Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nr. 59/60]De beginjaren van Felix Meritis, 1777-1795Ga naar voetnoot*Inhoud
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Genootschappen‘Ons dierbaar Vaderland; altans meer dan één aanzienlijk gedeelte, om deszelfs voorspoedigen koophandel benydt, terwyl deszelfs Ingezeetenen te dikwerf door buitenlandsche lasterzieke schryvers, voor een' hoop kramers en woekeraars worden uitgekreten: dit ons Vaderland is, sedert het begin dezer eeuw, niet minder vruchtbaar geweest in Genootschappen: die de sprekendste bewyzen opleveren, dat, met de zucht voor den bloei van zeevaart en koophandel, ook die ter voortplanting van kunsten en wetenschappen, het verstandige gedeelte der Natie bezielde, en blyft bezig houden’.Ga naar eind1Ga naar voetnoot** | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschijnsel ‘genootschap’ is in de laatste tijd bijkans modieus geworden. De in het tweede deel van de achttiende eeuw in de Republiek om zich heen grijpende groepsvorming op gereglementeerde basis, met als doel het bevorderen of beoefenen van kunsten en wetenschappen, vormt een uitdaging voor de historicus die zich wil bezighouden met de sociale geschiedenis van dit opvallend cultureel verschijnsel.Ga naar eind2 Deze genootschappen waren samengesteld uit de gegoede burgerstand, ‘... allen wier patriottische gevoelens, zonder partijschap nog, ten algemenen nutte krachtdadig zich wensten te uiten’Ga naar eind3 Voor deze ‘wijsgerige’ geest vormden de genootschappen een voertuig: men hield zich bezig met populair-wetenschappelijke oefeningen of met theoretische vertogen ter oplossing van wetenschappelijke of maatschappelijke problemen. Volgens de ‘spectatoriale boodschap’ dienden deze problemen gemeenschappelijk te worden opgelost, en werd juist aan de onderlinge beschaving door deze manier van werken een grote vormende waarde toegekend.Ga naar eind4 Uit de tijdschriften en verhandelingen gericht op het Nederlands publiek sprak een brede belangstelling. Toch beoogden deze geschriften de ontwikkelde minderheid in het land te bereiken. De oprichter van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, de doopsgezinde voorganger Jan Nieuwenhuysen, achtte de spectatoriale lectuur ‘te geleerd, te omslachtig en dus ongeschikt om de minvermogende burger te verheffen’.Ga naar eind5 Het was opvallend hoeveel doopsgezinden aan de ‘wijsgerige’ burgerbeweging deelhadden. Cornelis en Petrus Loosjes, redacteuren van de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’, Willem Writs, de oprichter van Felix Meritis vormden daar naast Jan Nieuwenhuysen voorbeelden van. ‘De dissenters’, stelde Geyl, ‘bewegen zich in de genootschappen met zelfvertrouwen. Men zocht op godsdienstig gebied de strijd niet, maar wil de geschillen laten rusten of zelfs de kerkgenootschappen nader tot elkaar brengen’.Ga naar eind6 ‘Gij begrijpt mijn waarde vriende dat mijn oogmerk niet is een nieuwe zekte op te regten of eene factie of aanhang te maaken door geestelijke of politieke inzichten neen waarde broederen nog de kerk nog de staat heeft eenige betrekking tot mijn oogmerk’,Ga naar eind7 schreef Writs in een concept van het voorwoord van een door hem ontworpen publikatie, daarbij in de marge aantekenend: ‘wand het eerste laten wij over voor hoogmoedigen en dwepers en het laatste voor belangen-staatzuchtige rebellen’. Deze nog a-politieke burgerbeweging hield zich bezig met natuurkunde, vooral met proeven met luchtpompen, elektriceermachines en optica. Verder had men belangstelling voor economische beschouwingen en praktische voorstellen voor economisch redres. Een grote belangstelling had men voor de tekenkunst en het etsen. Daarnaast beoefende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men de dichtkunst op een vrij technische wijze, als een uitdrukkingsvorm die men zich eigen maakte, zodat ingrijpende of plechtige momenten gepaard konden gaan met een voor de gelegenheid vervaardigd dichtwerk. Gelegenheidsdichter was toen eerder een waarderende dan een misprijzende benaming. Dit alles duidde in de richting van de burgerlijke emancipatie, een houding die naast afkeer van extremisme en vertrouwen op de vooruitgang der wetenschap, blijk gaf van een groeiend besef dat men anders was dan de aanzienlijken, de politieke elite, en de wil zich te onderscheiden van het ongebonden ‘gemeen’. Vooral was het besef dat men ondergewaardeerd werd van belang voor de voortgang van het groepsvormingsproces. De sociale status die men ‘buiten’ niet kon krijgen, was binnen een genootschap wel te vinden. Dit artikel handelt over een van de vele genootschappen: de Maatschappij van Verdiensten ter spreuke voerende ‘Felix Meritis’, opgericht te Amsterdam in 1777. Een voorlopige plaatsing van Felix Meritis binnen het gehele veld van genootschapstypen volgens de contemporaine indeling van Andreas BonnGa naar eind8 leidt tot de conclusie dat Felix Meritis een ‘algemeene oefenende Maatschappy’ was. Bonn plaatste naast het te behandelen genootschap het Amsterdamse ‘Concordia et Libertate’ in deze categorie die bij hem als kenmerk had dat deze genootschappen wel ‘oefenden’ (dat wilde zeggen zich actief bezighielden met kunsten en wetenschappen) maar niet ‘gemeenmaakten’ dat wil zeggen: met de resultaten van deze oefening naar buiten traden. Volgens het voorstel van W.W. Mijnhardt om de categorisering van Bonn te vervangen,Ga naar eind9 was Felix een genootschap van de ‘tweede generatie’, dat wil zeggen een gevolg van de pre-politieke emancipatieidealen van de burgerij, samen met de vrijmetselaarsloges, de dichtgenootschappen en de natuur- en letterkundige genootschappen. Deze tweede generatie van genootschappen wordt door Mijnhardt gezien als een gevolg van het succes van de spectatoriale boodschap, die aangespoord had tot de vereniging van de brede burgerij in genootschappen ter onderlinge beschaving en beoefening der deugd. Deze categorie onderscheidde zich van de ‘eerste generatie’ door het ontbreken van de wens naar buiten te treden met de resultaten van de genootschapsarbeid en door het ontbreken van een nauwe band met de overheid. Van de ‘derde generatie’ onderscheidde zij zich doordat zij niet, als deze, op maatschappelijke hervormingen gericht was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De gedachtenwereld van de oprichter‘De Maatschappij Felix Meritis is heure geboorte verschuldigd aan Willem Writs, in leven Horologiemaaker hier ter stede, die zeer waar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnlijk het ontwerp daarvan zelf uitgedacht heeft; vermids onder de menigvuldige aantekeningen en handsschriften deswegen er slegts eene van een andere hand dan de zijne in zijn boedel gevonden is’, schreef Cornelis Sebille Roos, de eerste geschiedschrijver der Maatschappij in 1800, veertien jaar na de dood van de ‘fundator’.Ga naar eind10 In de manuscripten van Writs bezitten wij een goede bron om de achtergronden en de gedachtengangen van de oprichter na te gaan. Blijkens zijn manuscripten was Writs bekend met de gedachtengangen van de VerlichtingGa naar eind11 en wel in de vorm waarin deze door de spectators werden verbreid. Aan de hand van een literatuuropgave van Writs bleek dat hij bekend was met vertalingen van de werken van enkele ‘philosophes’ van wie hij ‘Verdraagzaamheid’ van Voltaire en ‘Volmaakt Gemeenebest’ van Hume met name noemde.Ga naar eind12 Vooral echter hield hij zich bezig met tijdschriftenlectuur; hij noemde met name ‘De Denker’, de ‘Bijlaagen tot de wijsgerige Vertoogen’, ‘Van Effen Spectator’ en ‘Holberg Spectator’. Het grondigst heeft Writs kennisgenomen van de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’.Ga naar eind13 Een aantal artikelen uit de jaargangen 1760, 1761, 1763, 1766 en 1767 en de beide delen uit 1768 en 1769, doen ons de periode van zijn lectuur en vanwege de door hem genoteerde aantekeningen, ook de richting van zijn belangstelling kennen. Vanwege het grote aantal verwijzingen naar de Vaderlandsche Letteroefeningen, is hier vooral een reconstructie van belangstellingssfeer van de oprichter mogelijk. Verlichte predikanten hadden vooral zijn aandacht, onder andere een artikel van de Zwitserse predikant Stapfer,Ga naar eind14 over de ‘Vervolmaaking van het menselijk verstand een voornaam gedeelte der toekoomende gelukzaligheid’. In de fysico-theologische lijn werd hier gesteld: ‘De volmaaktheid des verstands bestaat in de duidelijke begrippen en vertooningen der dingen welker kennis strekt tot verheerlijking van God en tot bevordering van onze gelukzaligheid’. Ook het artikel van een anonymus ‘Over het wel inrigten en handhaven van goede gezelschappen’,Ga naar eind15 trok de belangstelling van Writs. Het artikel gaf als conclusie: ‘Uit onze voorgaande beschouwing is 't zeer gereedelijk af te leiden, dat wij, gezellige schepselen (...) niet alleen hebben agt te geeven om kwaade gezelschappen te vermijden (...) in tegendeel (...) zodaanige te zoeken die ons onderling wijzer en beeter konden maken.’. Stapfer had al betoogd dat wijzer en beter nauw samenhangen. Wellicht is de overeenkomst tussen Writs' eigen brochure en het artikel van Isaac de Pinto ‘Proef over de Weelde’Ga naar eind16 niet toevallig. De Pinto stelde dat een onmatige weelde verderfelijk is voor staat of volk, maar waar hij sprak over financiering, achtte hij ‘het opregten van publijke Fondsen, als het op zijn tijd geschiedt en de magt van de staat niet te boven gaat (...) eene wezenlijke Alchijmie, daar zij zelve die erin wer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, dikwijls het geheim niet begrijpen; maar het vuur al te sterk aangezet, kan het goud dat in de smeltkroes is, welhaast in rook en damp na booven jagen’. Het denkbeeld de gewenste doeleinden door fondsvorming te bereiken zou Writs nog lang nadien bezighouden, zowel bij de oprichtingsprocedure in 1777 als bij de verwezenlijking van zijn werktuigbouwkundige plannen in 1780. Waar het de weelde betrof, wenste De Pinto het tegengaan van excessen. Dit diende evenwel niet door een verbod van overheidswege, maar het moest bereikt worden op een wijze ‘die aan een zeker tijdsgewricht’ gebonden was. Dit hield in dat men bij de spectatoriale boodschap moest aansluiten: ‘door wijze instellingen, die zotte agting welke men voor een schitterend voorkomen en uiterlijke vertooning heeft, daarvan wist af te trekken en in derzelver plaats een waaren eerbied voor wezenlijke verdiensten in der menschen gemoederen aan te kweeken’. Andere waarden moesten dus ingang vinden, de waarden van de burgerlijke emancipatiebeweging. Het probleem bleef aanwezig hoe deze culturele verandering moest worden bewerkstelligd. De Pinto's gedachten gingen uit naar een degelijk vertoog waarin werd aangetoond dat de ware en niet de schijnbare verdiensten der mensen beloond moesten wordenGa naar eind17 en dat dit zou worden bevorderd als de ‘Souverain’ hiertoe een ‘order van verdiensten’ oprichtte. Writs gaf aan deze gedachtengang een eigen uitwerking. Hij stelde zijn hoop niet op de ‘Souverain’, maar wenste zijn oogmerk via een maatschappij van Amsterdamse burgers te bereiken. De door De Pinto te berde gebrachte grote dienst aan het mensdom heeft Writs ertoe aangezet een verhandeling te schrijven, waarvan een gedeelte bewaard gebleven is onder de titel ‘Instellingen’, waar vijf bladzijden de definitieve versie van zijn theoretische worsteling vormen.Ga naar eind18 Het is aan het manuscript te merken dat Writs met deze taak veel moeite heeft gehad. Dit vertoog heeft de volgende inhoud: ‘Het waare geluk is het hoogste goed dat wij kunnen bezitten en het gezont verstant is die voortreffelijke gaaf door welke wij dit geluk leren kennen (...) zowel ten nutte van onze medemenschen als tot heil van onszelve (...).Ga naar eind19 De twee middelen die dienden tot het bereiken van het waar geluk werden gevormd door de verbetering der samenleving door het ‘gezond verstand’ en de vergelding der verdiensten voorzover het gezond verstand die erkende. Dit alles was gebaseerd op twee ‘beginzelen’, te weten het licht der rede en het ‘regt der natuur’. Writs toonde zich hier een aanhanger van de fysico-theologie, toen hij schreef: ‘Het is dan dit ligt en dat beginzel, waardoor wij het woord der openbaring zullen kennen, agten en gelooven, en dit moet ons noopen om alles wat ons daarin gemeld en voorgeschreven is als heilige waarheden aan te nemen en als goddelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geboden te betragten.’Ga naar eind20 Er was hier dus op geen enkele wijze sprake van een gevoelde tegenstelling tussen geloof en rede. Writs vatte samen: ‘Het is dan het gezont verstant, het ligt der reden en het geopenbaarde woord, hetwelke de bronnen zijn waaruit onz waare dat is onz zeedelijk en tijdelijk geluk zal voortvloeien’. De twee middelen om op te klimmen tot het geluk zijn volgens het manuscript wijsheid en vrijheid, vrijheid die ook de tijdelijke welvaart bevorderen zou. Writs zou van het aanloopgenootschap (zie p. 108 hieronder) stellen dat het is gevestigd op de grondslagen van wijsheid en vrijheid: ‘Sapientia et Libertate’. Writs besloot zijn betoog met een drietal definities. Verstant, dat moet leiden tot deugd, de bevordering der wetenschappen en de beoefening van nuttige en fraaie kunsten. Het verstand, hier als het begin der kunst gezien, was in Writs' visie tevens profijtelijk. Het leidde tot nut, vermaak en die roem en voordelen ‘welke het heilzame en genoeglijke van dit leven uijtmaken, en de agting en vergelding van onze perzonen en verdiensten tengevolge zal hebben’.Ga naar eind21 Deugd werd gezien als een plicht en een eigenschap die zich uitstrekte tot het ‘heilig opeerweezen tot onze naasten en onszelven’.Ga naar eind22 Weetenschappen worden zowel gezien als ‘bezittingen welke wij door het verstant verkrijgen’, als kennis dus, maar ook als ‘die vermoogens waarmee wij ons verstant kunnen scherpen en vermeerderen’, als methode.Ga naar eind23 Writs toonde zich in het bovenstaande een goed verstaander van de spectatoriale boodschap. Zijn inzichten heeft hij in de eerste plaats trachten te verwezenlijken door de Maatschappij der Verdiensten, al zou hij veel teleurstelling ondervinden bij zijn streven. Hier wil ik echter slechts aangeven op welke wijze Writs zijn doelstellingen in praktische voorstellen vertaalde. De manuscriptenbundel bevat een aantal teksten die spreken van de oprichting van de Maatschappij van Verdiensten. Het eerste voorstel was volgens mijn reconstructie het ongedateerde ‘Kort Beright’,Ga naar eind24 aangezien hier nog in de toekomende tijd van het genootschap werd gesproken. Gezien het nog weinig gearticuleerde van het voorstel moet het gedateerd worden voor het ‘Berigt’, blijkbaar de tweede tekst die zich uitsprak over de Maatschappij.Ga naar eind25 Deze tekst moet op basis van overeenkomsten in de vorm vlak voor de ‘Korte Schets’ geplaatst worden, het eerste gedrukte blijk van het bestaan van de oprichtingsplannen, die gedateerd is op voorjaar 1777.Ga naar eind26 In 1777 volgde het ‘Eerste Programma’.Ga naar eind27 Gaandeweg kreeg het voorstel zijn uiteindelijke vorm. Aanvankelijk legde Writs sterk de nadruk op de gelijkheid die onder de leden zou heersenGa naar eind28 en op een uitgebreide hoeveelheid materiële voorzieningen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar later volgde de tekst nauwer de door Writs geschreven theoretische uiteenzettingen, al was er nog sprake van dat de Maatschappij zou werken via het uitloven van prijsvragen. De maatschappij zou zich daarnaast bezig houden met beschouwing en oefening in departementen met vriendelijke verkering en onderlinge vriendendiensten van de leden zouden een laatste aantrekkelijkheid vormen. De verdienstelijken zouden, ter aanmoediging en eer, worden ingedeeld in drie rangen. Het eerste gedateerde stuk bevatte tevens de doelstellingen van de ‘Oeconomische Tak’, die eveneens in het ‘Eerste programma’ een grote plaats innamen. Naast de bevordering van lofwaardige kunsten en wetenschappen en uitbreiding van verstand en deugd, werden hier de ‘oeconomische’ punten opgevoerd als: ‘vermeerdering en bloei van neerlands koophandel, zeevaart, landbouw en visscherijen, aankweeking van vreemde producten, tam vee en voordeelgevende gediertens, de herstelling van vervallene fabrieken, trafieken, manufacturen en handwerken’. Deze laatste elementen hadden bij de ontwikkeling van Writs' gedachtengang geen rol gespeeld. In de gedrukte brochures had Writs het rijk blijkbaar niet meer alleen. Er kwamen gedachtengangen in naar voren die wijzen op de invloed van anderen. Roos vermeldtGa naar eind29 dat Writs in 1777 zijn ontwerp beschaafde en minder omslachtig maakte en er met andere kundige personen over in samenspraak was. Het is nu zaak de aandacht te verleggen van de gedachtenwereld van de oprichter naar het oprichtingsproces zelf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De oprichting van de maatschappij van verdienstenWat er voorafging aan de eerste vergadering van 3 november 1777, bijeen op convocatie van de ‘provisioneel administrateur’ Willem Writs, is ons niet uit een directe bron bekend. Over de pogingen om voor de bovengenoemde datum tot oprichting over te gaan bestaan aanwijzingen in de vorm van brochures die door de oprichter zijn verzonden en die in de voorafgaande paragraaf zijn besproken. Een indirecte bron wordt gevormd door de ‘Historische Beschrijving’ van Roos, die berustte op mondelinge gegevens van J. Pietersse, die toen de papieren van Writs, die in 1786 overleden was, in zijn bezit had.Ga naar eind30 Een verslag van de onmiddellijke voorgeschiedenis van de oprichting ontbreekt helaas, hoewel Writs op 22 maart 1780 een lezing over dit onderwerp heeft gehouden, waarvan het titelblad nog in de ‘nagelaten stukken’ voorkomt.Ga naar eind31 Roos veronderstelde dat Writs tot een welbewuste mystificatie overging bij de verwezenlijking van zijn plannen ‘(...) daar toch ieder eerder tot eene reeds gevestigde zaak toetreedt, dan mede wil werken om den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grond tot eenige omslachtige en teevens nieuwe onderneming te leggen’.Ga naar eind32 Writs zou van plan zijn geweest zijn verhandeling niet op eigen naam, maar op die van een gefingeerd genootschap uit te geven en daar het voorstel in te lanceren het gefingeerde genootschap om te vormen in een Maatschappij van Verdiensten. Dit moet verwarrend zijn voor degenen die nu pogen genootschappen te catalogiseren. Writs heeft evenwel zijn verhandeling nooit verder voltooid dan in het voorgaande is aangeduid en heeft die nooit in druk gegeven. Wel is er in de ontwerpbrochures sprake van een genootschap ‘Libertas Artium et Scientiarum Nutrix’ dat zou voorstellen een genootschap onder de naam ‘Sapientia et Libertate’ op te richtenGa naar eind33 en heette het later dat de ‘... Heeren Leden van het Genootschap der Wijsbegeerte en Vrije Konsten, gesticht in Amsterdam onder de zinspreuk Sapientia et Libertate’ zullen overgaan tot de stichting van Felix Meritis.Ga naar eind34 Nu was het geenszins ongebruikelijk dat een formeel genootschap zich uit een kleine informele kring ontwikkelde en men zou dus ook in het wat vage ‘Sapientia et Libertate’ zo'n kring kunnen zien. Op deze namen zal Writs niet zelf zijn gekomen omdat hij blijkens zijn aantekeningen geen Latijn, wellicht zelfs geen enkele vreemde taal, beheerste.Ga naar eind35 Op iets vastere bodem komen wij als er namen van anderen vallen: Marcus Doesburg, Jan Pietersse, Jan Schutte Hoyman en Johan Hendrik Kemper, werden bij Roos aangeduid als medeleden van Writs in een zeker leesgezelschap, waar Writs in het najaar van 1776 zijn voorstel lanceerde. Dit zou dan het informele ‘startgenootschap’ kunnen zijn dat ‘Sapientia et Libertate’ vormde.Ga naar eind36 In het volgend jaar komen de vroegste aanmeldingen voor Felix Meritis in de maanden januari en februari voor: het geschenkenboek vermeldt: Jan van Jagen (Writs' schoonvader), Willem Writs, Jacob Cats (een bevriende etser en tekenaar) en de vier namen die Roos noemde.Ga naar eind37 De formele oprichting moet in het voorjaar van 1777 worden gedateerd toen Writs in een rondschrijven aan belangstellenden meedeelde dat men bij goede vrienden die reeds lid waren of bij de boekhandelaren Warnars, Sepp en Ottens, zich als lid kon opgeven. Writs zette tevens uiteen welke de drie rangen waren, waarin de leden van Felix Meritis verdeeld zouden zijn: een derde (en laagste) rang werd gevormd door ‘beminnaars, begunstigers en aankwekers’, een tweede door ‘verstandigen, braaven, kunstenaars en geleerden’ en uitdrukkelijk ook de autodidacten, terwijl de eerste rang werd gereserveerd voor degenen die ‘als heldere lichten schijnen (...) voortreffelijke mannen, welke door de verhevendste gaaven en talenten van 't Lichaam of den Geest en door de schitterendste Deugden en Volmaaktheden en door de uitgebreidheid en voortreffelijkheid der Eedelste Vermoogens van Wijsheid en Verstant, van Konst of Geleerdheid ten top van Eer gestegen zijn en waar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omtrent de Erkentenis en vergelding inzonderheid moet plaats hebben’.Ga naar eind38 Blijkens de gegevens van het ‘Geschenkenboek’ hebben zich in de maanden voorafgaand aan de eerste ledenvergadering van november behalve de reeds genoemde zeven, waar de boekhandelaar en etser Johann Christiaan Sepp zich bij aansloot, twaalf nieuwe inschrijvingen voorgedaan in de maanden maart en april. Toen stopte het proces vanwege de onderhandelingen met H.H. van den Heuvel, die in mei zijn uitnodigingen voor het deelnemen aan de departementen van de ‘Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen’ had verzonden. In de wervingsbrochure van maart 1777 was het aantal ‘informele’ aspecten opvallend. Zo sprak de tekst over veroorloofd vermaak en uitspanning, onderlinge begunstiging in koophandel, nering, handwerk of beroep en een soort ‘bos’ waaruit leden of hun nabestaanden bij disfortuin zouden worden gesteund. Daarnaast beloofde de tekst een vrije en gulle omgang en ‘interne democratie’: ‘zullende in deze maatschappij alles bij meerderheid van stemmen beslist en beslooten worden’.Ga naar eind39 Dit alles stond vrij ver af van de doelstellingen die H.H. van den Heuvel met zijn plan voor ogen stonden.Ga naar eind40 De onderhandelingen met de ‘Oeconomische Tak’ liepen echter vast, volgens het verslag van Writs en zijn voorlopig medebestuurder Benjamin BosmaGa naar eind41 omdat de inleggelden van de Tak niet tot een voldoende fonds zouden leiden en tevens deed men ter verklaring van de mislukking der onderhandelingen een beroep op het ‘eigenliefde-argument’, waar ‘de Tak’ blijkbaar te weinig mee rekende: ‘Het verkrijgen van een voordeel of vermaak, is de spil zelve daar het meest alles op draait, en het is deeze ingewortelde eigenschap, of liever die ziekte zelve welke tot een geneesmiddel moet dienen, om waarlijk nutte zaaken te bevorderen’.Ga naar eind42 Ook kwam enig locaalpatriottisme naar voren, waar men stelde dat men als Amsterdammers beter in staat was ‘oeconomisch’ bezig te zijn. Dat Van den Heuvel een sterke nadruk legde op de nationale nijverheid en de landbouw en ongunstig oordeelde over de handel en het bankiersbedrijf zal in dit Amsterdamse milieu weinig weerklank hebben gevonden.Ga naar eind43 Nogmaals omschreef men de doelgroep: ‘zij die zich verzetten tegen een blind en onbillijk vooroordeel, die zich verheffen boven de lage denkbeelden van het wuft gemeen’, een aansporing dus aan de brede burgerij. Dat men zich naar onderen sociaal wenste af te grenzen werd ook duidelijk uit de financiële eisen die men stelde. Het voorstel ging uit boven de twee ducaten (ƒ 10/10/-) die vrij algemeen waren als contributie: (ook deze bedragen waren voor de smalle gemeente overigens niet op te brengen). Felix vroeg ƒ 25 als entreegeld en een jaarlijkse bijdrage van twintig tot vijfentwintig guldens voor leden van de derde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de tweede rang. De maatschappij zou tot fondsvorming moeten overgaan om haar doeleinden te kunnen bereiken, zoals de beloning van verdiensten, de alimentatie van achtenswaardige behoeftigen en het onderrichten van enkele kweekelingen.Ga naar eind44 Tenslotte had men nog enige onzekerheid omtrent de te kiezen bestuursvorm. De brochure ging nog uit van een constructie die was opgetrokken volgens het model van de Hollandsche Maatschappij: een aanzienlijk beschermheer, vier directeuren voor het halfjaarlijks bestuur en voor het wekelijks en dagelijks bestuur vier commissarissen en twee amptenaars.Ga naar eind45 Deze bestuursvorm, stammend uit de ‘eerste generatie’- genootschappen zou Felix echter niet krijgen. Directeur zal in Felix de titel worden van de gekozen bestuurder van een departement, (een onderafdeling van de maatschappij) en een college van steun en toezicht uit de aanzienlijken heeft de maatschappij nooit gekend. De eerste vergadering werd gehouden op de derde november van het jaar 1777 in een door Writs gehuurd huis op de Leliegracht voorafgegaan door twee convocaties waarvan de tweede werd verzonden op 30 oktober.Ga naar eind46 Deze onthulde de namen van de twee dagelijks bestuurders (amptenaars) Writs en Bosma, en stelde als wekelijks bestuurders de vier oudste intekenaars voor: Johannes Klok, Jacob de Jong, Jan Straalman en Willem de Jong. Van deze eerste vergadering zijn zowel de notulen bewaard als het ontwerp van de redevoering die Writs bij die gelegenheid zou houden. Op deze bijeenkomst zag Writs van zijn plechtige openingsrede af omdat deze taak zou worden vervuld door Bosma (hij deed dat op 10 november) en omdat nog niet van alle aanwezigen vaststond of zij werkend dan wel beschouwend lid wensten te zijn. Wel wilde Writs de eerste combinatie sluiten: de aanwezigen konden zich beschouwen als de veertig leden stichters. Over beschermheer en directeuren werd nog slechts in algemene zin gesproken. De verkiezingen geschiedden volgens de voorstellen zoals die in het convocaat gedaan waren. ‘Op deze wijze dan werdt deze thands zo zeer bloeyende maatschappij van dat tijdstip af door veertig liefhebbers van weetenschappen en schone kunsten gevestigd’, aldus Roos.Ga naar eind47 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De wetten van de maatschappij‘Een goed gezelschap spilt den kostelijken tijd niet geheel met beuzelachtig snappen, met jok, boert en spel; zodanig moedwillig tijdverlies is een redelijk schepsel tot gewigtiger en ernstiger bezigheden bekwaam onwaardig, en maakt het gezelschap onnut.’Ga naar eind48 De formalisering van het gezelschapsleven, zoals die binnen de genoot- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappen plaats vond, de strenge reglementering in een zorgvuldig samengesteld en door ieder nieuw lid eigenhandig ondertekend wetboek, is een even opvallend als voor twintigste eeuwers curieus aspect van het genootschapsleven. Voor de tijdgenoten was dit een zeer wezenlijk aspect. In het genootschap leefde men volgens zelf ontworpen, althans zelf onderschreven wetten, en juist daarin bleek de vrijheid en het onderscheid tussen een vriendenkring en een genootschap. Het temmen van het sociaal verkeer schiep een ruimte waar zich het nieuwe en nuttige leven kon afspelen. De Maatschappij der Verdiensten heeft in de periode van zijn oprichting tot 1795 drie reglementen of ‘Wetten’ gekend, het ontwerp in het ‘Eerste programma’ van Writs en Bosma niet meegeteld. Uiteraard was de formele regeling geen beschrijving van de genootschappelijke praktijk, en is de lange periode die een wetswijziging in beslag nam (van 1788-1793 voor de ‘Derde Wetten’) een aanwijzing voor het feit dat de norm de werkelijkheid op een afstand volgde, maar wel is het mogelijk uit de aangebrachte wijzigingen op te maken welke wetswijzigingen men nodig achtte als reactie op de verandering van de maatschappelijke praktijk. Felix Meritis leefde van 1778 tot 1783 onder de wetten die ik verder als ‘I’ aan zal duiden van 1783 tot 1793 onder de wetten ‘II’ en vanaf 1793 onder de wetten die ik ‘III’ zal noemen.Ga naar eind49 Een vergelijking van de inleidingen op de wetten kan iets verduidelijken over de algemene motivering van de regelgeving en de verandering daarin. De inleiding op I legde een opvallende nadruk op de activiteiten van het departement Coophandel, blijkbaar nog onder de indruk van de contacten met de ‘Oeconomische Tak’ en benadrukte daarnaast dat de Maatschappij zich van andere genootschappen in den lande onderscheidde, door in eigen kring aan de actieve beoefening van kennis en kunde te werken en niet slechts door het uitschrijven van prijsvragen externe arbeid te stimuleren. Men beschreef de maatschappij, evenals Andreas Bonn dat zou doen, naar haar wijze van functioneren. In de inleiding op de tweede wetten van 1783 werd als reden voor de wijziging de groei van het aantal der leden genoemd naast het verstevigen van de onderlinge eensgezindheid en men formuleerde het doel der maatschappij opnieuw: het bijdragen aan het heil onzes lieven Vaderlands en het geluk van deszelfs ingezetenen.Ga naar eind50 De inleiding op de wetten van 1793 gaf opnieuw de stijging van het ledental als reden naast de bloei en luister van de Maatschappij zelf. De inleidingen geven een verschuiving te zien in de formulering van de doelstellingen. Het bevorderen van geluk en welvaart van Amsterdammers en anderen werd in I nog breed uitgemeten, in II nog slechts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formeel gemeld en in de laatste inleiding geheel weggelaten. Als er in III over bloei wordt gesproken is dat die van de maatschappij en niet meer die van vaderland of stad. De betrokkenheid op de maatschappij als geheel nam dus af en het interne leven werd van groter belang. Men kan ook, nogmaals met een verwijzing naar de generatieindeling van Mijnhardt, stellen dat de Maatschappij, na in haar oprichtingsfase rakelings langs de derde generatie gescheerd te zijn, zich gaandeweg vestigde in de tweede generatie. De meest opvallende wijzigingen in 1783 waren het nader omschrijven van de taken der bestuursleden en in 1793 de verkiezing van bestuurderen, de soorten vergaderingen, het regelen van het fonds voor het gebouw van de maatschappij en het gebruik van het nieuwe verenigingsbezit. In het vervolg van deze paragraaf zal achtereenvolgens worden gesproken van de leden, de departementen, het bestuur en de algemene ontwikkelingsgang van de Maatschappij. Volgens de eerste wetten waren er titulaire, effectieve en honoraire leden. Voor zover het de groep effectieve leden betrof, maakten I en II onderscheid tussen de eerste veertig leden (Leeden-Stichters) en de overige (Nieuwe Leeden), waarbij bepaald was dat alleen de eerstgenoemden verkiesbaar waren als bestuurslid van de Maatschappij.Ga naar eind51 De effectieve leden vormden verreweg de grootste groep. Zij moesten allen van de christelijke godsdienst zijn, een artikel dat eind 1787 werkelijke inhoud kreeg, toen de commissariale vergadering besloot voortaan geen joden meer toe te laten tot de maatschappelijke bijeenkomsten.Ga naar eind52 Effectieve leden hadden het actief en passief kiesrecht, met uitzondering van het voor de Stichters bepaalde. Felix kende onder zijn effectieve leden werkende en beschouwende leden. I definieerde de eerste groep als volgt: ‘zij werken meede iets voor te dragen tot voortzetting van de oogmerken van dat departement waartoe zij zich verbonden hebben’, terwijl leden die zich niet aan een bepaald departement bonden ‘beschouwend’ werden genoemd, en een hogere contributie betaalden. Effectieve leden hadden toegang tot de bijeenkomsten van alle departementen. Slechts voor het departement Coophandel werd volgens I een uitzondering gemaakt. Volgens II waren de huishoudelijke vergaderingen van alle departementen slechts voor de daar werkenden toegankelijk; III herstelde de vrije toegang voor alle leden tot alle bijeenkomsten.Ga naar eind53 Een verklaring van deze verschuiving zou kunnen zijn dat men aanvankelijk in het departement Coophandel actieve economische activiteiten wilde gaan ontplooien, maar daar al snel van terug kwam. De wijziging die in 1793 ten opzichte van 1783 werd aangebracht heeft waarschijnlijk een praktische achtergrond: men was van een krappe naar een ruime behuizing vertrokken. Tenslotte kregen in de derde wetten effectieve leden als enigen het recht nieuwe leden ter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ballotage voor te dragen en bij de toelating zouden de zoons van effectieve leden voorrang hebben. Het lidmaatschap was toen blijkbaar al zo begerenswaardig, dat beperkingen van deze aard nodig waren.Ga naar eind54 De honoraire leden vormden een kleine groep, waarvan in de periode 1777 tot 1795 vijftien werden verkozen. Zij hadden geen stemrecht en geen aandeel in de bezittingen der Maatschappij, maar behoefden daarentegen geen contributie te betalen. Om voor het erelidmaatschap in aanmerking te komen moest men volgens de eerste wetten lid zijn van de regering van de stad, of als men geen Amsterdammer was de Maatschappij diensten hebben bewezen of haar een boek of andere intellectuele prestatie hebben opgedragen. Van Amsterdammers met kwaliteiten, die niet op het regenteske vlak lagen, werd blijkbaar verwacht, dat zij tot Felix Meritis toetraden. In 1783 stelde men deze criteria ruimer: naast het lidmaatschap van de regering van de stad gold nu ook ‘rang of verdienste, binnen of buiten deze stad’ als criterium. De eis dat alle verdienstelijke Amsterdammers lid van Felix werden is dan klaarblijkelijk verlaten, en naast het criterium verdienste is dat van ‘rang’ ingevoerd. Volgens de interpretatie die J.H. van Swinden er in zijn feestrede van 1788 aan gaf bedoelde men inderdaad: ‘... den luister dien een aanzienlijken rang in de waereld of andere omstandigheden bijzetten’.Ga naar eind55 Het lijkt hier of de directeurspositie, zoals die bij genootschappen van de ‘eerste generatie’ bestond, opdook, maar dan moet daartegen worden ingebracht dat de ereleden in Felix Meritis geen enkele formele zeggenschap hadden. Wel kan men hieruit afleiden dat de verhouding tot de politieke machthebbers niet slecht was, al waren van de vijftien ereleden maar twee op deze titel benoemd: Abraham Calkoen, Heer van Kortenhoef en Hoofdschout dezer stad in 1784 en Matthijs Straalman, Heer van Duyst, de Haar en Zevenhuizen, Burgemeester en Raad dezer Stad in 1788. In 1793 formuleerde men ‘Zij moeten enige wezentlijke diensten hebben bewezen, of uitmuntend door verdiensten of geleerdheid de Maatschappij tot eer strekken of nuttig zijn’.Ga naar eind56 Van een lidmaatschap qualitate qua van leden van de regering is dan geen sprake meer, hetgeen kan duiden op een verkoeling in de relatie met de overheid. Volgens Van Swinden in 1788 was het titulair lidmaatschap eigenlijk een vorm van aspirantlidmaatschap, bedoeld voor veelbelovende jongelingen, terwijl het eerste reglement het titulair lidmaatschap vooral had aangeduid als dat van ‘Amsterdammers... uit hoofde van derzelver uitstekende bekwaamheden tot hulp van de werkende leden aangenomen’.Ga naar eind57 Vooral het departement Muziek telde er enige onder zijn leden, hetgeen uit de aard van het departement voortvloeide. In 1783 ging men ertoe over onderscheid te maken tussen de groep ‘hulpkrachten’, die nu als ‘bijzonder titulair’ werd aangeduid en een nieuwe categorie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘algemeen titulaire leden’ die als aspirantleden moeten worden gezien. De derde wetten maakten de toegang moeilijker: via het bijzonder titulair lidmaatschap kon men opklimmen naar het algemene, waarna men bij de ballotage evenveel recht en kans kreeg als de zonen van effectieve leden. Al met al was deze categorie een randgroep in het leven van de maatschappij.Ga naar eind58 De wijze van toelating van nieuwe leden bleef waar het de procedure betrof gelijk. In 1778 werd die als volgt bepaald: na voordracht door een effectief lid werd er over de kandidaat gestemd in het departement, waartoe hij wenste toe te treden en daarna door alle leden aanwezig op de maandelijkse ballotagevergadering van de maatschappij.Ga naar eind59 Een kandidaat die de ballotage gepasseerd was, diende zich vervolgens binnen drie maanden te melden. De procedure werd bij de reglementswijzigingen telkens verzwaard: in 1783 moest een kandidaat niet de eenvoudige meerderheid maar tweederde van de stemmen behalen en reeds bij de voordracht drie ducaten afdragen.Ga naar eind60 In 1793 voerde men een andere wijze van blokkeren in: drie ducaten, gevouwen in een briefje met de naam van de gewraakte hielden hem een jaar buiten de maatschappij, afgezien van de uitslag van de stemming. Dit was herhaalbaar tegen een lager tarief: één ducaat.Ga naar eind61 Men zou hier kunnen spreken van een gaandeweg grotere geslotenheid van de Maatschappij. Dit afsluitingsproces werd werd ook duidelijk door het gebruik dat men maakte van het artikel dat beloning van verdienstelijken mogelijk maakte.Ga naar eind62 Van dit artikel is, behoudens het geruchtmakende geval toen Writs in 1780 poogde ervan gebruik te maken ter financiering van een door hem ontwikkeld project voor een baggermachine - hetgeen hem overigens niet lukte - nauwelijks gebruik gemaakt. Wel kreeg de inderdaad zeer ijverige secretaris Hidde Heeremiet in 1788 een gouden zakhorloge met inscriptie en werd in 1794 aan de verdienstelijke orkestmeester Barthelomeus Rulofs het recht tot vrije toegang tot alle departementen verleend, maar deze aardigheden waren niet hetgeen de oprichter in oorsprong voor ogen had gestaan. Tenslotte kan deze afgeslotenheid nog geïllustreerd worden aan het feit dat de Maatschappij geen ‘Werken’ uitgaf, behalve twee bundels verhandelingen gedaan in het departement Coophandel, die in 1786 en 1787 door Gerrit Brender à Brandis onder de titel ‘Het Vaderlandsch Kabinet van Koophandel’ werden uitgegeven. Het artikel uit de eerste en tweede wetten, dat de wijze beschreef waarop de Maatschappij bij haar ingeleverde verhandelingen moest hanteren, was dan ook in 1793 verdwenen.Ga naar eind63 Een departement maakte zijn eigen wetten, die niet strijdig mochten zijn met de algemene wetten van de Maatschappij. De relatie tussen het algemeen bestuur (de commissarissen) en de departementsbesturen (directeuren) werd aanvankelijk gezien als één van onderschikking.Ga naar eind64 De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
directeuren waren verplicht op oproep van commissarissen te verschijnen om hulp of informatie te verstrekken. In 1783 ging men uit van een gelijkwaardigheid: directeuren hebben toegang tot de commissariale vergaderingen, terwijl in 1793 de directeuren zijn geëmancipeerd: zij hadden als taak het bestuur der werkzaamheden van het departement en alle schikkingen daartoe dienstig.Ga naar eind65 Er trad binnen Felix Meritis dus een decentralisatie-tendens op, waarbij de departementen relatief aan invloed en plaats wonnen ten koste van de commissarissen. Vanaf 1787 vond de eigenlijke bestuurlijke werkzaamheid binnen het genootschap plaats op de driemaandelijkse vergaderingen van algemene en departementsbestuurders gezamenlijk. Directeuren kregen ook een taak bij de voorbereiding van de algemene vergaderingen van de Maatschappij, waar zij voorstellen van individuele leden aan de Algemene vergadering in het departement ter sprake moesten brengen, en zo dit een meerderheid haalde, het in de driemaandelijkse vergadering naar voren moesten brengen.Ga naar eind66 Eén departement kreeg een steeds grotere nadruk, dat der muziek. De concerten die op de vrijdag- of zaterdagavond werden gegeven waren in het culturele leven van de hoofdstad een gebeurtenis van de eerste orde geworden, vooral toen men hen in de nieuwe grote concertzaal aan de Keizersgracht gaf, dat wil zeggen nadat het genootschap het gebouw dat nu nog de naam Felix Meritis draagt betrokken had in 1788.Ga naar eind67 Dat bleek ook uit de wetten van 1793 waar men de verdeling van de concertlootjes uiterst zorgvuldig regelde. Een mogelijke aanwijzing voor de verkoeling in de relatie met het stadsbestuur vormt het feit dat een aantal magistraatspersonen zonder een dergelijk toelatingsbewijs tot de concerten werd toegelaten, maar dan uitsluitend in persona en niet met de echtgenote, zoals dat voor leden gebruikelijk was. Ten aanzien van het algemeen bestuur van de Maatschappij stelde men in 1783 dat deze zou worden bestuurd door vier commisarissen uit de leden stichters naast een secretaris en een administrateur. Deze situatie bestond tot 1785. De eerste acht verenigingsjaren hebben achttien uit de veertig stichters een functie in het algemeen bestuur vervuld; daarna ging men over tot een ander systeem - men zou zeggen het federalistische - waarbij elk departement een commissaris uit haar midden aanwees. Deze vier, later vijf, heren waren vrijgesteld van departementale boeten en waren verplicht tweemaal per maand zitting te houden. Zij hadden een bestuurstermijn van twee (in 1793 drie) jaren en bestreden hun onkosten uit de binnengekomen boeten. Zij hadden tot taak op de jaarlijkse algemene vergadering een jaarverslag en een staat van financiën te openbaren.Ga naar eind68 Volgens de regeling van 1783 werd de secretaris gekozen uit de leden op een buitengewone algemene ledenvergadering. Zijn functie was niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan een bepaalde termijn gebonden en hield in dat hij de vergaderingen van het algemeen bestuur en van de algemene ledenvergaderingen notuleerde, de ledenadministratie bijhield en tevens een lijst van de bezittingen der Maatschappij. In 1793 kreeg hij een taakomschrijving die hem de ruimte gaf: ‘het behandelen van alle zaken de algemeene Maatschappij betreffende’. Hij diende toen tevens het archief bij te houden en kreeg een commissariaal voorrecht: hij werd vrijgesteld van alle departementale boeten, behalve die op de werkzaamheid.Ga naar eind69 De functie van secretaris ontwikkelde zich tot een sleutelfunctie in het algemeen bestuur van Felix Meritis. Vooral Hidde Heeremiet, die van 1783 tot 1821 deze functie vervulde was een secrétaire perpétuel. De financiële taken van het algemeen bestuur kenden een moeizamer ontwikkeling. Aanvankelijk waren die opgedragen aan de administrateur, Willem Writs, die volgens de wetten van 1778 de entreegelden en contributies inde, daarin bijgestaan door een boekhouder en onderworpen aan het toezicht van thesaurieren, die als een kascontrolecommissie optraden.Ga naar eind70 Deze regeling bleek niet te voldoen, vooral omdat de administrateur een weinig nauwkeurig beheerder der penningen bleek en dientengevolge werd in 1783 het innen van entreegeld en contributies aan de thesaurieren opgedragen. De thesaurieren werden op een wijze die parallel liep aan die voor commissarissen aangewezen. Hun ambt werd in 1783 onverenigbaar geacht met dat van commissaris, in 1793 verviel die bepaling. Er kwamen echter ook nadien geen personele unies voor.Ga naar eind71 Voor het dagelijkse werk kende de Maatschappij een boekhouder. Hij was lid der Maatschappij maar had een relatief ondergeschikte functie. Hij kreeg een beloning van maximaal 350 gulden per jaar en was daarmee de enige betaalde functionaris van Felix Meritis die tevens lid was. Van 1778 tot 1795 werd de functie bekleed door Jan van den Berg. Het marginale karakter van deze functie bleek uit de in 1793 opgenomen bepaling dat men een boekhouder van buiten de Maatschappij kon aantrekken als geen der leden ertoe bereid was.Ga naar eind72 Aan het eind van deze lange paragraaf wil ik op de algemene ontwikkeling van de Maatschappij terug komen. De schaalvergroting was wel het meest opvallende kenmerk van de periode 1777 tot 1795. Van een kleine kring die zeker in het begin nog aarzelde over de eigen identiteit, getuige de oeconomische plannen, ontwikkelde Felix Meritis zich tot een aanzienlijke organisatie, die voortdurend de toegang van nieuwelingen aan beperkender bepalingen onderwierp. Het leven van het genootschap richtte zich naar binnen; men zocht het volmaakt gemenebest uiteindelijk op Keizersgracht 324. Binnen de maatschappij ontwikkelde zich een elite van directeuren, departementsbestuurders die in een steeds meer federale opzet het geheel bestuurden. Na deze vaststelling lijkt het geboden, juist omdat het genootschap een sociaal ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnsel binnen een totale maatschappelijke context was, een poging te doen de sociale en politieke aspecten van deze groep nader te bezien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Sociale achtergrond en ideeën van de eerste leden‘Zaaken van den aart als dit Genoodschap dienen aanvaard en geoeffend te worden door lieden van vermoogen, zulk een man ben ik niet, het belang speeld bij mij zijn Rol in de vertooning en een zaak als deezen vereischt Eedelmoedigheid’Ga naar eind73 De Nederlandse verlichters waren zeker geen aanhangers van een sociale revolutie.Ga naar eind74 Zoals de etser en behangselschilder Jacob Cats zichzelf niet van de maatschappelijke portuur achtte om lid van Felix te worden, zo werd dit ook beaamd namens de Maatschappij bij de inwijding van het nieuwe gebouw in 1788: (...) beletten echter, én de verscheidenheid der omstandigheden waarin verschillende menschen zich kunnen en moeten bevinden én het onderscheid van rang, van staat, van beroep, van middelen, zonder welke de maatschappij in 't geheel niet, en zonder wier betaamlijke, en door alle menschen nauwkeuriglijk in acht genoomene ondergeschiktheid, zij geenszins gelukkig of bestendig kan bestaan, dat alle menschen zich eveneens op dezelfde wijze, met dezelfde inzichten, tot het beoefenen van Weetenschappen, Fraaye Letteren en konsten overgeeven, of door die beoefening zelve voor de maatschappij even nuttig worden en haar dezelfde soort van diensten en in dezelfde graad bewijzen.’Ga naar eind75 Niet allen konden zich dus even nuttig maken, vanwege de voor een stabiele maatschappij onontbeerlijke verschillen in omstandigheden. Van Swinden zette verder uiteen wie dan wél in de omstandigheden verkeerden de ‘waare wijze’ te benaderen. Ten eerste degenen die zich uit hoofde van hun beroep of hun financiële onafhankelijkheid volledig op kunsten en wetenschappen konden toeleggen. Ten tweede mensen die daaraan ‘... slechts enkele uuren, die hen van de beezigheden hunner weezenlijke beroepen overig blijven... besteeden kunnen’.Ga naar eind76 De eerste groep, die der professoren en welgestelden kwam voor onder de honoraire leden van Felix, zoals de hooggeleerde spreker zelf. Het genootschap zelf bestond uit amateurs, ‘liefhebberen’, zoals Van Swinden hen aanduidde, al zullen de ‘weezenlijke beroepen’ van enkelen onder hen wel meer dan enkele uren ruimte hebben geboden. Over welke de ‘weezenlijke beroepen’ van de oprichters waren kwam De Balbian Verster tot de volgende impressie: de veertig oprichters kwamen uit de ‘welgestelde burgerstand... zij behoorden niet tot de regenten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
familiën’.Ga naar eind77 Dit stemt overeen met de algemene uitspraak van de historicus P.J. Blok: ‘Vooral onder de burgerklasse, door de regenten twee eeuwen lang in ondergeschiktheid gehouden, deed zich de behoefte gevoelen aan bevrijding van de aangelegden band, aan erkenning van de eigen betekenis. De lagere volksklasse in geestelijke en economische onmondigheid verkerend, was voor dergelijke denkbeelden nog weinig of in het geheel niet toegankelijk’.Ga naar eind78 De veronderstelling lijkt dus gewettigd dat de leden van Felix uit de brede burgerij afkomstig waren. De hoogte van entreegeld en contributie maakte het lidmaatschap voor de lagere volksklasse onmogelijk maar de afgrenzing naar boven toe laat zich niet zo eenvoudig oplossen. Writs wekte op de oprichtingsvergadering de indruk dat de aanzienlijken zijn pogingen goedkeurden, ondersteunden en aanmoedigden, zonder evenwel actief aan de maatschappij mee te werken.Ga naar eind79 Om een begin te maken met de sociale plaatsing van de leden heb ik gepoogd een indruk te krijgen van de beroepen van de eerste ledenGa naar eind80; in de eerste plaats de horlogemaker Writs zelf. Het gemiddeld jaarinkomen van de horlogemakers die voorkwamen in de personele quotisatie van 1742 (in totaal 45) was iets meer dan zeshonderd gulden. Writs had een horlogewinkel aan de Vijzelstraat. De drie horlogemakers die hier in 1742 gevestigd waren hadden een jaarinkomen dat niet van het gemiddelde afweek. Writs' vader had een smederij aan de St. Nicolaasstraat en een inkomen van zevenhonderd gulden. Zijn schoonvader was plaatsnijder en had een jaarinkomen van achthonderd gulden. Writs moet dus geplaatst worden in de ambachtelijke kleine burgerij, een groep met een jaarinkomen dat rond het midden van de eeuw zes- tot achthonderd gulden bedroeg. Waar het andere betrokkenen uit de beginperiode betreft, had Johan Klok, een van de eerste bestuursleden, een vlaswinkel aan de Teertuinen en een jaarinkomen van vijftienhonderd gulden en Jan Everhard Grave bleek koopman aan het Singel met een inkomen van vierduizend gulden en een buitenplaats. Dit waren leden van een andere sociale laag dan die van de oprichter; die der gemiddelde kooplieden. Een afwijkende figuur in dit gezelschap was Abraham Straalman, die behoorde tot de groepering van grote kooplieden met een jaarinkomen van meer dan vijftienduizend gulden, een huis aan één van de grote grachten en een buitenplaats. Het is opvallend dat zowel Jacob Cats, die van beroep behangselschilder was (en daarnaast beeldend kunstenaar) en die blijkens de huurwaarde van het huis dat hij in 1772 betrok (ƒ 190) deel uitmaakte van de groep waaruit ook Writs afkomstig was, als de gefortuneerde Straalman, zich snel uit Felix terugtrokken.Ga naar eind81 Straalman sprak in de brief waarin hij voor de Maatschappij bedankte slechts vaag dat: ‘... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn omstandigheeden mij niet Permitteren behoorlijk daarbij (zijn bestuursfunctie HR) te assisteren’.Ga naar eind82 Het lijkt dus dat de Felix-leden middelgrote kooplieden en bij uitzondering leden van de ambachtelijke kleine burgerij waren. Een verdere verkenning van de beroepen leverde enige aanvulling op. J.C. Sepp was, evenals Jan van Jagen de schoonvader van de oprichter, plaatsnijder en entomoloog, die tevens boekverkoper was. Dirk Waandertszoon Engert was apotheker, Johan Hendrik Kemper commissionair en zeehandelaar en Jan Gildemeester Jzn. een beroemd kunstverzamelaar, bij wiens dood een collectie van driehonderd schilderijen werd geveild.Ga naar eind83 Een beroepsmatig interessante figuur was Abraham Ypelaar. Aanvankelijk was hij zetter en slijper van diamanten en een amateur op het gebied van de entomologie. Hij verwisselde het diamantvak voor de handel ter zee, maar werd geruïneerd door de Vierde Engelse Oorlog in 1780. Hij maakte vervolgens van zijn liefhebberij, de anatomie van insecten, zijn beroep door voor vermogende amateurs kabinetten met natuurhistorische verzamelingen en insectenpreparaten te vervaardigen.Ga naar eind84 Deze steekproef kan uiteraard niet meer dan een veronderstelling over de maatschappelijke achtergrond van de leden van Felix opleveren en dan nog slechts in de beginjaren. Een systematisch onderzoek zal nog moeten plaatsvinden. De leden van Felix Meritis lijken overeenkomstig de algemene uitspraken van P.J. Blok afkomstig uit de brede burgerij, hoewel er sprake was van een groep die nauwelijks welgesteld genoemd kan worden. Het beeld dat deze mensen zich van de maatschappij hadden gevormd, verdient evenzeer onze aandacht. Men rekent hen immers tot de burgerlijke emancipatiebeweging, zodat het bewustzijn van de maatschappelijke werkelijkheid en de wenselijkheid hiervan van belang worden. Zoals al bleek uit de toespraak van Van Swinden uit 1788, erkende hij het rangverschil tussen de mensen als positief. Een van Writs' verwijzingen naar het reeds geciteerde artikel van De Pinto uit 1763 biedt ons een sociale stratificatie door een tijdgenoot: ‘By voorbeeld, yder Negotiant, yder Koopman of winkelier, yder konstenaar of handwerksman yder arbeider eindelijk of landman, welke aan de regering konde tonen, dat hij zijne besittingen door eerlijke middelen, de helft of een vierde vermeerderd hadt, kon door het een of ander teeken onderscheiden worden’.Ga naar eind85 Afgezien nog van de gelijkstelling van kunst en kunde, die ook bij Van Swinden naar voren kwam, zodat konsten en weetenschappen bij hem zoveel betekenden als toegepaste en zuivere wetenschap,Ga naar eind86 valt op dat onder de leden van Felix Meritis negotianten (Straalman, Gildemeester), kooplieden en winkeliers (Klok, Grave, Kemper) en konstenaars of handwerkslieden (Writs, Sepp, Ypelaar) voorkwamen. Arbeiders en landlieden troffen we niet aan. Een losse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantekening van Writs gaf weer hoe hij over de vierde rang dacht: een laboratorium (een werkhuis HR) was zijns insziens de oplossing voor de sociale problematiek ‘... hierdoor zal niemand gebrek behoeven te leide als de geene die te luy zijn om te werken en dus geene onderstant verdienen’.Ga naar eind87 De verlichte burgerij wilde zich verheffen boven de denkbeelden van het wuft gemeen en ook in dit opzicht toonde Writs zich een aanhanger van de spectatoriale boodschap. De oprichter zelf hanteerde voor de indeling der mensheid een ander criterium dan de beroepshiërarchie, die De Pinto toepaste. In zijn redevoering ‘De lof der Verdienste’ door hem genoteerd in 1776 gaf hij als visie weer: ‘Voor verdienste begrijp ik die eigenschap, waardoor zig den eenen mensch booven den andren verheft, dat is waardoor een deugdzaam verstandig kundig geleert mens doet uitblinken boven het wuft en onkundig gemeen en dus door zijn geestesgestelthed en ziesvermoogens zich onderscheit van die laage vatsige onkundige en slegte geesten welke nergens (... ..) tot last verstrekken van hun eevenmens dan dezelve van nut weezen. Ik onderscheit het menschdom in 2 classen of staaten den eene noem ik verheevene en de andere laage geesten’.Ga naar eind88 Vier rangen of twee classen dus, waarbij het duidelijk is dat Writs de laage geesten vooral dacht aan te treffen in de vierde rang, die der arbeiders en landlieden. De aard van zijn criterium, niet op maatschappelijke positie maar op geestesgesteldheid gebaseerd, maakt het mogelijk dat de scheidslijn van de ‘classen’ zich niet zou storen aan de rangen. Dat Writs dit ook besefte blijkt uit een andere verwijzing waar de mogelijkheid dat ook in de hoogste rangen lage geesten aanwezig waren werd opengehouden.Ga naar eind89 Dat Writs' visie en daarmee hijzelf, de kans liep zich te stoten aan de heersende maatschappelijke verschillen is daardoor gegeven. Op dit moment bezitten wij dus niet meer dan een indruk van de maatschappelijke positie van degenen die in het prille begin bij Felix Meritis waren betrokken en een nog schetsmatiger beeld van hun visie op de maatschappij. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of deze indruk een juiste is en of het genootschap in de loop van zijn bestaan in de jaren tachtig en negentig van de achttiende eeuw van sociale samenstelling veranderde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 De maatschappij en het politieke levenDe genootschappen hielden zich volgens hun wetten niet met politiek bezig. Dit gold met name voor de ‘eerste generatie’ maar evenzeer voor de volgende, waar de Maatschappij van verdiensten deel van uitmaakte. Artikelen die de politiek banden, kwamen voor in de statuten van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oeconomische Tak, waar bepaald werd dat de leden zich niet mochten mengen in ‘Zaaken die bij de Hooge Overheid in overweeging, of door Hoogstdezelve beslist zijn; of waardoor men het hooge gezag of de schikkingen van dezelve enigtzins zoude kunnen schijnen na te komen.’Ga naar eind90 Bij Felix kwam een dergelijke bepaling voor; al in het ‘Eerste Programma’ hield de Maatschappij zich met zeer veel bezig ‘uitgezonderd zodanige zaaken die de kerk of den staat of de geschillen over den Godsdienst betreffen, en welke tot dit bestek niet behoren’.Ga naar eind91 In de wetten van de Maatschappij stond de bepaling dat men geen stukken of verhandelingen mocht publiceren ‘waarinne zaken gevonden werden die eenigszins, zij direct of indirect ten nadele van 's Lands wettige Regeering zouden kunnen worden uitgelegt’.Ga naar eind92 Dit artikel bleef tot 1793 van kracht en het schrappen kan zeer wel worden geduid als een consequentie van het feit dat de Maatschappij geen verhandelingen uitgaf, zodat dit artikel zinledig werd. Zowel de statuten van de Oeconomische Tak als de wetten van Felix waren stukken die bestemd waren voor de openbaarheid. Dat men een voor het oog van de overheid geruststellend artikel opnam, was niet zo verwonderlijk. Belangrijker is het bezien van de feitelijke relatie tussen overheid en genootschap, die in de Republiek een andere was dan de volstrekte afhankelijkheidsverhouding die Daniel Roche als karakter-aanduiding voor de band tussen overheid en academies tijdens het Ancien Regime aangeeft. ‘Vader Hooft’, regerend burgemeester, was in 1780 in Felix Meritis eerbiedig toegejuicht maar de ontwikkeling van de relatie in de woelige jaren tachtig is daarmee nog niet geschetst. De burgergecommitteerden in Amsterdam in het voorjaar van 1787 kwamen niet uit Felix Meritis als zodanig voort, maar uit de ‘Burgersociëteit’, de ‘Vaderlandsche Societeit’, de schutterij en de vrijcorpsen.Ga naar eind93 Nu betekende dit nog niet dat leden van Felix Meritis geen politieke rol vervulden, maar wel dat de Maatschappij als zodanig politiek neutraal was. Van een aantal leden is bekend, dat zij wel degelijk partij gekozen hadden. Dirk Waandert Engert werd bijvoorbeeld een vurig patriot genoemdGa naar eind94 en Abraham Vereul schreef een gedicht ‘Aan mijnen vriend Abraham Valentijn die had op 30 mei 1787 aan het hoofd gestaan van een aantal braave burgers tegen de oproerigen op Kattenburg’. Dezelfde Vereul zal in februari 1795 een rede houden in Felix Meritis omlijst met muziek ter gelegenheid van de ‘omwending’ die zeer ingenomen was met het verdwijnen van het oud bestel.Ga naar eind95 Uit de verenigingsnotulen was over het algemeen geen politieke sympathie op te maken. Zo waarschuwden de commissarissen in december 1787 - de Pruisen hadden op 10 oktober de Leydsche Poort bezet - dat men zich niet met politiek moest inlaten: ‘Wijders hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
commissarissen gerecomandeerd aan Heeren Directeuren om elk in hun departementsvergaderingen aan te dringen dat men omtrend de verhandelingen alle onzijdigheid betrachtte - en dat men zich menageeren van tegenwoordige staatkundige begrippen zowel als omtrent de verschillende godsdiensten en sentimenten’.Ga naar eind96 In maart 1788 maakte men Matthijs Straalman, de oranjegezinde burgemeester, honorair lid en ter gelegenheid van de inwijding van het nieuwe gebouw op 31 oktober 1788 richtte Van Swinden zich tot de pontificaal ingeleide leden van de regering als volgt: ‘Onze gewoone vergaderingen tot welke de Leden van de Regering dezer stad... altoos toegang hebben, bedoelen niets dan weetenschap. ... Wij vlijen ons dan een rechtmatige aanspraak op die bescherming te moogen maaken welke wij eerbiedig aan Uwe Ed. Grootachtbaaren verzoeken...’ Toch had Van Swinden ook een politieke toespeling gemaakt: ‘Hoe de zeeden der volkeren, de belangneeming der ingezeetenen in het algemeen welzijn, hun ijver voor de algemene welvaart, hunne medewerking tot denzelven, in eene nauwkeurige betrekking met de regeringsvorm staan, en door eene verandering in deeze, altoos veranderen en somtijds door bijkomende omstandigheden of spoedig opwakkeren of ook in een ogenblik als 't waare geheel uitgedoofd worden’.Ga naar eind97 Voorzichtig en algemeen gesteld weliswaar, maar ik zou er een bedekte waarschuwing voor een breuk tussen regering en brede burgerij in willen zien. Dit verhinderde overigens niet dat in het seizoen 1790/1791 de stadhouderlijke familie naar een concert van Felix kwam luisteren en door de leden met egards ontvangen werd. Een blik op de ledenlijst maakt duidelijk dat vooral na 1787 meer leden van aristocratische families lid van de Maatschappij werden. Namen als Hooft en Backer kwamen in groteren getale voor. Dit hoefde natuurlijk nog niet te betekenen dat Felix Meritis een schuiloord werd voor de politiek op nonactief gezette regenten; volgens duidelijke aanwijzingen was ‘Doctrina et Amicitia’ in veel sterkere mate de voortzetting van de verboden Vaderlandsche Sociëteit, waar de politiek bewuste welgestelden zich hadden georganiseerd. Wel betekende het dat zich binnen Felix Meritis mensen bevonden die tegen het bestaande bewind waren gekant, al zal de ledengroei onder de lieden van rang ook uit de vergrote aantrekkelijkheid van het lidmaatschap kunnen worden verklaard. In januari 1795 zou blijken dat velen in Felix Meritis verheugd waren over de wisseling van bewind, maar uit de notulen van de bestuursorganen viel dit niet af te lezen. Een voorbeeld van een politieke ‘balling’ was mr. C.E. Vaillant, die in 1788 als Commissaris der Kleine Zaken door de stad werd ontslagen en in 1789 lid van de Maatschappij werd en dan onmiddellijk als commissaris namens het departement | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurkunde werd aangesteld. In 1794 was hij overigens weer als boekhouder bij 't Fabricqamt in dienst van de stad.Ga naar eind98 Alvorens op een nauwkeuriger wijze op de wijze waarop de omwenteling van 1795 in het leven van het genootschap doorwerkte in te gaan, wil ik aandacht besteden aan de politieke kleur van de genootschappen. De literatuur geeft hierover enkele aanwijzingen. Gemeten aan het criterium in hoeverre een genootschap leden voor het nieuwe bestuur van 1795 leverde, kan men, zoals C.H.E. de Wit dat doet, wijzen op het belang van Doctrina, maar op basis van dit criterium alleen evenzeer op Felix Meritis.Ga naar eind99 Geyl stelde dat de mannen van 1795 vooral de Amsterdamse financiers die erbij betrokken waren ‘heren (waren) van niet ongelijke beweging aan hen die zij verdrongen’.Ga naar eind100 Het is evenwel nodig meer in detail op de politieke verschuiving in te gaan.Ga naar eind101 Van de beide comités revolutionair die in 1794 en 1795 in Amsterdam opereerden en die in totaal zeventien verschillende individuen omvatten, waren er vier lid van Felix Meritis.Ga naar eind102 De stadsregering greep in het najaar van 1794 onverwacht hard in nadat een twaalftal commissarissen op 14 oktober een burgerrequest had aangeboden.Ga naar eind103 Nog dezelfde maand werden zes van deze commissarissen, die zich niet hadden verscholen, gearresteerd. Onder degenen die zich aan arrestatie onttrokken bevond zich het Felix- (en Doctrina-)lid Nicolaas van Staphorst.Ga naar eind104 Op de zeventiende oktober hadden de Staten van Holland ‘sociëteiten, gezelschappen, bijeenkomsten of corporatiën’ verboden, reden voor commissarissen en directeuren van Felix Meritis om ongerust bijeen te komen.Ga naar eind105 De vraag die de heren zich stelden was of onder dit verbod ook de Maatschappij was begrepen. Men informeerde zich via een commissie bestaande uit de heren Cruys als president-commissaris en Daniel Bleecker en de secretaris Hidde Heeremiet. De Hooftofficier mr. D.W. Elias kon daarover geen uitsluitsel geven, maar zou de vraag voorleggen aan de stadsregering. Wel raadde hij aan een request op te stellen aan burgemeesters met het verzoek de activiteiten te mogen voortzetten. De volgende dag vergaderde men over allerlei lopende zaken. Opvallend was dat de directeur van het departement Muziek het raadzaam achtte op grond van de ernstige tijdsomstandigheden geen concert te laten plaatsvinden, waarmee de overige bestuurderen instemden. De beide aftredende commissarissen J.C. van Hall en D. Bleecker dankten voor de ‘eensgezinde en vriendschappelijke verkeering’. De aftredenden achtten ‘voorzichtige en wijze maatregelen’ een juiste kenschets van de afgelopen bestuursperiode (1791-1794).Ga naar eind106 Twee dagen later vergaderde men echter opnieuw: Bleecker was bij de Hooftofficier Elias geroepen, die hem meedeelde dat de Maatschappij zo snel mogelijk een verzoek om te mogen blijven voortbestaan moest inleveren. Bleecker had daartoe een ontwerp geschreven, dat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestuur van de Maatschappij overnam en door een jurist zou laten bijschaven. Een dergelijk request werd ook namens Doctrina aan de stadsregering aangeboden.Ga naar eind107 Op de 28e oktober kwam de stadsbode langs bij president-commissaris Hoogewal van Felix Meritis om aan te zeggen dat men binnen twee dagen de ledenlijsten en alle wetten moest inleveren ten stadhuize.Ga naar eind108 Blijkbaar was de stadsregering bezig de genootschappen achtereenvolgens door te lichten op hun politieke betrouwbaarheid. Zo werd Doctrina & Amicitia op 12 november verboden. Op 6 december was de beurt aan Felix Meritis. Drie bestuursleden dienden te verschijnen ten huize van de president-burgemeester, Matthijs Straalman.Ga naar eind109 De delegatie bestond uit G. Cruys, C. Wertz en Hidde Heeremiet. Zij troffen bij Straalman thuis een imposant gezelschap aan: de Hooftofficier Elias, de president-burgemeester Matthijs Straalman, over wiens honorair lidmaatschap van Felix blijkens het verslag van de delegatie met geen woord werd gerept, en de president en vice-president van Hunne Heeren van den Gerechte. Elias verwees naar het schrijven van de stadssecretaris Dedel aan de maatschappij verzonden op de voorafgaande dag, waarin werd beweerd dat er ‘in de coffy of entreekamer van het huis van de Maatschappij “dingen waren gezegd” welke hoonende waaren voor 's Lands en 'Stads wettige Regeering en strijdig met de constitutie’. Elias had daarover klachten ontvangen van personen ‘welke van den tegenovergestelde of andere denkwijze waren’. Felix was dus blijkbaar politiek innerlijk verdeeld en dat bleek in de discussies die buiten de officiële bijeenkomsten plaatsvonden.Ga naar eind110 Elias zei erop te vertrouwen dat de heren bestuurders hun leden ‘met allen aandrang zullen permoveren’ dat voortaan te laten. De stadsregering wilde de concerten verbieden, maar de overige activiteiten van de Maatschappij niet. Nu waren de eisen van het stadsbestuur niet verregaand en had men intern al besloten de concerten voorlopig te staken, maar op de uitspraak van Elias dat de stadsregering er op vertrouwde ‘dat de commissarissen en directeuren als bestuurende leden genoegzaam invloed op hunnen medeleden zouden hebben om hun aan 't gerequireerde te onderwerpen’, antwoordde de delegatie, althans blijkens haar eigen verslag, ‘dat zij in de hoedanigheid van bestuurende leden niet verder dan als vertegenwoordigers der leden konden worden aangemerkt, ingevolge daarvan alleen verslag schuldig (waren) aan de leden’. Dat laatste beloofden zij te zullen doen. Hier kwam een verschil in inzicht naar boven over de relatie leden-bestuur. Waar Elias stelde dat de heren in het genootschap te gebieden hadden, verklaarde het bestuur van Felix Meritis dat zíj niet, maar de leden moesten beslissen: een tegenstelling tussen ‘eerste’ en ‘tweede’ generatie-opvatting van het genootschap. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terug in het huis der Maatschappij besloot de delegatie de stukken omtrent de conversatie met de regering te laten drukken ter verspreiding onder de leden. Het request was echter zoekgeraakt, zodat men besloot de brief van stadssecretaris Dedel dan maar te laten drukken. De storm was echter overgewaaid en men keerde terug tot genootschappelijke beslommeringen. Op de 15e december stelde C.S. Roos voor om de nu door het concertverbod lege vrijdagavonden te vullen met natuurkundige proeven ‘geschikt om daar ook vrouwen te kunnen medebrengen’.Ga naar eind111 De heer Barneveld heeft deze waarlijk niet geringe opgave op zich genomen, maar jammer genoeg, voor ons begrip van wat men voor vrouwen geschikte natuurkunde achtte, kwam het zover niet. Op 19 januari brak de eerste dag der Bataafse vrijheid aan en met de voormalige regering was ook het concertverbod verdwenen. Individuele leden van de Maatschappij van Verdiensten waren betrokken bij het nieuwe bewind. Het Comité van Revolutie telde naast drie leden van Doctrina ook G. Cruys, commissaris van Felix Meritis. Op de 19e januari 1795 kwam het einde van het oud bewind in de stad. Toen werd het gezag door Matthijs Straalman overgedragen aan C.R.T. Krayenhoff, die als vertegenwoordiger der Bataven in Frans uniform van Utrecht naar Amsterdam was gereisd.Ga naar eind112 Vanuit de Maatschappij bezien stonden daar een erelid van 1788 en een oud-lid (1787-1793) tegenover elkaar. De nieuwe mannen in de politiek, de provisionele representanten van het volk van Amsterdam telden heel wat leden van Felix Meritis onder hun gelederen; van de in totaal tachtig representanten was meer dan een kwart lid van Felix. Vooral in het Comité van algemeen. Welzijn (vier van de acht) en de comité's van koophandel en zeevaart (zeven van de zevenentwintig) en financiën (vier van de zeven) waren leden opgenomen. Al snel had commissaris burger (geen ‘Heer’ meer) Jan Pietersse, lid van Felix Meritis vanaf het begin en nu ook lid van het Comité van Koophandel en Zeevaart van de stad, een schrijven gericht aan de Maatschappij. Hij wenstte de leden ‘Geluk, ja driewerf geluk, met deeze uw verkregen vrijheid, welke tot nog toe zonder een droppel bloeds is daargesteld’; hij drong aan op ‘het afleggen van Partijschap, haat en nijt’.Ga naar eind113 Op de elfde fabruari sprak Abraham Verheul, omlijst door Muziek ‘met de luyster die de eerste dagen der blijdschap kenmerkte’ zijn feestrede uit.Ga naar eind114 De Maatschappij was bepaald aangegrepen in de wittebroodsweken van het nieuwe tijdperk. Felix Meritis als zodanig vervulde nauwelijks een politieke rol. Eigenlijk was alleen het feit dat de Maatschappij een ontmoetingsplaats was, waar de leden buiten de gewone werkzaamheden in de koffiekamer politieke discussies voerden, een aanrakingsvlak met het politieke leven. In 1787 had het bestuur zich snel geconformeerd aan het restauratie- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewind. In 1794 had het stadsbestuur geen aanleiding gezien de gewone activiteiten van Felix Meritis te verbieden. Dat het oude en het nieuwe naast elkaar voorkwamen, werd in de Maatschappij duidelijk. Onder de leden kwamen verschillen van politiek inzicht voor. Gezien de intredingsjaren van degenen die zich in politiek opzicht voor de nieuwe denkbeelden betoonden, was het vooral de groep die rond 1788 toetrad tot de maatschappij, die deel uitmaakte van de comité's van 1794 en 1795. Zij vormden echter slechts een klein deel van de totale aanwas van leden in deze periode. De Maatschappij had dus een a-politiek karakter en past daardoor in het algemene beeld van de genootschappen van de tweede generatie, die de emancipatie van de burgerij nog als een ‘Prepolitiek’ emancipatie ideaal zagen.Ga naar eind115 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Aanwijzingen voor contacten met andere genootschappenContacten van Felix Meritis met andere genootschappen waren in de eerste en voornaamste plaats weinig in het oog vallend. Het is mogelijk dat dit samenhing met de tendens die in het voorafgaande werd opgemerkt: het zich naar binnen richten van de Maatschappij. Waar contacten bestonden was dat vanwege dubbellidmaatschap van individuele leden. In het vorige hoofdstuk is al opgemerkt dat C.R.T. Krayenhoff van vier genootschappen lid was. Zo was ook Gerrit Brender à Brandis (1751-1802) een Leidenaar van geboorte, een buitengewoon actief man in het Amsterdamse genootschapsleven. Hij was algemeen secretaris van het Nut en van de Bataafsche Maatschappij ‘Wij streven naar de Volmaaktheid’ en daarnaast lid van het departement Koophandel van Felix Meritis. De onvermengbaarheid van genootschappen werd al geconstateerd bij de mislukking van de onderhandelingen tussen Felix Meritis in oprichting en de Oeconomische Tak in statu nascendi. Writs deelde dan ook mee op de oprichtingsvergadering van de Maatschappij van Verdiensten: ‘... thands staat dit genootschap buiten alle binding met andere maatschappijen’.Ga naar eind116 Wel had men van dit contact de passages in de wetten omtrent de doelstelling van de Maatschappij overgehouden, maar ingevuld werden deze niet.Ga naar eind117 De activiteiten van het departement koophandel waren volgens een criticus van weinig praktische aard: ‘alles bestaat in het voorlezen van een theoretische of beschouwende verhandeling, welke, zo ras dezelve voorgelezen is, wederom geheel vergeten wordt’.Ga naar eind118 Hij stelde dan ook voor de departementen koophandel en letterkunde te versmelten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is nog een ander contact niet doorgegaan dat hier vermelding verdient, namelijk dat met de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, opgericht in Edam in 1784, heropgericht in Amsterdam in 1787. De oprichters in 1787 waren onder andere Gerrit Brender à Brandis en een zoon van de oprichter van 1784, de medicus Martinus Nieuwenhuysen. Zowel Brender als Nieuwenhuysen waren lid van Felix. Brender vroeg zelfs in 1787 ruimte voor het Nutsdepartement Amsterdam aan de Maatschappij van Verdiensten. Men zou toen gaan verhuizen naar het nieuwe ruime pand aan de Keizersgracht, maar commissarissen weigerden het voorstel zelfs aan de directeuren der departementen voor te leggen.Ga naar eind119 Naast de beide bovengenoemden, die overigens wel lid van Felix Meritis bleven, waren er vele personele unies met het ‘derde generatie genootschap’ Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Aan de hand van een vergelijking van de ledenlijsten kon ik 67 dubbellidmaatschappen vaststellen. Er zijn meer aanwijzingen dat velen in Amsterdam lid waren van meer dan één genootschap. De stadsarchitect Jacob Otten Husly bijvoorbeeld, die het nieuwe gebouw van Felix had ontworpen, was tevens oudste bestierder van de ‘Academie der Teekenkunst deezer stad’Ga naar eind120 naast zijn lidmaatschap van Felix (1787, Bijzonder Titulair lid in het departement der Natuurkunde). Andreas Bonn, honorair lid van Felix sinds 1783 en hoogleraar aan het Athenaeum Illustre, hield bijvoorbeeld de openingsredes voor de departementen Natuurkunde en Teekenkunde in 1788 en richtte in 1790 het ‘Genootschap ter bevordering der Geneeskunde’ op.Ga naar eind121 Het moet hier blijven bij deze losse notities. Van contacten op bestuursniveau van de zijde van Felix Meritis bleek mij niets. Dit argument ex nihilo bevredigt mij echter niet. Wellicht zal het mogelijk blijken aan de hand van een nadere studie van ‘sleutelfiguren’ als Brender en Bonn en aan de hand van de archieven van andere genootschappen na te gaan of en hoe er een netwerk van genootschappelijke relaties bestond. Hier kon ik alleen incidentele contacten en personele unies constateren. Het is in ieder geval duidelijk, dat een indeling van de Nederlandse genootschappen zelf zin kan hebben, maar niet een van de individuen. Er waren lieden die lidmaatschappen van alle generaties moeiteloos combineerden. Wellicht is juist het samenleven van het oude en het nieuwe een kenmerk van de jaren tachtig en negentig van de achttiende eeuw in Nederland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 SlotopmerkingenDe Maatschappij van Verdiensten was een uiting van een op het einde van de achttiende eeuw in Nederland naar voren tredende burgerlijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mentaliteit, die als een van zijn kenmerken had dat de burgers - degenen die, negatief gedefinieerd, geen lid waren van de regerende geslachten, maar evenmin behoorden tot het ‘gemeen’ - zich maatschappelijk voelden ondergewaardeerd en deze gevoelens omzetten in groepsactiviteiten in de vorm van het genootschapsleven. Het genootschap onderscheidde zich door zijn formaliteit van andere vormen van sociaal leven, en het lijkt mogelijk binnen de stichting van de genootschappen golven te ontdekken die tot drie typen of, zo men wil, generaties leiden. De geest van deze groep was ‘wijsgerig’, volgens moderne termen ‘Verlicht’. Men was optimistisch en stelde zich de wereld voor als beredeneerbaar en daardoor verbeterbaar. Waar het Felix Meritis betreft heeft de zeer ruim geformuleerde doelstelling: bevordering van het geluk, zowel van het geestelijke als het materiële door de erkentenis van ware verdiensten, niet geleid tot meer dan het geven en nemen van allerlei wetenswaardigs en het gezelligheidsaspect zonder meer. Men zag dit wel in maar dacht het persoonlijke en het openbare nut te kunnen laten samengaan via de gangbare eigenliefde-leer. De Maatschappij moest volgens de gedachtengang van de oprichter kunnen beschikken over een ruim fonds aan geldelijke middelen ter verwezenlijking van de doelstelling. Toen dit rond 1786 werd bijeengebracht wendde men dit aan voor het optrekken van een bijzonder duur gebouw aan de Keizersgracht. De interne ‘politieke’ verhoudingen waren niet de volmaakte die men zich aanvankelijk had voorgesteld. De Maatschappij was rond 1787 te groot geworden voor directe, zij het gereglementeerde democratie, en men sloot zich naar buiten af. Waar het de sociale achtergrond van de leden betreft is nader onderzoek nodig. Nu is er enige reden om met de jaren rond 1786 als breekpunt een aristocratiseringsproces te veronderstellen. Het jaar 1786, het sterfjaar van de oprichter kan gezien worden als een cesuur. De maatschappij heeft dan ook het door haar gewenste ledental bereikt. Hoewel individuele leden een politieke rol speelden, was er gezien de aard van het genootschap geen sprake van een politieke rol van de Maatschappij. De leden waren dan ook niet van dezelfde politieke inzichten, hoewel de groep bestuurders en oud-bestuurders een behoorlijk aandeel leverde in de nieuwe politieke elite, de provisionele representanten van de Amsterdamse bevolking in 1795. Voor het bestaan van (intensieve) relaties tussen de verschillende genootschappen in Amsterdam heb ik waar het Felix Meritis aanging, geen aanwijzingen gevonden. Dat zou ook niet in overeenstemming geweest zijn met de eerder veronderstelde tendens naar ‘zelfgenoegzaamheid’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een sociale ideeëngeschiedenis van de Verlichting in Nederland, zelfs in Amsterdam is met het bovenstaande niet gegeven. Wel ben ik er van overtuigd, dat die het niet zonder de bestudering van de genootschappen zal kunnen stellen. Het aantrekkelijke van de periode wordt gevormd door de nieuwheid van dit ‘sociaal experiment’, al was er ook sprake van de dodelijke ernst die sociale experimenten in ons land schijnt te moeten begeleiden. Van Swinden stelde in zijn rede van 1788 dat de zinspreuk van de Maatschappij niet gekozen was ‘omdat zij oordeelden reeds verdienstelijk en door die verdiensten gelukkig te zijn: maar om dat ze zich het geluk dat door waare verdiensten verkreegen wordt tot een bestendig doelwit voorstelden, en plegtig voornamen alle hunne poogingen aan te wenden om hetzelve eenmaal te bereiken’. Ik wil het pogen, zelfs het plechtig pogen niet ontkennen, al bleef het resultaat gemeten aan de zelf gekozen maatstaf pover. Deze laatste was echter door verhevene geesten gesteld.
H. ReitsmaGa naar eind** | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlagenTabel 1. Effectieve leden van Felix Meritis.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Commissarissen van Felix Meritis, 1777-1795 met hun bestuursjaren.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secretarissen van Felix Meritis 1777-1795.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekhouders van Felix Meritis 1777-1795.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Administrateurs van Felix Meritis 1777-1793.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Honoraire Leden van Felix Meritis 1778-1795.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2. Boeten en contributies.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Summary
|
|