Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
De academische drukkerij van de oude universiteit Leuven (1759- 1797)De universiteit en het Leuvense boekbedrijfSinds de 13de eeuw behoorden de universiteiten tot de voornaamste produktie- en verbruikscentra van het, toen nog handgeschreven, boek. Naar het voorbeeld van haar voorgangers en vooral van Parijs, heeft de Leuvense Universiteit dadelijk na haar stichting (1425) de lectuurvoorziening van haar studenten- en docentencorps georganiseerd en gereglementeerd.Ga naar eind1Ga naar voetnoot* Scriptores, boekbinders en boekhandelaars werden ingeschreven als volwaardige leden van de universitaire gemeenschap en oefenden hun beroep uit onder het gezag en het toeziend oog van de academische overheden. Na de verspreiding van de boekdrukkunst ontwikkelde de universiteitsstad Leuven zich begrijpelijkerwijze tot het voornaamste drukkerscentrum van de Zuidelijke Nederlanden. In 1474, eenjaar nadat het eerste gedateerde boek in de Nederlanden werd gedrukt, waren reeds drie drukkers te Leuven werkzaam. Ook zij lieten zich immatriculeren aan de Universiteit en oefenden hun beroep uit binnen het kader van het academisch milieu. Tot het midden van de 16de eeuw bleef de band tussen het drukkersbedrijf en de Universiteit te Leuven zeer sterk. De meeste drukkers richtten hun produktie grotendeels op de eigen universiteit als afzetgebied. Professoren en faculteiten bestelden bij hen tekstuitgaven en handboeken voor hun onderwijs. Leuvense hoogleraren publiceerden zelf en verzorgden edities van de werken van hun humanistische vrienden. Professoren en studenten traden op als corrector. Het Leuvense humanistische milieu stimuleerde de technische vooruitgang: te Leuven werd voor het eerst in de Nederlanden met Griekse (1501) en met Hebreeuwse (1518) letters gedrukt. De eerste hoogleraar in het Grieks, Rutger Rescius (± 1545) zette zelfs een eigen drukkerij op en betoonde, volgens Erasmus' getuigenis, meer belangstelling voor zijn zakencijfer dan voor zijn onderwijs... | |
[pagina 144]
| |
Een 17de-eeuws planKonden in de 15de en 16de eeuw velen te Leuven zich universitair drukker noemen, voor een echte universitaire drukkerij was nog geen plaats. De ingewikkelde corporatieve organisatie van de middeleeuwse universiteit liet weinig ruimte voor dergelijke initiatieven die een zekere centralisatie veronderstellen. Wel werden stilaan de banden tussen bepaalde drukkers en de faculteiten geïnstitutionaliseerd. Vooral de stijgende nood aan binnenuniversitair gelegenheidsdrukwerk (formulieren, ambtelijke mededelingen, diploma's theses...) gaf daartoe aanleiding. In het begin van de 17de eeuw was het een vaste gewoonte geworden dat de pedellen van de faculteiten tevens optraden als drukker voor hun eigen faculteit. Centraliserende tendenzen werden te Leuven merkbaar wanneer in 1607-1617 de landsvorsten, de aartshertogen Albrecht en Isabella, de Leuvense Universiteit onderwierpen aan een algemene Visitatio en een nieuw organiek reglement oplegden. Een van de nieuwe centrale instellingen waarmee de Universiteit in de volgende decennia werd verrijkt, was de universiteitsbibliotheek, opgericht in 1636 onder impuls van drie beroemde hoogleraren: de latinist Erycius Puteanus, de jurist Pieter Stockmans en de theoloog Cornelius Jansenius, toen reeds benoemd tot bisschop van leper. Tot dan toe had men zich in Leuven tevreden gesteld met de bibliotheken van de vele colleges en kloosters; ook de artesfaculteit bezat een eigen bibliotheek. In 1639 verscheen de catalogus van de reeds verworven collectie, voorafgegaan door de openingsrede die de eerste bibliothecaris drie jaar tevoren had uitgesproken en door een inleiding van Puteanus. Op het einde van dit traktaat oppert deze het plan te Leuven naast de bibliotheek een drukkerij op te richten.Ga naar eind2 Die zou kunnen instaan voor het publiceren van de werken van Leuvense professoren en hun publikaties zouden zo profiteren van de faam van de Universiteit zelf. De gegevens zijn te vaag om veel eruit te kunnen afleiden, maar het is duidelijk dat Puteanus wel degelijk een echte universiteitspers op het oog had. Hadden zijn collega's Puteanus' raad opgevolgd, dan had Leuven een der oudste universitaire persen ter wereld bezeten. Het is echter hiermee vergaan zoals met de meeste plannen van dezelfde auteur; van enige poging tot uitvoering is niets bekend. | |
[pagina 145]
| |
Verlichte hervormingenHet zou nog meer dan een eeuw duren eer opnieuw een dergelijk plan werd voorgesteld en ditmaal ook uitgevoerd. Het is typerend dat dit gebeurde in een nieuwe fase van centralisatie. Na het beëindigen van de Oostenrijkse successieoorlog en van de Franse bezetting (1748) zette de regering van de Oostenrijkse Nederlanden een geruisloze maar grondige hervorming en modernisering van alle instellingen en structuren op het getouw. Een flink deel van de aandacht ging naar de Leuvense universiteit. Het onderwijs moest aangepast worden aan de stand van de wetenschap. De hele universiteit moest omgevormd worden van een eigenzinnige corporatie, tuk op haar autonomie en haar privileges, tot een gewillig instrument in de handen van de centralistische regering en tot een kweekschool voor bekwame, ijverige en getrouwe dienaren van het algemeen belang dat werd belichaamd door de absolutistische Staat. De drijvende figuur achter deze verlichte en bureaucratische onderwijspolitiek was Patrice François de Nény (1716-1784), secretaris en nadien lid van de Geheime Raad en vanaf 1758 de oppermachtige chefpresident van deze regeringsinstelling. In 1754 werd hij benoemd tot koninklijk commissaris voor de Universiteit, een functie die voor hem werd gecreëerd. In die hoedanigheid oefende Nény via inlichtingsagenten en door het opvragen van rapporten een permanent toezicht uit over alles wat te Leuven omging. Een stroom hervormingsdecreten werd door hem opgesteld en door de landvoogd, Karel van Lotharingen, ondertekend. Bijzondere aandacht werd door Nény besteed aan de verkommerde Leuvense Universiteitsbibliotheek, die hij een belangrijke functie in de vernieuwing toekende. Het was mede aan zijn invloed te danken dat in februari 1758 een veelbelovende jonge kracht, Corneille François Nelis, als bibliothecaris werd geïnstalleerd. De toen 21-jarige student was reeds zes jaar tevoren uit zijn vaderstad Mechelen naar Leuven komen studeren, had in 1753 in de algemene wedstrijd van de artesfaculteit de titel van primus behaald, - de beste start voor een academische of een andere hoge carrière, - en was daarna studies in de theologie begonnen. In augustus 1757 reeds werd hij benoemd tot president van het Mechels college, welliswaar een kleine instelling, maar toch een hoge post voor een jonge student. Een half jaar later volgde zijn benoeming tot bibliothecaris. In 1760 sloot hij zijn studies af met de licentie in de theologie. Hetzelfde jaar werd hij priester gewijd.Ga naar eind3 | |
[pagina 146]
| |
De plannen van nelisDe jonge bibliothecaris werd door de chef-president dadelijk aangemoedigd om orde op zaken te stellen in de verwaarloosde bibliotheek en om deze uit te bouwen tot een bruikbaar werkinstrument dat zou bijdragen om les lumières du siècle, zoals zij dat heetten, in Leuven te verspreiden. Al heel snel ontspon zich tussen Nelis en Nény een vertrouwelijke briefwisseling waarin de bibliothecaris allerlei voorstellen en projecten voorlegde aan de koninklijke commissaris en hem inlichtte over wat te Leuven omging.Ga naar eind4 Verschillende van die voorstellen, bv. voor het verhogen van de inkomsten van de bibliotheek door het heffen van een taks bij het verlenen van de academische graden, werden door Nény tot decreten omgewerkt en aan de Universiteit opgelegd. In een niet gedateerde brief uit de laatste weken van 1758 of de eerste dagen van 1759, noemde Nelis als een van de mogelijke bronnen van inkomsten voor de bibliotheek en voor een Société littéraire die hij te Leuven wilde oprichten, de installatie van een universitaire drukkerij. Daar zouden op de eerste plaats de talrijke theses kunnen gedrukt worden die in de faculteiten werden verdedigd. Het te verwachten overlijden van een paar hoogbejaarde pedellen-drukkers zou de mogelijkheid daartoe kunnen openen, zonder al te veel tegen gevestigde belangen te moeten ingaan. Nény liet de landvoogd dadelijk een dépêche richten tot de Universiteit waarin verboden werd bij het overlijden van een thesisdrukker een opvolger te benoemen. De verwachte gelegenheid deed zich inderdaad snel voor: op 28 april 1759 overleed Van der Haerdt, drukker van de theses van de rechtsfaculteit. Nelis verwittigde nog dezelfde dag zijn beschermheer Nény. In zijn volgende brieven kwam hij terug op de talrijke voordelen die dergelijke drukkerij zou bieden. Zij zou zich niet mogen beperken tot het facultaire drukwerk. Het uitgeven van allerlei vooruitstrevende werken zou bijdragen tot de vooruitgang van de wetenschappen en de letteren in de Nederlanden. In vergetelheid geraakte of zeldzaam geworden belangrijke werken, bv. van de 16de-eeuwse humanisten, zou men kunnen herdrukken. Typografisch hoogstaand drukwerk zou een gunstige invloed kunnen uitoefenen op de verspreiding van de goede smaak en op de heropleving van de, inderdaad vervallen, drukkunst in de Nederlanden. De overheid zou de universitaire drukkerij het alleenrecht kunnen verlenen voor het uitgeven van sommige werken, bv. van nieuwe en moderne handboeken die verplicht zouden worden in het humanioraonderwijs. Op die manier zou men ook het middelbaar onderwijs in de goede zin kunnen beïnvloeden. De te verwachten winsten zouden dan kunnen dienen voor het financieren van de grootse wetenschappelijke projecten waarmee Nelis rondliep. | |
[pagina 147]
| |
Al deze argumenten, samen met een volledig uitgeschreven ontwerp voor de organisatie van de nieuwe drukkerij, vindt men terug in een lange Memoire die Nelis aan Nény op diens vraag toestuurde op 21 mei 1959. ‘L'inscription Typis Academicis ne doit rien annoncer que de bon pour le fond et de beau pour l'exécution. C'est par ces soins qu'on parviendra... à établir si bien notre réputation, que replaçant les Plantin, les Estienne, les Gryphius et les Froben, et même les surpassant à quelques egards, ce sera un préjugé dans l'Europe savante pour la bonté et la beauté d'un ouvrage, d'être sorti des presses de l'Université.’ Met dit ambitieuze programma besloot Nelis zijn pleidooi. Hij verzekerde Nény dat de hele universiteit enthousiast was over deze plannen waarvan men reeds lucht gekregen had. | |
Oprichting van de academische drukkerijDe voortvarendheid van Nelis verplichtte de chef-president niet langer te talmen met de uitvoering. Via een Amsterdams lettergieter die door de bibliothecaris reeds was aangesproken en die prompt naar Leuven kwam om zijn waar aan te bevelen, waren de plannen aan de oren gekomen van de Leuvense boekhandelaars. Op 8 augustus 1759 bracht Nelis Nény hiervan op de hoogte en verzocht hem niet te wachten met het oprichtingsdecreet. Op 11 augustus ondertekende de landvoogd het octrooi waarbij te Leuven een geprivilegieerde academische drukkerij werd opgericht. Het was opgesteld door Nény die daarbij punt voor punt de aanwijzingen van Nelis had gevolgd.Ga naar eind5 Het decreet voorzag dat de dagelijkse leiding van de drukkerij zou waargenomen worden door een directeur, die met name werd benoemd en waarvan meteen de wedde werd vastgesteld. Deze was verantwoording verschuldigd aan de rector en aan vijf intendanten, één uit elke faculteit. De eerste titularissen, - waaronder natuurlijk Nelis, - werden in het decreet benoemd. Zij vormden een soort raad van beheer en waren verantwoordelijk tegenover de academische senaat. De drukkerij zou beginnen met het werk over te nemen dat vroeger werd toevertrouwd aan de pedel-drukker van de rechtsfaculteit, en met het drukwerk dat van het centrale universiteitsbestuur uitging. Telkens wanneer een van de drukkers van de overige faculteiten zou overlijden, zou zijn opdracht door de academische drukkerij worden overgenomen. De vijf benoemde intendanten werden op de eerste plaats belast met het verzamelen, via leningen, van de nodige gelden voor het inrichten van een lokaal en het aankopen van het nodige materiaal. Het huis naast de ingang van de universitaire kruidtuin, dat reeds toebehoorde aan de universiteit, werd door het decreet als een geschikt gebouw gesuggereerd. | |
[pagina 148]
| |
De academische senaat aanvaardde dadelijk deze plannen, maar het duurde tot eind oktober eer de aangestelde intendanten de definitieve plannen konden laten goedkeuren door hun collega's.Ga naar eind6 Die vertraging was ongetwijfeld te wijten aan de academische vakantie die in de septembermaand de hele Universiteit lamlegde, maar de voornaamste reden was de tegenstand waarop de uitvoering van het decreet nu stootte. De professor in de scheikunde en die in de botanica gebruikten beiden een deel van het aangewezen gebouw voor hun laboratorium en collecties, en vonden dat ze dit niet konden missen. De voornaamste tegenstand kwam echter van de toenmalige rector, L.J. Streithagen, een weinig aantrekkelijk personage en een fel tegenstander van Nelis. Hij steunde zijn neef Th. de Zangré, een van de twee pedellen van de rechtsfaculteiten, toen deze na het overlijden van zijn collega Van der Haerdt verworven rechten op de functie van thesisdrukker wou laten gelden. De Zangré's requesten aan de regering werden echter op advies van de intendanten door Nény en door Karel van Lotharingen weggewuifd. Tenslotte werd hem in maart 1760 als schadevergoeding aangeboden zijn drukkersmateriaal over te kopen voor de Academische Drukkerij. Intussen was de drukkerij echter reeds gestart. De intendanten hadden het aangewezen lokaal goedgekeurd, laten ontruimen en inrichten. Na het overlijden van de pedel van de faculteit der geneeskunde, Van Rossum, hadden zij diens drukkerij aangekocht. Dit basisfonds werd verder aangevuld. Reeds vóór de oprichtingsakte was uitgevaardigd, had Nelis contact genomen met lettergieters te Haarlem, Amsterdam, Londen en Parijs. Nény beval hem Rosart aan, die zich te Brussel had gevestigd.Ga naar eind7 Uiteindelijk werden letters besteld bij de befaamde lettergieterij Enschede te Haarlem, bij Rosart (die bij Enschede zijn vorming had gekregen) en te Parijs; in 1761 nog eens bij Hendrik van de Putte te Amsterdam. Er moest nog heel wat supplementair materiaal gemaakt en aangekocht worden, speciaal timmerwerk zoals letterkasten enz. Inkt kocht men bij de drukker-uitgever-boekhandelaar Bassompierre te Luik en papier op verscheidene adressen: Raymond te Namen, Cellier en de weduwe Langenhoven te Brussel, de weduwe Stegman te Amsterdam.Ga naar eind8 Het geld voor dit alles vond men in de gemene middelen (moyens communs, media communia), een Leuvense belastingskas waarover Stad en Universiteit samen beschikten. De regering verleende de nieuwe instelling vrijstelling van alle invoerrechten voor haar materiaal. Nény verklaart zich bereid aan de drukkerij alle mogelijke gunsten toe te kennen en overwoog zelfs voortaan te Leuven geen nieuwe drukkers meer toe te laten. | |
[pagina 149]
| |
De eerste resultatenIn maart 1760 verlieten de eerste druksels de persen van de academische drukkerij. Het eerste jaar werd niet veel meer gedrukt dan het courante facultaire en universitaire drukwerk: de theses in de rechten en in de geneeskunde (samen ca. 350 stuks éénbladdruk), uitnodigingen, overlijdensberichten, gelegenheidsgedichten... De broer van C.F. Nelis, D.H.J. Nelis, pas benoemd professor aan de rechtsfaculteit, bestelde 200 exemplaren van zijn inaugurale les, plus nog eens 24 exemplaren op groot papier. In het najaar kwam het eerste boek van de pers: een zorgvuldig nageziene hedruk van de uiterst zeldzaam geworden Orationes theologicae van Guilielmus Estius. Deze verzameling redevoeringen, gehouden bij academische plechtigheden door een der beroemdste theologen van zijn tijd, professor eerst te Leuven en nadien te Douai, was in 1614, het jaar na zijn overlijden, een eerste maal uitgegeven. In het voorwoord van de heruitgave werd de oprichting van de academische drukkerij meegedeeld. In afwachting van belangrijker werk had men dit aangevat om de persen niet werkloos te laten. Het kon niettemin, aldus de inleiding, bijdragen tot het bevorderen van de studies door een model te bieden van soliede theologie. De nieuwe uitgave was het werk van J.N. Paquot (1722-1803), de erudiete professor in het Hebreeuws en een der meest enthousiaste medewerkers van Nény bij diens hervormingswerk. Paquot was een goede vriend van Nelis en had ongetwijfeld samen met deze de plannen voor de drukkerij uitgestippeld. Nog vóór de eigenlijke oprichting had Nelis aan Nény beloof dat de Historia Universitatis Lovaniensis, waaraan Paquot werkte, als een der eerste grote werken op de nieuwe universiteitspersen zou kunnen gedrukt worden. Paquot heeft echter dit werk, dat in handschrift bewaard bleef, nooit kunnen voltooien. Hij zou niettemin jarenlang de voornaamste leverancier van nieuwe kopij blijven. Ook de volgende werken die van de persen rolden kwamen uit de onmiddellijke omgeving van de stichter Nelis. In 1761 liet diens broer, de hoogleraar in de rechten, twee 16de-eeeuwse edities van Romeinse rechtsbronnen herdrukken. Wellicht was het zijn oorspronkelijke bedoeling die te gebruiken bij zijn onderwijs, doch dit blijkt niet gebeurd te zijn. Origineel werk kwam de eerste jaren nog niet van de pers, ondanks alle mooie beloften van Nelis: in 1761-1763 verschenen herdrukken van vier werken van de ‘verlichte’ paus Benedictus XIV, in 1764 volgden drie verzamelbanden met traktaten van Bossuet. | |
[pagina 150]
| |
Een academische boekhandelNa een paar jaar begonnen Nelis en zijn vrienden te beseffen dat het niet volstond boeken te drukken; zij moesten ook afzetmogelijkheden ervoor vinden. De werken die in de eerste jaren van de pers kwamen, beantwoordden aan geen enkele reële behoefte, noch te Leuven, noch elders. Behalve De synodo diocesana van Benedictus XIV werden het allesbehalve verkoopsuccessen. Contacten met boekhandelaars waren eerder schaars. De rekening over 1764 vermeldde slechts vijftien namen, waarvan de helft in het buitenland (Amsterdam, Utrecht, Maastricht, Luik, Lyon, Rijsel en Douai). De Leuvense universitaire pers was wellicht op de eerste plaats het slachtoffer van het ontbreken van enige behoorlijke commerciële infrastructuur op dit vlak in de Zuidelijke Nederlanden. In tegenstelling tot vele Duitse staatjes, Zwitserland, Frankrijk en vooral tot de Verenigde Provinciën, waren het uitgeversbedrijf en de boekhandel in de Oostenrijkse Nederlanden werkelijk onderontwikkeld en geenszins op de buitenlandse markt gericht. De intendanten schoven de voornaamste schuld voor deze commerciële débâcle op de directeur van de drukkerij, Michiel van den Bogaert, die weigerde contacten te leggen met de boekhandel. Deze antwoordde dat dit niet behoorde tot zijn opdracht. Een reorganisatie van het groeiende bedrijf drong zich op. Spontaan dacht Nelis aan het oprichten van een eigen boekhandel, op de eerste plaats om de eigen produktie te verzetten, maar ook om allerlei andere wetenschappelijke literatuur van hoge kwaliteit ter beschikking te stellen van de universitaire gemeenschap. Ruilen uit het eigen fonds met vreemde boekhandelaars zou een interessant middel zijn om de universiteitsbibliotheek te verrijken en om een fonds voor de nieuwe boekhandel samen te stellen. Voor het installeren van een boekhandel was het gebouw van de drukkerij helemaal niet geschikt: het lag buiten het commerciële centrum van de stad en zelfs een heel eind weg van het hart van de universiteit. Het huis naast de kruidtuin had trouwens van bij het begin als een voorlopige oplossing gegolden en binnen het jaar na de oprichting was een ander huis aangekocht geworden naast de Universiteitshal en vlak bij de Oude Markt, het handelscentrum van de stad. Omdat ook de universiteitsbibliotheek met ruimtenood worstelde (dit gebouw verbond de universiteitshal met de Oude Markt), rijpte het plan het bestaande bibliotheekgebouw langs de zijde van de Oude Markt uit te breiden en in die nieuwbouw ook de drukkerijwerkplaatsen en de boekhandel onder te brengen. De nodige huizen werden reeds in 1765 aangekocht of door ruil verkregen en hetzelfde jaar waren de bouwplannen klaar, opgemaakt door architect Bovesse. Ook het nodige geld werd gevonden. Ondanks | |
[pagina 151]
| |
alles bleef men talmen met de uitvoering. De koninklijke commissaris Nény bleek niet te vinden voor wat hij een luxe-project vond. Het ontwerp werd later, o.m. in 1778, meermaals opgerakeld. Een nieuw plan werd opgemaakt door de hofarchitect, L.B. Dewez, maar ook dit werd nooit uitgevoerd. In afwachting werd een ‘voorlopige’ oplossing gevonden door in 1767 de winkel van de boekhandel in te bouwen in de grote zaal op het gelijkvloers van de universiteitshal. Als stapelruimte gebruikte men de zolders van het gebouw. Die voorlopige toestand is blijven bestaan tot de opheffing van drukkerij en boekhandel. Op Nelis' eigen voorstel werd hij in 1765 door de regering belast met een speciaal toezicht op de boekenverkoop. De eigenlijke administratie gebeurde echter door de directeur van de drukkerij, Van den Bogaert. Vanaf dat jaar werd de boekhouding van de boekhandel gescheiden van die van de drukkerij. Dat bleef zo tot rond Nieuwjaar 1769 een boekhandelaar werd benoemd. De intendanten en Nény hadden hiervoor eerst gedacht aan Willem Verhoeven, een lakenhandelaar uit Mechelen die als autodidact in de geschiedenis, taal- en letterkunde later een grote faam zou verwerven. De financiële voorwaarden leken hem echter niet interessant genoeg en de Universiteit stond wantrouwig tegenover deze ‘dilettant’.Ga naar eind9 De kandidatuur van de Brusselaar Ermens, die nadien een eigen en bekende boekhandel zou opbouwen en befaamdheid verwierf als bibliofiel, werd blijkbaar niet ernstig in overweging genomen. De benoeming ging uiteindelijk naar Davidts, een Leuvenaar van geboorte die 22 jaar boekhadelaar was geweest in Parijs. Omdat hij ook wat van drukken afwist, kon deze desnoods Van den Bogaert vervangen. Hij kreeg bovendien de vroegere opdrachten van de concierge van de universiteitshal en de daaraan verbonden voordelen, zoals gratis woonst, toegekend. De voorwaarden van zijn benoeming vermeldden dat hij niet enkele zou instaan voor de verkoop van de produktie van de academische drukkerij, maar ook een fonds zou aanleggen van al het nodige om in de universitaire behoeften te voorzien. Daarvoor mocht hij ruilen met andere boekhandelaars en aankopen doen. Hij zou zorgen voor de verkoop van onnutte dubbels uit de bibliotheek, o.a. door daarmee veilingen te organiseren. Het was hem streng verboden iets te koop te stellen dat tegen het geloof of de goede zeden zou ingaan, of dat gewoon niet nuttig was voor de studies. Hij kreeg, boven een vrij hoge wedde, nog 5% op de verkoop toegewezen, maar het was hem verboden daarbuiten handel te drijven voor eigen rekening.Ga naar eind10 Davidts bleef in functie tot bij zijn schielijk overlijden in april 1776. De laatste jaren van zijn leven werd een grondig onderzoek ingesteld naar de situatie van de boekhandel, want de intendanten kregen de in- | |
[pagina 152]
| |
druk dat die meer kostte dan opbracht. Uiteindelijk bleek er toch enige winst te zijn; het samenstellen van een fonds had echter een grote investering geëist. Davidts werd, na een interim door de directeur van de drukkerij, Van den Bogaert, in februari 1777 opgevolgd door Willem Kuypers. De voorwaarden voor diens toelating verschilden niet fundamenteel van die van zijn voorganger, maar waren wel veel gedetailleerder: ervaring had de intendanten blijkbaar voorzichtig, zoniet argwanend gemaakt. En terecht, want na een paar jaren rezen grote moeilijkheden met de man. Kuypers bleek aartslui, verwaarloosde de hele boekhouding, verzuimde zijn rekeningen voor te leggen en verkocht zelfs obscene literatuur. De boekhandel leed nu werkelijk verlies. Na een paar keren te zijn geschorst, werd Kuypers uiteindelijk afgezet en in 1783 opgevolgd door zijn adjunct J.B. Ladron, die hem tijdens de schorsingen had vervangen, tot tevredenheid van de intendanten. | |
Wetenschappelijke projecten en realisatiesDe drukkerij was in 1760 begonnen met twee werklieden die de directeur bijstonden. Begin 1762 waren dat er reeds zeven en een leerjongen; op het einde van dat jaar werkten negen mannen in het atelier. Zij drukten met drie persen. Tot de opheffing van het bedrijf zou dit personeelscijfer, behalve in de crisisperiodes van de universiteit waarover verder, blijven schommelen tussen zes en negen. Dit getal en de uitrusting volstonden om naast het courante werk ook nog ca vijf-zes flinke volumes in-8o per jaar af te leveren. De eerste van de grote wetenschappelijke projecten waarvan Nelis voor zijn modeluitgeverij had gedroomd en die hij aan Nény had voorgespiegeld, kwamen in 1763 op gang. In dat jaar begon het drukken van de Mémoires pour servir à l'histoire littéraire des dix-sept provinces des Pays-Bas, de la Principauté de Liège, et de quelques contrées voisines van Paquot. Toen dit reuzenwerk in 1770 werd afgesloten, telde de verzameling 18 delen in-8o. Terzelfdertijd was een editie verschenen in 3 foliodelen (1765-1770). Dit uitvoerige en uiterst zorgvuldig samengestelde bio-bibliografisch repertorium is nog steeds onmisbaar en het vormt wellicht het enige drukwerk uit de 18de-eeuwse Zuidelijke Nedelanden dat nog courant wordt gebruikt. Het werk, en vooral de folioeditie, behoort bovendien uit typografisch oogpunt tot het beste dat door de academische drukkerij werd voortgebracht. Paquot liet het niet daarbij. Intussen verzorgde hij nog drie tekstuitgaven die echte modellen van kritische editie vormen.Ga naar eind11 Nelis bleek vruchtbaarder in het maken van projecten dan in het uit- | |
[pagina 153]
| |
voeren ervan. Sinds 1760 had hij de regering gewonnen voor een editie van de voornaamste bronnen voor de geschiedenis der Nederlanden. Een editie van de kroniek van Macquereau door Paquot was daarvoor bedoeld. Van de vele uitgaven die Nelis zelf voorstelde, heeft hij er twee aangevat, die echter niet werden voltooid.Ga naar eind12 Hij had ze voor eigen rekening laten drukken. Nelis' belangstelling voor de drukkunst bleek ook hieruit, dat hij in zijn huis een kleine privé-pers installeerde, waarop hij twee ‘moderne’ filosofische traktaatjes drukte. De kleine oplage was enkel bestemd voor vrienden en ingewijden. Een paar exemplaren vielen in handen van tegenstanders die er een schandaal rond maakten. Aan deze werken, en aan het later verschenen L'aveugle de la montagne (1789), dankt Nelis zijn reputatie als de enige philosophe, in de Frans-verlichte zin van de Oostenrijkse Nederlanden.Ga naar eind13 Het laatstgenoemde traktaat en nog een historisch werk van zijn hand, liet Nelis in 1796 herdrukken bij G.B. Bodoni te Parma. Het beste bewijs van zijn smaak voor goede typografie leverde Nelis in 1765 door de uitgave van een lijkrede voor keizer Frans I, die hij in opdracht van de regering te Brussel had uitgesproken. Dit druksel, dat de invloed van Foulis uit Glasgow en van Baskerville verraadt, is ongetwijfeld het eerste voortbrengsel van de classicerende typographie pure uit de Zuidelijke Nederlanden en loopt ook op de algemene Europese evolutie vooruit. Dat de hogergenoemde tekstuitgaven onvoltooid zijn gebleven, was onder meer te wijten aan het conflict dat in 1768 leidde tot Nelis' definitief vertrek uit Leuven. De oppositie die de ondernemende, doch voortvarende jongeman te Leuven ondervond, maakte het onmogelijk hem een post als hoogleraar te bezorgen, zoals Nény had gehoopt. In 1764 benoemde men hem daarom tot kanunnik te Doornik, wat hem een rijkelijk inkomen waarborgde. Nelis verdeelde aanvankelijk zijn tijd tussen Doornik en Leuven, waar hij bibliothecaris bleef. Dit leidde tot zware klachten van de universiteit en uiteindelijk tot Nelis' ontslag en vertrek. Zijn verdere carrière was er niet minder schitterend om. Hij werd de medestichter en één der eerste leden van de Brusselse Academie en in 1784 werd hij benoemd tot bisschop van Antwerpen. Na een bewogen episcopaat vluchtte hij in 1796 door de Franse bezetting. Hij stierf te Firenze in 1798.Ga naar eind14 Als bibliothecaris werd Nelis opgevolgd door Paquot, die voortaan ook meer aandacht besteedde aan de drukkerij. In 1772 werd Paquot, mogelijk ten onrechte, beschuldigd van zedenfeiten en gedwongen uit Leuven te vertrekken. Daarmee verloor de universiteit haar meest erudiete en produktieve professor. | |
[pagina 154]
| |
HandboekenStilaan vond men ook vanuit de faculteiten de weg naar de academische drukkerij die aanvankelijk met argwaan was bekeken. Misschien deed het vertrek van Nelis de achterdocht van sommigen verdwijnen? De pedel van de artesfaculteit, Denique, overleed in 1771 en die van de theologische faculteit, Martinus van Overbeke, in 1776. Hun opdrachten als faculteitsdrukkers vervielen bij die gelegenheid aan de academische drukkerij die van dan af alle binnenuniversitair drukwerk verzorgde. Een van de middelen die Nény propageerde om het onderwijs te vernieuwen, was het uitgeven van handboeken, die het dicteren in de lessen overbodig zouden maken. Dat konden ofwel herdrukken zijn van werken die aan andere universiteiten werden gebruikt, ofwel nieuwe handboeken die door professoren van Leuven werden samengesteld. De eerste formule werd verkozen door de Faculteit der geneeskunde. Haar professoren lieten werken heruitgeven van befaamde buitenlandse medici: Boerhaave (1765), Fordyce (1765), Morgagni (1766), Crantz (1772), Hartmann (1772), Quarin (1793) en de farmacopee Van Triller (1781). Voor de tweede formule werd geopteerd voor de vernieuwing van het onderwijs aan de Artesfaculteit, waaraan ook een humaniora-afdeling verbonden was. Vanaf 1772 verscheen bij de universitaire pers de nieuwe reeks handboeken en tekstuitgaven, samen een twaalftal titels, waarvan sommige meermaals moesten herdrukt worden. De meeste juristen en canonisten hebben, na de weinig geslaagde pogingen van D.J.H. Nelis, geen gebruik meer gemaakt van de academische drukkerij voor het uitgeven van handboeken of klassieke teksten. De enige produktieve onder hen, Josse Leplat, heeft zich voor zijn succesrijke heruitgaven van buitenlandse handboeken, - de studenten waren verplicht ze aan te schaffen, - gewend tot een andere Leuvense drukker, J.P.G. Michel, terwijl hij zich voor een grote wetenschappelijke onderneming (waarover verder meer) tot de academische pers richtte, wellicht omwille van de zware investeringen die zij vergde. Ook de theologen vonden moeilijk de weg naar de Academische Drukkerij. Zij bleven hun pedel trouw tot bij zijn dood in 1776. Het weinige dat zij nadien voor schoolgebruik uitgaven, verscheen meestal bij de universitaire pers, o.a. een handige latijnse bijbeleditie in 8 delen in-8o (1788-1789). | |
Verlichte hervormers en hun tegenstandersMet de troonsbestijging van Jozef II in 1780 begon voor de Leuvense universiteit een tijdperk van veranderingen en hervormingen die zouden | |
[pagina 155]
| |
leiden tot crisis en revolutie. De geschiedenis van de academische drukkerij en boekhandel in deze periode is de spiegel van de lotgevallen van de universiteit zelf. Nény nam ontslag uit al zijn openbare functies in 1783 en overleed enkele maanden nadien. Voor de universiteitshervorming zoals hij zich die voorstelde, had hij steeds kunnen rekenen op ruime steun binnen de universiteit zelf. Toen de verdere hervormingen echter steeds diepgaander werden en steeds hardhandiger werden doorgevoerd, raakte de universiteit opgesplitst in twee kampen waartussen uiteindelijk alle leden van het universitair corps moesten kiezen: de hervormingsgezinde professoren die zich ook achter de jozefistische kerkpolitiek en de politieke hervormingen van Jozef II schaarden, en de conservatieve meerderheid die tevens ultramontaanse stellingen en de provinciale privileges en tradities verdedigde. Het toeval wou dat de leidende figuren van deze twee partijen beiden intendant waren van de academische drukkerij. Jan Frans van de Velde (1743-1823), jonge licentaat in de theologie, werd in 1772 benoemd tot opvolger van Paquot als bibliothecaris. Hij reorganiseerde het hele bibliotheekbedrijf en verdubbelde tijdens zijn mandaat het aantal boeken. Als hoogleraar in de Schriftuur werd hij intendant van de drukkerij namens de theologische faculteit. Als talentrijk en onverschrokken verdediger van de ultramontaanse kerkopvatting tegen de jozefistische vernieuwingen, kwam hij al heel snel in botsing met Josse Leplat (1732-1810), hoogleraar in het kerkelijk recht, overtuigd jansenist en jozefist, eveneens intendant van de drukkerij. Leplat was de uitgever van een der belangrijkste publikaties van de universitaire pers. Van 1781 tot 1787 publiceerde hij elk jaar een deel van de Monumentorum ad historiam Concilii Tridentini potissimum illustrandam spectantium amplissima collectio, een uitgave in zeven grote quarto's van bronnenmateriaal voor de geschiedenis van het Concilie van Trente en van zijn uitvoering in de Nederlanden. Deze editie werd pas in onze eeuw voorbijgestreefd en is trouwens deels nog onmisbaar. Van de Velde en zijn mede-intendanten hebben getracht deze editie van de ‘ketter’ Leplat te saboteren en deze laatste moest herhaaldelijk een beroep doen op de regering om het werk te laten opschieten. Niet enkel de ultramontaanse en streng-orthodoxe collega's van de theologische faculteit, maar ook de aartsbisschop van Mechelen en andere prelaten hebben tevergeefs gepoogd de uitgave tegen te houden van de Discussio historica door P.J. Marant (1786). Deze verlichte en regeringsgezinde theoloog voerde daarin argumenten aan voor zijn omstreden stelling dat de Tenhemelopneming van Maria een pia sententia | |
[pagina 156]
| |
was doch geen geopenbaarde geloofswaarheid. Toen de academische drukkerij door directe regeringstussenkomst gedwongen werd het boek vrij te geven, stak een vorm van verontwaardiging op onder de clerus. Dergelijke geschriften verschilden wel erg van wat Nelis en Paquot in de eerste jaren van de drukkerij op de pers hadden gelegd.Ga naar eind15 In 1786 werd de sinds lang beloofde radicale hervorming van de universiteit aangevat. Begonnen werd met de oprichting van een Seminarie Generaal dat de theologische faculteit, de bisschoppelijke seminaries en de reguliere vormingsinstituten opslorpte, en waarin de verzamelde seculiere en reguliere clerus van het land zou gevormd worden. Alleen professoren waarin de keizer en zijn regering vertrouwen stelden, zouden er doceren; Van de Velde werd om zijn oppositie afgezet, ook als bibliothecaris en drukkerij-intendant. Leplat zou in de nieuwe instelling kerkelijk recht doceren. Dergelijke radicale maatregelen leidden tot regelrecht verzet vanwege de meerderheid van de universiteit. De academische drukkerij kreeg het erg druk met allerlei drukwerk waarin tegen deze hervormingen werd geprotesteerd. De keizer echter reageerde scherp. In 1788 werd meer dan de helft van de professoren verbannen omdat ze weigerden de door de regering aangestelde rector te erkennen. Om de Leuvense haard van onrust te smoren, werd besloten de universiteit naar Brussel over te brengen, waar ze zou kunnen werken onder de ogen van de regering. Alleen het Seminarie Generaal bleef te Leuven achter. De academische drukkerij en boekhandel verhuisden mee naar Brussel. De laatste drukken die in 1788 te Leuven de pers verlieten waren de nieuwe reglementen en statuten voor de universiteit en voor de faculteiten te Brussel. Begin 1789 werden de persen en het hele atelier opgeladen en overgebracht naar de hoofdstad, Michiel van den Bogaert kon het blijkbaar niet goed stellen met de nieuwe wetten, want per 1 januari 1789 nam hij ontslag als directeur van de drukkerij. Hij werd opgevolgd door J.B. Ladron, die reeds enkele jaren directeur was van de boekhandel. Maar ook deze durfde uiteindelijk de ‘collaboratie’ niet aan. Te Brussel werden drukkerij en boekhandel bestuurd door R. Le Charlier, vroegere redacteur van de Leuvense krant Het Algemeyn Nieuwsblad, die door de regering tot directeur was benoemd. Behalve misschien enkele theses en wat officieel drukwerk heeft de academische pers daar niets voortgebracht. | |
Revolutie, herstel en opheffingIn het najaar van 1789 was de reactie tegen de ‘onconstitutionele’ hervormingen van Jozef II zo sterk geworden, dat een ware revolutie de | |
[pagina 157]
| |
Oostenrijkse legers en de keizerlijke administratie verjoeg. Het Souverein Congres van de Verenigde Belgische Staten besliste dadelijk de Universiteit te Leuven te herstellen. De jozefistische professoren, als Leplat, werden niet meer toegelaten en de verbannen hoogleraren, zoals Van de Velde, keerden in triomf terug. In het voorjaar van 1790 werden ook de inboedel van de avademische drukkerij en de stock van de boekhandel uit Brussel naar Leuven overgebracht. Ladron trad weer in dienst als directeur en had het weldra erg druk met het verzorgen van het ‘revolutionaire’ drukwerk dat hem werd toevertrouwd. In december 1790 keerden de Oostenrijkers terug. Zij moesten zich echter neerleggen bij het herstel van de oude toestand aan de universiteit en slaagden er niet in de verdreven jozefistische professoren weer te introduceren. De restauratiegedachte werd steeds sterker, vooral na de eerste inval van de Fransen die in 1792 tijdelijk de Oostenrijkers verdreven. Tijdens de tweede Oostenrijkse restauratie (1793-1794) werd Leuven een toevluchtsoord voor Franse geestelijken die gevlucht waren voor de revolutie. De academische pers drukte nu resoluut anti-filosofische en anti-revolutionaire geschriften, zoals Le philosophe chrétien van abbé Pey (1793), een Parijse kanunnik die via de ultramontaanse propaganda sinds lang met Van de Velde bevriend was en nu bij hem verbleef. In juli 1794 keerden de Fransen terug en nu voor langere tijd. Het duurde vele maanden eer de academische werkzaamheden werden hervat, maar in oktober 1795 fungeerde de universiteit weer min of meer normaal. Ook de persen van de academische drukkerij draaiden weer; verschillende handboeken werden herdrukt. Een teken van de revolutionaire invloed was wel dat het merk van de academische drukkerij van de titelpagina's verdween. Het vertoonde immers een wapenschild, en dergelijke ‘feodale’ symbolen werden niet meer geduld. Het laatste drukwerk dat het adres Typis Academicis vermeldt, draagt de datum 1797.Ga naar eind16 Op 25 oktober van dat jaar werd de oude universiteit door het Franse bestuur opgeheven, in het kader van de hervorming van het hoger onderwijs en van de opheffing van alle corporatieve instellingen van het Ancien Régime. De goederen van de afgeschafte instelling werden aangeslagen. Daartoe behoorden ook het materiaal van de universitaire drukkerij en de voorraden van de academische boekhandel. De beheerders van dit patrimonium hielden voorlopig het personeel van de drukkerij in dienst en het is waarschijnlijk dat deze allerlei administratief drukwerk verzorgden. Toen Ladron, directeur van de drukkerij en boekhandel op 27 mei 1798 plots overleed, werd hij opgevolgd door J.B.C. Thys die sinds twintig jaar als drukkergast in dienst was. | |
[pagina 158]
| |
De liquidatieHet universitaire patrimonium werd deels aan particulieren verkocht, deels overgedragen aan de Stad Leuven, deels bestemd voor het Prytanée français. Er zijn aanwijzingen dat de universiteitsdrukkerij overging naar de Stad en voortaan werkzaam was als stadsdrukkerij. Wat haar verder lot was, is niet bekend. De voorraden van de boekhandel en de produktie van de univeristeitsdrukkerij bleven liggen op de zolders van de universiteitshal. Reeds in 1798 werd de gewezen universiteitsbibliotheek als openbare bibliotheek weer opengesteld. Het duurde echter tot 1810 eer er werk van werd gemaakt om ze weer echt in orde te brengen. De bibliothecaris, P. Marcelis, stelde voor de boekenvoorraad in albis die de zolders vulde te verkopen en met de opbrengst de ontbrekende werken aan te vullen.Ga naar eind17 Veel kwam daarvan niet terecht, want toen in 1817 een Rijksuniversiteit te Leuven werd geïnstalleerd, lag het grootste deel van de voorraad er nog. In 1819 werd het plan van Marcelis weer opgenomen en in verschillende partijen werden de boeken van de hand gedaan. Een groot deel werd blijkbaar als oud papier per gewicht verkocht. Een van deze partijen bedroeg 7.915 kg! Bij een veiling in mei 1830 werden de laatste voorraden verkocht.Ga naar eind18 Dat toen heel wat werken naar de papiermolen werden gevoerd, zou verklaren waarom vele drukken van de Leuvense academische pers, ondanks hun vrij grote oplage, zo zeldzaam zijn: de werken waarvan in 1797 een groot deel van de oplage nog niet verkocht was, - hetzij omdat ze geen succes hadden gekend, hetzij omdat ze pas kort tevoren waren gedrukt, - zijn steeds blijven liggen op zolder, tot ze uiteindelijk als oud papier werden afgevoerd. | |
SlotbalansWat werd uiteindelijk gerealiseerd van de vele plannen die Nelis had gekoesterd? Tussen 1759 en 1797 werd een 80-tal titels op de universitaire persen gedrukt. Met de herdrukken die enkele ervan beleefden, maakt dat ca 140 volumes. Verder werden naar schatting 12.000 theses gedrukt, naast een niet te overziene zee ambtelijk en gelegenheidsdrukwerk. Daarmee behoort de academische drukkerij kwantitatief tot de middelgrote drukkerijen uit de Oostenrijkse Nederlanden. Kwalitatief steekt ze echter ver uit boven praktisch alle andere bedrijven in het land, zowel door de typografische verzorging als door de inhoud van haar produktie. Nelis bezat ongetwijfeld smaak voor goede typografie. Hij heeft voor zijn drukkerij materiaal gekocht bij befaamde lettergieters. | |
[pagina 159]
| |
Het steekt scherp af tegenover het oudere materiaal dat werd overgenomen van de drukkerijen De Zangré en Van Rossum. Dit laatste werd vooral voor thesissen gebruikt. Nelis was kieskeurig bij de aankoop van papier, net als zijn opvolgers. Hij heeft bovendien een jonge meesterdrukker kunnen aanwerven die zijn vak uitstekend beheerste. Rond 1765 mocht de typografie van de universiteitsdrukkerij echt vernieuwend genoemd worden. Later kwam er stagnatie: drukker Van den Bogaert is blijkbaar in routine vervallen en de intendanten investeerden niet in nieuw lettermateriaal om de toen plots versnelde evolutie van de typografische kunst te volgen. Inhoudelijk gezien is de academische drukkerij quasi de enige uitgeverij van de Oostenrijkse Nederlanden die een belangrijke wetenschappelijke produktie heeft voortgebracht. Van Leuvense professoren als Paquot en Leplat drukte zij originele werken die na twee eeuwen nog steeds gebruikt worden. Daarnaast hebben de vele handboeken die hier van de pers kwamen, oorspronkelijk Leuvens werk of herdrukken van buitenlandse werken, een belangrijke rol gespeeld in de vernieuwing van het universitair onderwijs. Het geheel van de produktie weerspiegelt de bewogen geschidenis van de laatste decennia van de Leuvense oude universiteit en een flink deel van de intellectuele en politieke geschiedenis van de Oostenrijkse Nederlanden. Commercieel gezien is de onderneming, in tegenstelling tot wat Nelis en Nény hadden verwacht, geen succes geworden. Na de eerste moeilijke jaren leverde het bedrijf weliswaar winst op, waarvan vooral de universiteitsbibliotheek profiteerde, maar de opbrengsten bleven fel beneden de verwachtingen. De boekenproduktie hield duidelijk geen rekening met de vraag, ook niet van de geleerde wereld. Een zwaar gemis was het gebrek aan een commerciële infrastructuur om de produktie te verspreiden. De oprichting van een academische boekhandel kon daarvan niet veel verhelpen. Het wanbeheer van zijn tweede directeur leidde tot een financieel débâcle en de latere vereniging van de directie van drukkerij en boekhandel in één persoon voerde blijkbaar tot een verregaande verwaarlozing van deze laatste. Tenslotte was het gebrek aan interesse van de intendanten na het vertrek van Nelis ongetwijfeld een van de voornaamste oorzaken van de weinig florissante toestand van drukkerij en boekhandel. Van belang is ook dat de Leuvense academische drukkerij model stond voor de oprichting van de Imprimerie académique die in 1776 werd gehecht aan de jonge Brusselse Academie voor wetenschappen en letteren, waarvan Nelis een van de stichters was.Ga naar eind19 De universiteit had Nelis diep ontgoocheld en hij hoopte hier zijn droom, een modeldrukkerij met grote uitstraling, te kunnen realiseren. De opbouw ervan was vooral het werk van de eerste bestendige secretaris, Jean Desroches. | |
[pagina 160]
| |
Toen deze drukkerij-uitgeverij al heel snel de financiële reserves van de Academie opslokte, werd zij in 1779 opgeheven en in 1780 verkocht aan de drukker J.L. de Boubers die voortaan optrad als drukker van de Academie en die haar monopolie overnam voor het drukken van de handboeken voor het gereorganiseerde humaniora-onderwijs. Zijn produktie is de enige uit de Oostenrijkse Nederlanden die typografisch én inhoudelijk kan wedijveren met wat door de Leuvense universiteitspers werd gepresenteerd.
J. Roegiers | |
[pagina 161]
| |
Résumé
|
|