de zuil aannam. Maar hij trok er verkeerde konklusies uit. Als het water wordt ontleed, is er waterstof vrijgekomen en dit kan òf met warmtestof verenigd als waterstofgas zijn ontweken, òf het is met een deel van de zuurstof verenigd gebleven en heeft een ‘ander wezen’ aangenomen, namelijk de elektriciteit. Hiermee had hij het ontstaan van de elektriciteit in de zuil ‘verklaard’. Als hij echter gelijk had, zou er meer elektriciteit gevormd moeten worden wanneer het metaal in de kolom sneller oxydeert. Van Barneveld bevochtigde daartoe de lapjes met verdund zwavelzuur en kreeg inderdaad een sterkere stroom! Dat voor de elektriciteitsontwikkeling altijd twee verschillende metalen nodig zijn, begreep Van Barneveld niet. ‘De reden daar van beken ik gaarne, niet te weeten, en behoort voor als nog, onder die geheimen, hoedanigen de Natuur meer heeft’. Hij ging niet verder dan te concluderen ‘dat de Electriciteit gebooren word, by gelegendheid van de ontleding des waters, in deszelfs beginzelen’, maar hoe dat precies gebeurt blijft gissing. Hijzelf dacht dat de elektriciteit ontstond uit waterstof en zuurstof door middel van een grote hoeveelheid warmtestof. Van Barnevelds voordrachten geven een fraaie indruk hoe hij kennis overdroeg: aan de hand van proeven en waarnemingen werd een poging gedaan het waargenomene te verklaren en in een theoretisch kader te plaatsen. Dat Van Barneveld als goed docent bekend stond, blijkt ook uit het feit dat hem in 1794 gevraagd werd natuurkundelessen voor dames te geven. In dat jaar werden in Amsterdam de meeste besloten gezelschappen verboden. Hoewel Felix Meritis hiervan werd uitgesloten, mocht de Maatschappij geen concerten meer geven (6 december 1794). Op 15 december stelde Roos voor om de lege vrijdagavonden te vullen met natuurkundevoordrachten, toegelicht met proeven en ‘geschikt om daar ook vrouwen te kunnen medebrengen’.Ga naar eind60 Van Barneveld bleek bereid deze opgave te vervullen, maar doordat op 17 januari 1795 ‘de eerste dag der bataafsche vrijheid’ aanbrak, is het daar niet van gekomen. | |
Scheikunde en Felix MeritisIn vergelijking met de belangstelling voor de natuur- en sterrenkunde, was die voor scheikunde bij de achttiende eeuwse genootschappen aanzienlijk geringer. Niet zo vreemd als we bedenken dat de moderne schei- | |
[pagina 208]
| |
kunde in feite pas nà 1785 begon èn dat voor de beoefening van dit vak experimentele vaardigheid noodzakelijk is. In de praktijk was de belangstelling voor natuurkunde-onderwerpen die weinig of geen wiskundige kennis vereisten het grootst: experimenten met de luchtpomp, magneet, sterrenkijker en vooral de elektriseermachine. Toch wil dat niet zeggen dat er op Felix Meritis geen scheikunde werd bedreven, integendeel. De Maatschappij bezat een behoorlijk ingericht chemisch laboratorium. Er werden voordrachten gehouden over de nieuwe ontwikkelingen in de scheikunde. Nieuwland, die door zijn lidmaatschap van het Gezelschap der Hollandsche Scheikundigen in direct contact was gekomen met de nieuwe scheikundige leer van Lavoisier, hield daarover op 24 mei 1791 voor Felix Meritis een voordracht, waarin hij op uitstekende en heldere wijze de nieuwe leer uiteenzette welke twee jaar eerder in Lavoisiers Traité élémentaire de chimie (1789) in boekvorm was gepubliceerd.Ga naar eind61 Nieuwlands Schets van het scheikundige leerstelsel van Lavoisier geeft in vijftien korte hoofdstukjes in min of meer dezelfde volgorde de inhoud weer van de Traité. Proeven werden niet beschreven; wel gaat Nieuwland uit van de resultaten ervan. ‘De kortheid van myn bestek laat niet toe de zaak op eene andere wyze dan by korte stellingen of aphorismen voor te dragen’. De belangrijke proeven van Deiman en Paets van Troostwijk over de analyse en synthese van water door middel van elektrische vonken (eind 1789), waardoor bewezen werd dat water een samengestelde stof was en waarmee de laatste steunpilaar van de phlogistonleer werd ondergraven,Ga naar eind62 was voor Van Barneveld aanleiding om in de winter van 1789 op 1790 voor Felix Meritis een tweetal voordrachten te houden over ‘de zamenstelling van het water. Op Lavoisieriaansche gronden proefondervindelyk verklaard; en verscheiden nuttige gevolgen, die voor de zamenleeving daaruit kunnen worden afgeleid, nagespoord’.Ga naar eind63 Het doel van Van Barneveld was aan te tonen dat water niet elementair, maar samengesteld is en wat de betekenis hiervan is voor de natuur- en scheikunde. Met tal van proeven worden de eigenschappen van waterstof en zuurstof gedemonstreerd, alsmede het ontstaan van water uit beide. Van Barneveld eindigt zijn eerste voordracht met op te merken dat sommigen van zijn toehoorders wel niet erg geïnteresseerd zullen zijn in de vraag of water in zijn beginselen is te scheiden. Vandaar dat hij in de tweede voordracht de toepassingen van die kennis aan de orde stelde. Van Barneveld was aanhanger van de nieuwe leer van Lavoisier en verklaarde de verschijnselen van verbranding, ademhaling en rotting met de zuurstof, ‘een zelfstandig weezen, dat gezien en gevoeld kan worden’ en niet - als het phlogiston - ‘loutere veronderstelling’ is.Ga naar eind64 Vooral de rol van het water in de natuur wordt door Van Barneveld benadrukt. Metaal roest sneller in zuidelijker en tevens vochtiger landen | |
[pagina 209]
| |
dan in het koude en droge noorden wegens de vochtigheid van de lucht en de ontleding van het water. Vandaar dat ijzer in gevangenissen, kelders en holen vergankelijker is dan in de buitenlucht. Uitvoerig gaat hij in op de groei van planten en bomenGa naar eind65 waarbij ‘onze stamelende lippen, by het ryzen onzer verwondering, zich onbekwaam [vinden], om den lof van een aanbiddelyk Opperweezen naar waarde te vermelden’.Ga naar eind66 Ook voor de arts is de nieuwe kennis van groot belang, ja Van Barneveld zag ‘het gezegend tijdstip naderen, dat zich de geneeskunst, in weerwil van het blind vooroordeel, voor altoos in de armen van een proefondervindelyke scheikunst zal werpen’.Ga naar eind67 Het water of liever de grondbeginselen van het water ‘staan in een uitgestrekt verband tot de geheele natuur’Ga naar eind68; ons lichaam en ons leven zelf is terug te voeren tot water. Van Barnevelds beide voordrachten moeten zijn toehoorders een goede indruk hebben gegeven van de betekenis die de ontdekking van de samengestelde natuur van het water had voor zowel de verklaring van chemische en fysische verschijnselen, als voor de nuttige toepassingen die er van kon worden gemaakt. In januari 1790 had Van Barneveld voor Felix Meritis proeven gedaan om bedorven water weer drinkbaar te makenGa naar eind69; op 22 februari 1803 sprak hij over het voorkomen van besmetting van drinkwater dat dikwijls in loden bakken werd bewaard, en de wijze waarop men zuiver water tegen bederf kan bewaren.Ga naar eind70 Deze praktische toepassing van de scheikunde vinden we ook in een Redevoering over den nuttigen invloed der hedendaagsche scheikunde op de algemeene maatschappij; benevens deszelfs vroeger, en laater geschiedenis, met aanwijzing haarer onderscheidene, meest beroemde beoeffenaaren door de apotheker Daniel Craanen († 1813) op 23 oktober 1799 voor Felix Meritis gehouden.Ga naar eind71 Zijn collega Petrus Johannes Kasteleyn (1746-1794) had - overigens voor het departement van de koophandel - reeds in maart 1791 een Redenvoering over den invloed der chemie op den koophandel uitgesproken.Ga naar eind72 | |
SlotOverzien we de natuurwetenschappelijke activiteiten van de Amsterdamse genootschappen uit de tweede helft van de achttiende eeuw, dan blijken alle zich actief met de natuurwetenschappen te hebben beziggehouden. Hoewel de meeste leden slechts een passieve belangstelling ervoor konden opbrengen, waren het een aantal geleerden (artsen, apothekers en hoogleraren van het Athenaeum) die op verantwoorde wijze de nieuwe ontwikkelingen in natuurkunde, scheikunde en sterrenkunde aan de leden probeerden over te dragen. Origineel werk deed alleen het | |
[pagina 210]
| |
‘Gezelschap der Hollandsche Scheikundigen’. ‘Concordia et Libertate’, ‘Felix Meritis’ en ‘Doctrina et Amicitia’ beperkten zich tot voordrachten met proeven en cursussen, waarbij in ‘Concordia et Libertate’ en ‘Doctrina et Amicitia’ spoedig het gezelligheidskarakter op de voorgrond kwam te staan. Alleen op Felix Meritis bleef de beoefening van de natuurwetenschappen een belangrijk onderdeel van de genootschapsactiviteiten. Daar was een goed geoutilleerd laboratorium aanwezig en daar werden door vooraanstaande Amsterdamse geleerden de nieuwe ontwikkelingen in de natuurwetenschappen besproken. De gravure van R. Vinkelens (1741-1816) naar een tekening van P. Barbiers (1772-1837) gemaakt en in 1801 in druk verschenen, laat duidelijk de belangstelling zien die de leden van Felix Meritis hadden voor de voordrachten van Van Swinden over de leer van de elektriciteit. Maar, zoals bij vrijwel alle wetenschappelijke genootschappen, werden op Felix Meritis geen echte onderzoekingen gedaan die bijdroegen tot de kennis van de natuurwetenschappelijke verschijnselen.
H.A.M. Snelders | |
[pagina 214]
| |
Summary
|
|