Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Recensie van B. Sliggers ‘Het schetsboek van Cornelis van Noorde 1731-1795’Bert Sliggers, Het schetsboek van Cornelis van Noorde 1731-1795. Het leven van een veelzijdig Haarlems kunstenaar. Haarlem (Schuyt en Co) 1982
Gedurende de eerste helft van de 18de eeuw kreeg de topografische tekening in Nederland een eigen plaats temidden van andere artistieke ‘genres’. De weergave van stadsgezicht, buitenplaats of idyllisch plekje in de natuur werd, na een aanloop in de tweede helft van de 17de eeuw, een ware rage die in andere europese landen kwantitatief niet werd geëvenaard. Verzamelaars en uitgevers waren uitstekende klanten voor de topografische kunstenaar. Diens werk kwam terecht in een atlas (collectie met vooral topografie en historieprenten) of werd in ‘druk’ uitgegeven. Soms trad een kunstenaar in dienst van een collectioneur om alleen voor hem topografische gezichten te vervaardigen, bijvoorbeeld van diens buitenplaats. Tientallen kunstenaars, zowel professionals als amateurs, reisden in de 18de eeuw door de Noordelijke Nederlanden met pen, penseel of krijt bij de hand. De resultaten op papier liepen zeer uiteen, niet alleen artistiek, maar ook qua topografische betrouwbaarheid. De ene tekenaar interpreteerde een gebouw of landschap nu eenmaal veel vrijer dan de andere. Meestal vervaardigde de kunstenaar ‘in het veld’ schetsen, die thuis werden uitgewerkt tot volwaardige tekening of aquarel voor verzamelaars, die aan de hand van het schetsboek hun keus hadden bepaald. Een uitgever kon op grond van het ruwe materiaal beslissen, welke schetsen hij in prent wilde uitgeven. In de eerste helft van de 18de eeuw kwam geleidelijk een groeiende hoeveelheid boeken met topografische prenten op de markt, zoals het Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheeden (uitg. Isaac Tirion 1725) en Het Verheerlykt Nederland of Kabinet van Hedendaagsche Gezigten (eveneens uitgegeven door Tirion, in 1745-1774).Ga naar eind1Ga naar voetnoot* | |
[pagina 92]
| |
Over een aantal topografische kunstenaars is dankzij monografische studies een en ander bekend.Ga naar eind2 Bovendien schreef J.W. Niemeijer meer in het algemeen over 18de-eeuwse topografische kunst in Nederland en verscheen in 1977 een uitvoerige catalogus bij de tentoonstelling Opkomst en bloei van het Noordnederlandse stadsgezicht in de 17de eeuw, waarin studies zijn opgenomen over topografische kunst in Nederland tot ca. 1700.Ga naar eind3 Sinds kort kan een groter publiek kennis nemen van het werk van de Haarlemmer Cornelis van Noorde, dankzij de uitgave van diens topografische schetsboek door Bert Sliggers. Sinds 1875 berust dit schetsboek in het Haarlems gemeente-archief, dat dit jaar (1982) 125 jaar bestaat. Deze uitgave is dan ook een soort jubileumboek. De herkomst van het schetsboek, dat zo'n 80 tekeningen bevat uit de periode 1756-1783, is onbekend. Het boekje is niet gesigneerd, maar de toeschrijving aan Van Noorde voorin (in vermoedelijk 19deeeuws-handschrift) is zeker terecht. Sliggers heeft de meeste schetsen gereproduceerd; enkele tekeningen waren volgens de auteur onduidelijk, niet belangrijk of moeilijk reproduceerbaar zodat zij niet werden afgebeeld. Bij iedere schets staan - een goed idee - de door de auteur gevonden uitwerkingen in tekening of aquarel, deels met afbeeldingen, waardoor we schets en eindprodukt kunnen vergelijken. In deze bespreking zal ik verder de indeling van Sligger's uitgave volgen, hier en daar een kanttekening plaatsend, om te eindigen met enkele algemene opmerkingen. Sliggers beschrijft in zijn eerste hoofdstuk het (topografische) schetsboek in het algemeen en dat van Van Noorde in het bijzonder. Het schetsboek benadert, aldus de auteur, gevoelsmatig het dagboek of een briefwisseling, ook al bevat het doorgaans geen teksten. Schetsboeken lichten ons in over de reisroutes, de belangstelling en de werkwijze van de desbetreffende kunstenaars, ook al is de functie van ieder schetsboek niet hetzelfde. Het is de vraag, of de eerste opmerking niet teveel suggereert. Zeker vóór de romantiek (om dit weinig betrouwbare handvat even te hanteren) zal een kunstenaar geen intieme gedachten of gevoelens in zijn schetsboek in tekening hebben gebracht. Weliswaar kennen we tekeningen die iets weg hebben van een gevisualiseerd dagboek (zoals de fraaie reeks van Christiaan AndriessenGa naar eind4), als bron voor kennis van denken en voelen van de kunstenaar zijn ze niet betrouwbaar. Een topografisch schetsboek was bovendien, Sliggers zegt het zelf, een ‘negatievenalbum’ waarin verzamelaars konden neuzen, reden temeer voor een kunstenaar om er geen vertrouwelijkheden aan prijs te geven. Naast Van Noorde's schetsboek komen in dit hoofdstuk acht andere schetsboeken aan de orde, van tijdgenoten als Cornelis Pronk, Hendrik Spilman en Dirk Verrijk. Het boekje van Van Noorde wordt uitvoerig | |
[pagina 93]
| |
onder handen genomen. Sliggers' suggestie dat het schetsboek misschien een speciale bundel is waarin de kunstenaar waardevolle losse schetsen plakte (p. 14) begrijp ik niet goed. Autopsie leerde, dat het gaat om een gebonden schetsboek waar slechts hier en daar schetsen zijn ingeplakt (Sliggers vermeldt deze gevallen steeds in zijn inventaris achterin), sommige zelfs op hun kop. De vaste, ingebonden schetsen volgen niet altijd chronologisch op elkaar. Een - te simpele? - verklaring zou kunnen zijn dat Van Noorde de aanvankelijk blank gebleven vellen later invulde. In ieder geval gebruikte Van Noorde een kant en klaar schetsboek; daarop wijzen de schetsen die op de tegenover liggende pagina doorlopen. Het tweede hoofdstuk gaat over Cornelis van Noorde en zijn familie. Het bevat een levensbeschrijving van de kunstenaar, grotendeels samengesteld op grond van archivalia. Ik haal enkele gegevens aan: Van Noorde, geboren op 14 maart 1731, was de zoon van een Haarlemse bakker. Hij huwde pas in 1783, met Catharina Seelen. In 1795 overleed hij aan ‘verval van krachten’. Hieraan valt toe te voegen, dat hij volgens Van Eynden-Van der Willigen algemeen geacht was ‘als een stil en zedig man’.Ga naar eind5 Zijn weduwe liet in 1796 zijn kunstverzameling in Haarlem veilen. Het derde hoofdstuk gaat over Cornelis van Noorde als kunstenaar. Sliggers brengt verslag uit over de veelzijdige activiteiten van Van Noorde op artistiek terrein. Diens leermeesters waren Frans Decker (1684-1751), schilder en tekenaar van portretten, historiestukken en karikaturen, en Taco Jelgersma (1702-1795) die vooral portretten vervaardigde. Sliggers noemt beider invloed qua thematiek en techniek op Van Noorde gering, hetgeen hij even later (p. 20) weerspreekt door te stellen dat veel van Van Noorde's portretten (hij beeldde meer dan 100 personen af) nauwelijks zijn te onderscheiden van werk van Jelgersma. Van 1748 tot 1769 vervaardigde Van Noorde grafiek voor de drukkerij en lettergieterij van Johannes Enschedé. Hij schiep vaardige prent-tekeningen, een procédé waarmee Cornelis Ploos van Amstel tezelfdertijd furore maakte. Er zijn van Van Noorde minstens 29 van dergelijke reprodukties bekend.Ga naar eind6 Van Noorde kopieerde Nederlandse 17de-eeuwse meesters ook in aquarel of tekening. Dit werk werd door Van Eynden-Van der Willigen zelfs hoger aangeslagen dan zijn topografische gezichten.Ga naar eind7 Dan zijn er nog de boekillustraties. Behalve de door Sliggers genoemde prenten bij geschriften van Jan Luyken is Van Noorde's grafisch aandeel in Leopold Mozart's Grondig onderwys in het behandelen der viool (Haarlem 1766) vermeldenswaard.Ga naar eind8 Dan tekende de kunstenaar nog allegorische en historische voorstellingen. Het meest substantiële deel van zijn oeuvre vormen de topografische tekeningen en aquarellen. De Haarlemse uitgever Jan Bosch liet in 1763 een keuze | |
[pagina 94]
| |
hieruit in prent het licht zien in de Aangenaame Gezichten in de Vermakelyke Landsdouwen van Haarlem. Dit was een grafische co-produktie van Van Noorde en Spilman. In 1761 werd de kunstenaar opgenomen in het Haarlemse St. Lucasgilde. Verder was hij mede-oprichter van de Haarlemse tekenacademie, waarvan hij - met o.a. de topografische tekenaar Paulus van Liender - bestuurslid werd.
Na de diverse inleidende hoofdstukken volgen de geannoteerde foto's naar het schetsboek zelf, thematisch geordend in drie delen: de reis door Nederland, ‘Haarlem en omstreken’ en ‘dieren’. Sliggers laat de Nederlandse reis (van 1756) voorafgaan door een landkaart aan de hand waarvan we Van Noorde op zijn tocht kunnen volgen. Het valt direct op dat Van Noorde (de reden voor diens reis is onbekend) het oosten en noorden van ons land bezocht, in die tijd nogal eens blinde vlekken op de kaart van tekenende reislustigen.Ga naar eind9 In een woord vooraf (ieder van de drie rubrieken wordt kort ingeleid) gaat Sliggers in op de ontwikkeling van de 18de-eeuwse topografische kunst. Dan volgen de reprodukties naar de ‘landelijke’ tekeningen in chronologische volgorde. Per schets wordt de lezer vakkundig ingelicht over het desbetreffende stadsgezicht of landschap. De rubriek ‘Haarlem en omstreken’ wordt, behalve door een inleiding, voorafgegaan door twee plattegronden van de stad, waarop de plaatsen zijn gemarkeerd waar Van Noorde moet hebben zitten tekenen (helaas zijn de kaartjes grijzig en onleesbaar afgedrukt). De auteur geeft een beknopte geschiedenis van de topografische kunst in en om Haarlem, van Claes Jansz. Visscher in het begin van de 17de eeuw tot Van Noorde, die met Spilman en Tavenier wordt beschouwd als de belangrijkste 18de-eeuwse Haarlem-specialist. Een boeiend facet in Van Noorde's oeuvre, Sliggers memoreert dit terecht, is diens ‘monumenten-zorg’: hij tekende gebouwen die op de nominatie stonden afgebroken te worden vóór de sloop, waardoor hij voor de geschiedenis van Haarlem van meer dan alleen artistiek belang is. De categorie ‘dieren’ is het minst omvangrijk. We zien in de nieuwe uitgave tekeningen van hyena's, leeuwen, een ijsbeer, een Hollands rund, een kameel, een neushoorn, potvissen en een maanvis. Op p. 12 staat bovendien een bladzijde met dierschetsen afgebeeld. Sliggers vertelt iets over de aanwezigheid van exotische dieren in Nederland; hij merkt op, dat Van Noorde de meeste van zijn diertekeningen op de Haarlemse kermis moet hebben vervaardigd. De door Van Noorde getekende mini-zoo is visueel zeer aantrekkelijk. Sliggers boek wordt afgesloten met een inventarisatie van het schets- | |
[pagina 95]
| |
boek - alle bladen worden, nu in de juiste volgorde, kort beschreven -, een topografisch register en een index op personen. Zoals gezegd is de publikatie van Cornelis van Noorde's schetsboek een goed initiatief. Dat ik hier enkele grotere bezwaren zal laten volgen hangt samen met de eenzijdige benadering van de auteur. Het schetsboek is naar mijn smaak teveel opgevat als topografisch materiaal (Sliggers' topografische aantekeningen zijn voorzover ik kan beoordelen steeds nauwgezet en uitputtend), terwijl de bespreking van de kunsthistorische achtergronden beperkt blijft tot enkele korte inleidingen. Het eerste vraagteken kan men echter plaatsen bij vormgeving en uitvoering van het boek. De schrijver vindt, dat door de bijzondere vormgeving het schetsboek ‘in herdruk’ optimaal tot zijn recht komt (p. 9). Wat heet optimaal. De lezer die het boek voor het eerst in handen neemt veronderstelt op grond van de vormgeving dat ‘oud’ en ‘nieuw’ van hetzelfde formaat zullen zijn, maar dat is niet het geval. Dit is een kleinigheid vergeleken met de kwaliteit van de afbeeldingen van de schetsboekbladen: die zijn in het algemeen veel te grijs. De oorspronkelijke heldere, pittige licht-donkernuancering komt in de heruitgave niet uit de verf. Een ernstig verlies aan zwart-witgradatie treedt op in de reprodukties van de schetsen op blauw papier, die wellicht in kleur hadden moeten worden opgenomen. De auteur liet, als vermeld, niet alle schetsen fotograferen om verscheidene redenen. Nadere beschouwing wees uit, dat het schetsboek - naast een reeks kleine, soms vlotte schetsjes - tekeningen bevat die zonder probleem gereproduceerd hadden kunnen worden, zoals een aardig blad met ezelschetsen (p. 12 in het schetsboek) of het paard op blauw papier (p. 132 van het schetsboek). De nieuwe uitgave is in nog andere zin onvolledig: een aantal tekeningen is aan de korte zijde gecoupeerd. Twee voorbeelden: de tekening op p. 96 (Sliggers, p. 137) loopt in werkelijkheid rechts door op p. 97; de schets van p. 109 (Sliggers, p. 117) houdt niet aan de linkerzijde op maar loopt uit in bomen en struiken op p. 108. Sliggers doet Van Noorde ook al geen recht met de indeling van zijn uitgave. Hij drukte, zoals gezegd, de bladen niet in de authentieke volgorde af maar rangschikte de schetsen thematisch. Zelfs binnen zijn drie rubrieken is niet altijd de oorspronkelijke sequentie aangehouden: de Haarlemse gezichten zijn geografisch, van zuid naar noord, en de omstreken van noord naar zuid afgebeeld. Hiermee is de door Van Noorde beoogde ordening (wat zijn motieven hiervoor ook geweest mogen zijn) geweld aangedaan. Om de tekeningen in hun originele volgorde te bekijken moeten we nu voortdurend heen en weer bladeren. Aan vragen m.b.t. aard, doel en gebruik van het schetsboek wordt door deze 20steeeuwse rubricering voorbijgegaan. | |
[pagina 96]
| |
Anderssoortige problemen kan men hebben met de onvolledigheid van Sliggers' kunsthistorische behandeling van het schetsboek. Vooropgesteld dat men van de auteur moeilijk een veelomvattende studie over topografische kunst kon verwachten binnen het enigszins beperkte kader van Van Noorde's schetsen, biedt het tekenboekje een aantal aanknopingspunten voor onderzoek waaraan onterecht is voorbijgegaan. Zo gaf Van Noorde de schets op p. 56 (in de nieuwe editie) het opschrift: ‘in Vriesse-veen, na gedagte get: den 7e Juny 1756’. Aan dit ‘na gedagte’ wordt in het commentaar geen aandacht geschonken, hoewel zich hier de vraag aandient of Van Noorde uit het hoofd heeft getekend. Het is niet onmogelijk. Van Eynden-Van der Willigen schrijven: ‘VAN NOORDE teekende ook Landschappen en andere Gezigten naar de natuur of naar zijne eigene ordonnantie’.Ga naar eind10 Is de Vriezenveense schets inderdaad uit het geheugen getekend, dan zegt dat iets over Van Noorde's werkwijze èn over de topografische betrouwbaarheid van de desbetreffende tekening. Sliggers vermeldt (p. 25) dat in het tweede kwart van de 18de eeuw iedere stad zijn eigen chroniqueur had die niet anders dan ter verheerlijking en vermaak zijn woonplaats met omgeving vastlegde. Hij krijgt ogenschijnlijk gelijk door de titel van Van Noorde's enige omvangrijke topografische publikatie, de geciteerde Aangenaame Gezichten in de Vermakelyke Landsdouwen van Haarlem; er is m.i. echter meer aan de hand met die weergave van de natuur rondom de stad. Jan Bosch, de uitgever van het boek geeft in zijn voorwoord al een indicatie: het Haarlemse landschap (ik citeer Sliggers, p. 67) ‘dwingt bykans elk bedachtzaam mensch om aan de goedgunstige schikkinge van den Algoeden Schepper en Bestierder met een dankbaare ziel te gedenken’. Deze uitspraak biedt meer perspectief dan alleen vermaak. Van Noorde's Nederlandse gezichten en tekeningen van de natuur rond Haarlem (en wie weet ook wel die van Haarlem zelf; in de 18de eeuw was ‘natuur’ een zeer ruim begrip) boden de toeschouwer vermaak èn lering. Hoewel een recensie niet de plaats is om hier uitputtend op in te gaan, is het wellicht nuttig Bosch' opvatting (die Van Noorde ongetwijfeld deelde) een plaats te geven in de dan vigerende natuuropvatting bij Nederlandse kunstenaars.Ga naar eind11 Al in de 16de eeuw hielden dichters en schilders door het bezingen van de natuur hun publiek Gods goedheid en grootheid voor. De mens had bij de schepping een rijk geschakeerde omgeving meegekregen; via observatie van deze door God volmaakt geordende en gevarieerde natuur kon men als het ware in hemelse sferen raken. Het landschap als spiegel van de goddelijke goedheid kon, zo meende men, het beste worden waargenomen vanaf een hooggelegen punt. In de Noordelijke Nederlanden, waar van nature de mogelijkheden ontbraken om ‘uit | |
[pagina 97]
| |
de hoogte’ te kijken, koos men duinen, heuvels en torens als uitkijkpost.Ga naar eind12 Nog in de Instructions d'un père a son fils van W.E. de Perponcher uit 1774 lezen we hoe de vader zijn zoon meeneemt naar een heuveltop om hem naar aanleiding van het omringende landschappelijke schoon op het bestaan van God te wijzen.Ga naar eind13 Panoramische en andere natuurobservaties leidden tot in de 18de-eeuwse letterkunde en beeldende kunst tot ‘paysages moralisés’. De Amsterdamse dichter Claas Bruin noemde in de ‘Opdragt’ van zijn Kleefsche en Zuid-Hollandsche Arkadia (1716) het reizen een verlustiging, die de meeste mensen bekoort. Men kon het beste zijn eigen landstreek doorkruisen met een deugdlievend gezelschap ‘om met een goed oogmerk en eerbiedig ontzag, den Schepper in zyne schepzelen te bespiegelen en te verheerlyken, waar in dat aanbiddelyk Opperwezen zichtbaar en heerlyk uitstraalt’. Bruin reisde ‘Nu eens in de Kleefsche bergen en bosschen, dan in onze beemden en klaverweiden; hier in een vorstelyk Paleis, daar aan de oevers van den Ryn- Waal- Maas- en Vechtstroom, alsins verheugt door duizend aangenaame voorwerpen, die de groote Schepper van de natuur tot blydschap en verkwikking voor den mensch heeft geschapen’.Ga naar eind14 Dat bij topografische kunstenaars soortgelijke ideeën hebben geleefd maakt het voorwoord van Bosch duidelijk. Ook het getekende landschap riep op tot meditatie over des scheppers goedheid. Bruin's geestdrift voor het Nederlandse land in al zijn fraaie verscheidenheid als bron voor religieuze overpeinzingen werd gedeeld door veel auteurs en (topografische) tekenaars, van wie Van Noorde zeker niet de minst attractieve was. Het nauwelijks versleten utile dulci moet ook zijn devies zijn geweest. Vanzelfsprekend hing de bloei van het topografische genre in de 18de eeuw niet alleen samen met fysico-theologische opvattingen. In de 18de eeuw was het tekenen een belangrijk onderdeel in de opvoeding van de burgerij geworden. Juist het landschap werd voor liefhebbers een geschikt genre gevonden. Met name in de tweede helft van de eeuw kwam er een aparte, op leken gerichte didactiek voor het landschapstekenen in Frankrijk, Engeland en Duitsland.Ga naar eind15 Ook in Nederland steeg in de tweede helft van de 18de eeuw de aandacht voor het landschapstekenen voor niet-beroepskunstenaars.Ga naar eind16 Men veronderstelde ondermeer, dat het landschap door leken gemakkelijker schematisch af te beelden was dan het menselijk lichaam, dat traditioneel centraal stond in het tekenonderwijs. Deze ontwikkeling verliep hand in hand met een verhoogde belangstelling voor het landschap bij professionele schilders en tekenaars. Het topografisch tekenen door beroepskunstenaars en dilettanten werd ongetwijfeld door deze beide ontwikkelingen gestimuleerd. | |
[pagina 98]
| |
Het schetsboek van Van Noorde overbrugt meer dan twee decennia uit de periode waarin deze evoluties plaatsvonden. Het is daarom te betreuren dat Sliggers niet meer kunsthistorische facetten in zijn onderzoek heeft betrokken. Het schetsboek, het zij duidelijk, biedt er voldoende aanknopingspunten voor. Dat dit pittig geprijsde boek voor Haarlem-minnaars aantrekkelijk is betwijfel ik niet. Evenmin, dat Van Noorde een uitvoerige monografie waard is. Zonder de inzet van Sliggers tekort te willen doen wil ik tot slot het volgende opmerken. Het zou spijtig zijn als deze publikatie inspireert tot andere min of meer prestigeuze uitgaven over topografische kunstenaars, waarin een zeker gebrek aan kunsthistorische zorgvuldigheid schuil gaat achter een in het oog lopende vormgeving. Met wat meer kunsthistorische know-how kan een auteur van zo'n boek een wetenschappelijk waardevoller publikatie maken.
P. Knolle | |
[pagina 99]
| |
Summary
|
|