Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
De populariteit van het vertaalde verhalend proza in 18e-eeuws Nederland en de rol van de boekhandel bij de praktijk van het vertalenVooralsnog is ons, ondanks belangrijke deelonderzoeken, weinig bekend omtrent de omvang en de aard van vertaald verhalend proza in zijn algemeenheid en de betekenis die deze vertalingen hebben gehad voor de ontwikkeling van de Nederlandstalige literatuur, die van het lezerspubliek en de bedrijfsvoering van de boekhandel. Het terrein is schier onmetelijk groot, reden waarom hier slechts een tipje van de sluier kan worden opgelicht. Dit en het thema van het symposium dwingen tot een nadere afbakening. Vertaalkundige theoretische overwegingen zijn zeker belangrijk. De behandeling ervan zal echter summier moeten zijn, ten gunste van een accent op de rol van de boekhandel bij de produktie van vertalingen. In het bijzonder zal de periode ca. 1750-1800 worden bezien. De sterke toename van de vertaalproduktie staat in nauw verband met de opkomst van een nieuwe publieksgroep van lezers; een groep die moet worden vermaakt, opgevoed en/of kennis bijgebracht; een groep die relatief minder geïnteresseerd is in louter wetenschappelijke verhandelingen of verheven verzen. Deze constatering leidt tot een verdere beperking: slechts vertalingen uit de.moderne talen zijn in ogenschouw genomen en de vertaling van poëzie, die toch al zijn geheel eigen theoretische problematiek heeft, is buiten beschouwing gebleven. Problemen bij de afbakening schuilen in de termen ‘verhalend proza’ en ‘vertaald’. Hoewel in de 18e eeuw veel teksten die we nu misschien populair-wetenschappelijk zouden noemen, als fictie gelezen werden, zijn misschien enkele ècht niet-verhalende titels wèl in het onderzoek betrokken en sommige (in 18e-eeuwse ogen) verhalende titels ten onrechte niet. Ook ten opzichte van de term ‘vertaald’ moet men reserve hebben. Deze aanduiding werd in zéér ruime zin opgevat. Zowel de eigenlijke taalomzetting als ook een vrije bewerking of zelfs imitaties blijken eronder te vallen. Soms geeft de titel daarvoor een aanwijzing, in | |
[pagina 120]
| |
veel gevallen ook niet. Ik heb mij hierbij aan de 18e-eeuwse smaak geconformeerd en geen onderscheid gemaakt. Moeilijker was het bij titels die in het geheel niet vermelden dat het om een vertaling gaat. Vooral dit gegeven heeft mij gedwongen mij bij mijn basismateriaal te richten op de tot nu toe meest recente bibliografische bron: Buismans Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815, die dan misschien kwantitatief niet bepaald volledig is, maar die de meeste aanvullende gegevens bevat in vergelijking met de andere bekende titellijsten (Waller-Dronckers, De Vries, Scheepers, Muller).Ga naar eind1Ga naar voetnoot* In het nu volgende zal na een algemene kwantitatieve en kwalitatieve schets een kenmerkend praktijkvoorbeeld worden gegeven, besloten door een overzicht van de reglementen waaraan de vertaalproduktie tenslotte wettelijk werd gebonden. | |
Getallen en lijnenVoor de periode 1750-1800 komt men via Buisman tot een produktie van 757 nieuw uitgebrachte titels, waarvan 401 nieuwe vertalingen. Dit betekent dat meer dan 54% van de totale nieuwe produktie wordt ingenomen door vertaald werk. Klachten over de grote hoeveelheid vertalingen in voorwoorden, recensies en spectatoriale vertogen kunnen dus althans voor het populair proza gegrond genoemd worden. Welke lijn vertoont nu het aantal vertalingen door de jaren heen? Gerekend naar het vertaaltotaal is de 50-er jaren-produktie vrij gering: ruim 9%. In de volgende twee decennia schommelt het percentage rond de 15%, maar daarna zet voor de 80-er en 90-er jaren een forse stijging in met respectievelijke ruim 20 en bijna 40%.Ga naar eind2 Men zou zich kunnen afvragen of er in de loop der jaren verandering optreedt in de wens tot verantwoording van het feit dat men een vertaling of juist géén vertaling uitbrengt, eventueel samenhangend met een positieve of negatieve publiekswaardering. De percentages blijken elkaar daarin weinig te ontlopen.Ga naar eind3 Gaat er dan misschien wervingskracht uit van de naam van de vertaler op het titelblad? In het algemeen niet. Ook in het vermelden van vertalers blijven de percentages laag en dicht bij elkaar.Ga naar eind4 Wellicht speelt hier een rol dat naar verhouding toch weinig gerenommeerde auteurs zich met vertalen bezighouden, of althans zich daarop laten voorstaan. Groot, maar onbekend, is het leger vertaalhuurlingen dat niet zozeer uit genoegen of ledigheid, maar eerder uit pure broodnood zijn diensten | |
[pagina 121]
| |
aan een immer ongeduldige uitgever verkoopt. Vertalen is vooral in de jaren '80 een beroep geworden.Ga naar eind5 De vraag doet zich voor welke positie de verschillende talen bij de produktie innamen. Van 1750 tot 1770 blijken het Frans en Engels als uitgangstaal duidelijk favoriet, met het Frans op de eerste plaats. Een verklaring daarvoor is gemakkelijk te vinden: Franse boeken hadden hier ingang via prominente ijveraars en het Frans was de taal die het eerst en het meest als vreemde taal werd gekend. De populariteit van het Engels in die jaren zal grotendeels te danken zijn geweest aan de geliefde romans van met name Fielding en Richardson. Het Duits bleef, vooral in het tweede decennium, ver achter.Ga naar eind6 In de 70-er jaren trad een kentering in: het Engels daalde flink in belangstelling en het Duits kwam als tweede taal dicht in de buurt van het Frans, om in de volgende perioden het roer over te nemen met bijna de helft van het totaal. Het Frans bleef tweede.Ga naar eind7 Weer zal de verklaring voor een deel moeten worden gezocht in succesvolle auteurs en waarschijnlijk ook het aanslaan van bepaalde genres.Ga naar eind8 De vele voorwoorden spreken van fraaie zedenschilderingen en deugdzame lessen. Een stroom van semi-opvoedkundige werken passeerde de grens. Overigens zijn mededelingen omtrent de taal van de ‘Vorlage’ niet geheel betrouwbaar. Vertalen uit het Engels heeft bijvoorbeeld lange tijd een zekere standing gehad, waarschijnlijk omdat vertalers uit die taal relatief schaars waren. Het komt wel voor dat het titelblad bijna trots aangeeft dat de tekst uit het Engels vertaald is, of nagevolgd, terwijl een Duitse of Franse vertaling daarbij een bemiddelende rol heeft gespeeld. Soms wordt dat verantwoord, enkele keren met het doel aan te geven dat met de eerste vertaling ook de aanvullende opmerkingen zijn overgenomen, maar het naar mijn gevoel vrij lage percentage als indirect aangegeven vertalingen van ca. 7,5% doet vermoeden dat hier en daar rookgordijnen zijn aangelegd.Ga naar eind9 | |
Motivatie en verantwoordingWat is nu de motivatie voor zo'n grote vertaalproduktie? Allereerst het feit dat, waar eerder de wetenswaardige werken vooral in het Latijn geschreven werden, een tendens was ontstaan verhandelingen in de moedertaal te publiceren.Ga naar eind10 De teksten waar deze geleerden zich mee bezighielden, zullen echter in weinig gevallen als populair proza kunnen worden betiteld. Daarvoor moeten we waarschijnlijk naar de publieksgroep die De Denker van 1772 voor heeft, als daar wordt opgemerkt dat de leeslust groter is geworden, ‘welke (...) zeker algemeener is dan voor 20 of 30 jaaren: voor dien tyd kwamen 'er wel minder Boeken in het licht, | |
[pagina 122]
| |
doch men moet erkennen, ze waren van beter alloy dan de meeste tegenwoordigen’, en ‘wy hebben het genoegen van te zien, dat ze ook meer dan voor heen onder de schoone Sexe gevonden wordt, zelfs dagelyks noch aangroeit’.Ga naar eind11 Het resultaat is een vloed van prulschriften en vertalingen, welke laatste vooral worden gepresenteerd met de argumentatie dat men de landgenoot die geen Engels, Frans of Duits kent de zedelijke, zonderlinge, aangename of leerzame inhoud niet wil onthouden.Ga naar eind12 De uitgevers tonen zich in dit opzicht zeer bewust van hun betekenis voor de gemeenschap, hoewel in een soort van bescheidenheidsfrase het initiatief voor de uitgave vaak bij anderen wordt gelegd: een belangrijk persoon heeft de opdracht verstrekt, ter zake kundige figuren hebben het verzoek gedaan of recensenten hebben erop aangedrongen.Ga naar eind13 En wanneer men geen speciaal verzoek kan aanwijzen, verwijst men naar oordelen van anderen of de grote vraag naar vertalingen in het algemeen.Ga naar eind14 Praktische aanleidingen zijn overigens minstens even belangrijk. Wanneer een werk moeilijk verkrijgbaar is, of wanneer eerdere drukken niet voltooid, onvolledig of uitverkocht zijn, ligt de weg naar produktie open. Niet het minst echter was het succes van een werk in het buitenland van belang. Verreweg het meest vermeldt men in de voorwoorden één of andere vorm van goede ontvangst: het werk was snel uitverkocht; vele drukken en ook nadrukken kwamen kort na elkaar uit; in vele talen zijn al bewerkingen verschenen; critici hebben zich lovend uitgelaten; de auteur is beroemd; het genre is geliefd.Ga naar eind15 Geen wonder ook dat men in voorredes suggereert dat bepaalde boeken als vervolg op andere, bekende, gelezen kunnen worden of dat bij een goede ontvangst meerdere werken in dezelfde trant zullen volgen. Een enkele maal wordt ten bewijze van succes een soort van bibliografisch overzicht van werken, drukken, reacties en vertalingen gegeven.Ga naar eind16 Het is echter vooral zaak duidelijk te maken, waarom het nu juist zo noodzakelijk is dat het weinig geletterde publiek in zijn eigen taal kennis neemt van de tekst. Een aantal inhoudelijke argumenten komt daarbij steeds terug. De wat afgezaagde ‘nut en vermaak’-formulering duikt regelmatig op, maar men drukt zich ook wel genuanceerder uit. In grote lijnen blijft de kern van de zaak echter: kennisvermeerdering, zedelijk nut, waarheid en natuurlijkheid in de beschrijving, bevrediging van een zekere nieuwsgierigheid door merkwaardige en zonderlinge gebeurtenissen en een tegemoetkoming aan de smaak van het lezerspubliek. In iets mindere mate is de fraaiheid en voortreffelijkheid van het origineel een argument, evenals het feit dat de uitgave aansluit bij of inspeelt op de tijdsomstandigheden. Een enkele maal wordt uitdrukkelijk gewezen op | |
[pagina 123]
| |
het ontspannende van de te lezen roman, de afwisseling die deze biedt bij ernst of verdriet.Ga naar eind17 Uitgevers willen ook kwijt dat een werk technisch is vervolmaakt. ‘Geene moeite of kosten zyn gespaart, om het zelve met luister te doen verschynen’ zegt Munnikhuizen, en Jacobus Loveringh heeft plaatjes laten tekenen en graveren, die men in het origineel niet vindt.Ga naar eind18 Ook het omgekeerde komt voor. Om een publiek te gerieven dat zich de vaak meerdelige werken niet kan veroorloven, worden compilaties gemaakt. Het pad der deugd, gebaseerd op Richardsons romans, is een dergelijke compilatie.Ga naar eind19 Sommige werken zijn zeer geschikt om ‘den gemeenen man te verligten en te hervormen’ en de leergierige jeugd zou daar gemakkelijk toegang toe moeten hebben. Zo'n werk zou bijvoorbeeld als prijs moeten worden uitgeloofd. Met dat doel zijn de kosten van De geschiedenis van Isaac Jenkins zo laag mogelijk gehouden, zo lezen we in het voorbericht, gericht aan de Maatschappij tot Nut van het Algemeen.Ga naar eind20 Regelmatig merken de uitgevers iets op over de snelheid waarmee een vertaling diende te worden geproduceerd. Men had het werk reeds lang tevoren aangekondigd, er ontstond een wedijver tussen de boekverkopers of de roman was eenvoudigweg te belangrijk om het publiek lang te laten wachten.Ga naar eind21 Vertalers evenwel wijzen bijvoorbeeld op de moeite die het kostte om een coherent geheel te maken, nadat men halverwege het werk van een eerdere (slechtere) vertaler had overgenomen.Ga naar eind22 Ook vermelden zij incidenteel dat bij de moeilijke vertaling adviezen zijn ingewonnen. Een enkele keer getuigt men van de goedkeuring die de auteurs over de vertaling hebben uitgesproken. De Richardson-Strinstra-correspondentie is hiervan een bekend voorbeeld. Er werd veel om den brode vertaald. Toch is dat vooral bekend uit andere bronnen dan de voorwoorden. Het lijkt ook niet iets waarop men zich kan laten voorstaan: er blijkt niets van een tekstkeuze uit hogere motieven en de kwaliteit van de vertaling zou erdoor in twijfel getrokken kunnen worden.Ga naar eind23 Met meer enthousiasme wordt vermeld dat het vertalen van het betreffende werk een genoegen geweest is of dat men de ledige uren er op aangename wijze mee heeft doorgebracht.Ga naar eind24 | |
NormenVertalers en boekverkopers houden zich ook, hoewel in minder belangrijke mate dan sommige critici, met vertaaltheoretische argumenten be- | |
[pagina 124]
| |
zig. Velen echter lijken hun normen en opvattingen aan te passen aan de zojuist door hen voltooide vertaling. Zij zouden voorlopig zeer globaal in drie categorieën kunnen worden ondergebracht. In de eerste plaats díe vertalers die het principe van de vrije vertaling verdedigen, ten tweede degenen die kiezen voor wat zij noemen het nauwgezet volgen van de uitgangstekst en tenslotte een categorie die met kleine aanpassingen het origineel zoveel mogelijk wil handhaven. De scheidslijn laat zich in de praktijk niet gemakkelijk trekken, wat waarschijnlijk verband houdt met de verschillende interpretaties van het begrip ‘getrouw vertalen’. Voor de één betekent het dat men slechts de auteur een Nederlandse mond moet geven. Voor de ander houdt het in dat de betekenis moet worden behouden, maar dat verder allerlei aanpassingen aan de Nederlandse smaak geoorloofd zijn.Ga naar eind25 Van enige verandering in opinie in het tijdvak 1750-1800 valt weinig met zekerheid te zeggen. In alle decennia zijn vóór- en tegenstanders te vinden van zowel vrije als wat men noemde ‘nauwkeurige’ vertalingen. Ik houd met opzet enige reserve ten opzichte van de ‘nauwkeurige’ vertalingen, omdat de verdedigers daarvan toch vaak bekennen dat enige ingrepen onvermijdelijk bleken. Ik heb in de ca. 160 door mij bekeken romans nergens een formulering in de voorwoorden gevonden die het zuiver woord-voor-woord-vertalen als norm naar voren schuift. Men verontschuldigt zich eerder wanneer men als een beginner te dicht bij de tekst is gebleven. De normen van de ‘nauwkeurigen’ kunnen daarom beter worden betiteld als ‘voorwaarden voor gewetensvol vertalen’.Ga naar eind26 In de categorie van de kleine doch noodzakelijke aanpassingen wordt vooral betoogd dat het wezen, de zin, de betekenis van het werk zo veel als mogelijk onverlet is gelaten.Ga naar eind27 Men moet deze middengroep tenminste nageven dat zij weliswaar aanmerkingen wil maken, stukken herschikken, aanvullingen geven of gedeelten schrappen, maar dat zij dat wil verantwoorden onder de tekst of in voor- of narede.Ga naar eind28 Veel vertalers laten echter die verantwoording los, kiezen openlijk voor de vrije vertaling en slaan onbeschaamd aan het verbeteren van wat hen als fout voorkomt, kortwieken van passages en invoegen van eigen vindingen.Ga naar eind29 De critici in de tijdschriften hebben eveneens hun ideeën over vertalingen, en niet minder over vertalers. Ongehinderd door allerlei omstandigheden kunnen zij hun eisen stellen. Op veel plaatsen vinden we opmerkingen die de misstanden willen aanpakken. Twee sluitende betogen vindt men in de Oordeelkundige Aanmerkingen van 1766 en in de Vaderlandsche Letter-oefeningen van 1768. De eisen luiden, samengevat: een noodzakelijke motivatie voor de keuze van de vertaling, vaardigheid, kennis, kritisch inzicht, beheersing van beide talen, het overdragen van de betekenis en een ‘getrouw’ zijn aan de schrijver.Ga naar eind30 Het zijn | |
[pagina 125]
| |
pleidooien voor een vrijere vertaling, maar géén vrijheid uit slordigheid, onkunde of haast: kwaliteit moet er komen! Daarom: géén vertaling met behulp van het woordenboek. In de Vaderlandsche Letter-oefeningen wordt als aanvullende eis gesteld dat de vertaler zich tijd genoeg gunt om te herlezen en te corrigeren, en men knoopt er een notitie aan vast over het hongerloon van de vertaler, dat noopt tot grotere produktiesnelheid.Ga naar eind31 Het hele veld van opmerkingen biedt uiteindelijk een vrij breed spectrum met aan de uitersten de zo letterlijk mogelijke overzetting en de in ruime mate naar eigen goeddunken gecreëerde bewerking. Daartussen in liggen vele varianten.Ga naar eind32 Tegen het eind van de eeuw wordt langzaam een tendens zichtbaar die de nadruk legt op de eigen waarde van de teksten. De vreemde auteurs moeten gewetensvoller worden behandeld, maar ook de eigen literatuur moet meer kwaliteit krijgen en vooral meer worden gewaardeerd. Toch blijft op de boekenmarkt het vertaalde werk voorlopig nog een gewild produkt. | |
De boekhandelspraktijkDe overvloedige produktie zal niet in de laatste plaats te danken zijn geweest aan de winsten die de boekhandel ermee dacht te behalen. Sommige genres, zoals briefromans, levens- en reisbeschrijvingen, waren vooral een garantie voor succes.Ga naar eind33 Hier en daar beklaagt men zich over het feit dat het schrijven en vertalen tot een fabrieksmatige aangelegenheid is gegroeid, ‘welke Fabryken ook vervallen of kwynen moogen, de Boek-Fabryk egter houdt niet slegts onbezweeken stand, maar met yderen nieuwen Boekwurm, die zich vertoont, schynt een nieuw Schryver of Overzetter geboren te worden.’Ga naar eind34 Het beeld van de broodschrijverij, het huurlingenleger, de vertaalfabriek, wordt populair. In 1775 verschijnt een vertaling (ironisch genoeg) van een werk van Nicolai: Het leven en de gevoelens van den eerwaarden heer Sebaldus Nothanker, een roman waarin op bijna absurdistische wijze de gang van zaken in zo'n Duitse vertaalfabriek wordt geschetst. Een veelbetekenend boekwerk, zoals ook uit het voorwoord bij de Nederlandse versie duidelijk wordt: ‘'t Is waar, dit gebeurde in Duitschland, en daarom is dit voorbeeld in 't gewaad van 't land afgeschetst; maar de goedgunstige Leezer gelieve slegts het gewaad te veranderen, en den goeden Dom. Sebaldus een Nederlands kleedje aantetrekken, en zal waarschynlyk dan wel Sebaldussen (...) in ons Vaderland vinden.’Ga naar eind35 | |
[pagina 126]
| |
Om zoveel mogelijk profijt te hebben van de verkoop van de populaire vertalingen, was het voor de boekverkoper zaak de produkten zo snel mogelijk op de markt te brengen en vooraf per advertentie een soort van claim op de uitgaven te leggen. Wanneer een annonce eenmaal was gedaan, mocht er vooral met het oog op nadrukkers niet veel tijd meer verstrijken. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat in zo'n klimaat maar weinig gelegenheid was om een tekst verantwoord te vertalen. | |
De geschiedenis van ‘Sidney Bidulph’Het nu volgende is een uit de vertaalpraktijk gegrepen kwestie. Een aantaal van de gesignaleerde facetten wordt hierbij zichtbaar: de populariteit van vertalingen uit het Engels, vooral in de jaren '50 en '60; het aansluiten bij een bekend en succesvol genre; het refereren aan een bekende succesvolle auteur; de nadruk op het ware van de geschiedenis; het adverteren met merkwaardige gebeurtenissen en deugdelijke zedelijke inhoud; het belang van een snelle produktie en een lage prijs; onderlinge boekverkoperswedijver; het annonceren van de vertalingen en tenslotte ook het ontbreken van een sluitende wetgeving voor eigendomsrecht en produktie. In 1761 verschijnt in 3 dln. bij de Dodsleys in Londen de tweede editie van de eerder dat jaar in Dublin uitgekomen Memoirs of Miss Sidney Bidulph. De schrijfster van het anonieme werk is Frances Sheridan.Ga naar eind36 Deze roman, deels in dagboekfragmenten, deels in brieven, wordt al snel herkend als een raspaardje uit de stal van Richardson, hoewel zoiets uit de oorspronkelijke titel nog niet bij eerste oogopslag blijkt. Boekverkoper Baalde te Amsterdam schijnt de fijnste neus te hebben. Op 27 april 1761 adverteert hij in de Leydse Courant: ‘By S.J. Baalde te Amst., word gedrukt: Het LEVEN van Juffr. SIDNEY BIDULP, uit haare eigenhandige Aantekeningen opgemaakt, bevattende in zig de zonderlingste Gevallen die een deugdryk en eerlyk Gemoed gebeuren kunnen om hetzelve aan allerley Beproevingen bloot te stellen, en teffens een allernatuurlykst en ongedwonge Voorbeeld om al die Rampen moedig door te staan, en den Goeden Weg altoos in 't Oog te houden, in een fraaye Schryftrant met een ryke Zedekunde en doorstraalende Bescheidenheid, in 't Engels beschreven in den smaak van de Gevallen van Clarisse en Karel Grandison, door ***, en om des zelfs uitmuntendheid in 't Nederduits vertaald (...)’Ga naar eind37 De link met Richradson is duidelijk gelegd en als aanprijzing lezen we de gebruikelijke wervingsitems. Op 4 mei wordt de advertentie in dezelfde krant op bescheidener schaal herhaald. | |
[pagina 127]
| |
22 Mei daaraanvolgend duikt echter in de 's Gravenhaegse Courant een advertentie op, waarin overigens het werk al aan Richardson wordt toegeschreven: ‘La Compagnie des Libraires à Amsterdam, imprime: MEMOIRES de Mademoiselle SIDNEY BIDULPH, tirés de son propre Journal; traduit de l'Anglois de l'Auteur de l'Histoire de Charles Grandisson (...)’. Het werk zal ook in het Nederlands worden gedrukt.Ga naar eind38 De overlieden van het Amsterdams boekverkopersgilde constateren enige ongerijmdheid in de plannen, en het zondigen tegen wat onder nette boekverkopers gebruikelijk is. Zij ondernemen actie. Uit hun notulen van 25 mei blijkt dat beide partijen zijn verzocht ‘te toonen het fundament van hunne gedane advertentien, en is bevonden dat Baalde syne advertentie gedaan had zonder iets te bezitten daar in tegendeel de Hr. Merkus een dier leden, 't gehele Werkje in 't Engels en een vertaald blad in 't frans & nederduitsch vertoonde’. De overlieden proberen Baalde te overtuigen ‘dat een blote advertentie zonder enige possessie geen regt van preferentie ter wereld heeft,’ stellen Baalde in het ongelijk en verklaren zich bereid daarvan te allen tijde te willen getuigen.Ga naar eind39 Men zou denken dat Baalde zich nu met spoed op andere uitgaven zou gaan werpen. De Oprechte Haerlemse Courant van 26 mei bevat echter een zonderlinge advertentie, waarin na de titelopgave staat: ‘Gemelde Boekverkooper heeft goedgedagt, dit, tot voorkoming van Oneenighedens, andermaal bekend te maken, ten eynde men niet, onder voorwendsel van hier in onwetend te zyn, hem in zyn verkregen Recht (van het bovengemeld Werk alleen in 't Nederduits te drukken) benadeelen; (...) vertrouwende (...) dat de Comp. Boekverkoopers (...) hem dus in 't geruste bezit van zyn rechtmatig verkregen Recht zullen laten’. Baalde zal dat dan doen ten aanzien van hun Franse editie.Ga naar eind40 Een annonce waarvan Baalde later, in de voorrede bij de uitgave van het volledige eerste deel, ten onrechte beweert dat hij op 23 mei geplaatst werd, dus vóór het geschil bij het gilde. Baalde stopt in deze voorrede de kwestie zelfs volledig in de doofpot. Hij beweert dat de Compagnie uiterst beleefd heeft gereageerd na de vermeende advertentie van 23 mei: ‘Waar op de heer Schr... (bedoeld zal zijn Joh. Schreuder), dat gezien hebbende, en van de gegrontheid van myn regt zekerlyk overtuigt zynde, my kwam spreeken, en betuigde, van myne voorige Bekentmakinge niets te hebben geweten, dat zy (Leden van de Fransche Compagnie), andersins nooit eene diergelyke advertentie in de Courant zouden geplaatst hebben, als zynde geen luiden om iemant in zyn reght te benadeelen, dat ik my maar moest by hem gemeld, of gezonden hebben, dat dan de zaak was afgedaan geweest.’Ga naar eind41 De Franse Compagnie, na 26 mei kennelijk overtuigd van Baaldes vaste voornemen de uitgave door te zetten, ziet geen heil meer in de Nederlandse vertaling. Zij beperkt zich tot de Franse versie en verkoopt | |
[pagina 128]
| |
het door het gilde erkende recht tot uitgave aan Kornelis van Tongerlo, die al eerder, in 1756-57, de Historie van den Ridder-Baronet Karel Grandison had uitgebracht. Wanneer op 22 juni in de Leydse Courant Baaldes kleine annonce van 4 mei wordt herhaald, ziet Van Tongerlo zich bedreigd en stapt naar de overlieden van het gilde. De notulen van 29 juni vertellen ons dat Van Tongerlo verklaart het recht van kopij van de Franse Compagnie te hebben gekocht. Toch heeft hij de voorgaande week een nieuwe advertentie van Baalde gesignaleerd. Van Tongerlo toont de overlieden zes bladen druk en verzoekt dat dat in de notulen mag worden opgetekend, hetgeen wordt toegestaan.Ga naar eind42 Het helpt hem niet veel. Hij kan voortaan adverteren met nadruk op zijn verkregen rechten, in snelheid schiet hij echter bij Baalde tekort. De laatste is op 24 juli met zijn eerste stuk produktie gereed.Ga naar eind43 Op 27 en 28 juli meldt Van Tongerlo het uitkomen van zíjn ‘HISTORIE VAN SIDNEY BIDULPH, geschreeven in den smaek van Pamela, Clarissa, en den by den zelven onlangs uytgegeeven Grandison’, en hij vermeldt erbij: ‘Het regt van de Nederduytsche Uytgave van dit Werkje (...) heeft bovengemelde gekogt van de Compagnie Fransche Boekverkopers te Amsterdam, aen wien dit Regt onlangs toegeweezen is wettiglyk te behooren.’ Het 1e deel, 1e stukje zal 11 stuivers kosten.Ga naar eind44 Waar Van Tongerlo zich op de vlakte houdt inzake de mogelijke auteur, volgt Baalde het voorbeeld van de Franse boekverkopers en schrijft het werk (weliswaar op gezag van anderen) op het titelblad indirect toe aan Richardson: ‘Om deszelfs zedige, natuurlyke, en oordeelkundige schryfwyze, door de kundigste liefhebbers van diergelyke Werken, toegekent, aan den schryver van de Gevallen van Clarisse, en van den Heer Charles Grandison.’ Van Tongerlo geeft expliciet aan dat nog slechts een gedeelte is gereedgekomen, iets dat Baalde, die eveneens niet het gehele 1e deel uitbrengt, verzwijgt. Van Tongerlo verantwoordt deze handelwijze in zijn voorbericht: ‘Wy zyn genoodzaakt geweest dit Eerste Stukje afzonderlyk uittegeeven, om reden dat de Boekverkooper Baalde heeft kunnen goedvinden uittegeeven eene Vertaaling van dit zelve werkje, waar op hy eenig regt (hoe onwettig ook) praetendeert; en om in de voorkans te zyn heeft hy het eerste deel in tweën gespleeten.’Ga naar eind45 Van Tongerlo wijst er bovendien op dat Baaldes uitgave onder de snelheid geleden heeft: deze liet stilzwijgend de belangrijke Engelse voorrede onvertaald, die ‘wy (...) noodig geoordeeld hebben, aan 't hoofd van onze vertaaling te plaatzen, dewyl ze als eene sleutel van 't gantsche werk moet worden aangemerkt;’.Ga naar eind46 Baalde reageert slagvaardig in zijn volgende advertentie op 28 juli, | |
[pagina 129]
| |
waarin hij zíjn eerste stukje meteen maar lager in prijs, voor 8 stuivers, aanbiedt. ‘Het wezendlyke en wettige Recht van den Uytgeever blykt uyt de gedaane Advertentien, hoe onwettig dus het (quasi) gekochte Recht is van Tongerlo meend gemelde Uytgeever zo wel die Kooper als Verkoopers te zullen doen ondervinden.’Ga naar eind47 De oorlog duurt voort en wéér wint Baalde: op 25 augustus kan hij zijn 1e deel, 2e stukje annonceren; Van Tongerlo volgt één dag later. De kosten blijven bij de laatste gelijk aan die van het voorgaande stukje, maar Baalde concurreert scherp met 9 stuivers, waarmee het hele 1e deel op 17 stuivers komt, vijf minder dan de Tongerlo-editie.Ga naar eind48 Bij dit 2de stuk van Baalde blijkt nu ook wat hij in de zin had met de advertentie van 28 juli: een twaalf pagina's lang voorbericht moet aantonen dat Van Tongerlo en niet hijzelf onrechtmatig handelt. Baalde doet erin voorkomen alsof hij door de onbillijke activiteiten van Van Tongerlo tot uitgave van slechts een gedeelte gedwongen was en beredeneert de verlate uitgave van de Engelse voorrede. Vervolgens legt hij uit wat onder boekverkopers de gebruikelijke gang van zaken is bij het uitbrengen van vertalingen. Men plaatst zijn voornemen tot uitgave van een vertaling ter voorkoming van meerdere uitgaven in de kranten en met deze bekendmaking vestigt men zijn recht. Als iemand direct na de annonce kan aantonen met het drukken van een vertaling van dezelfde tekst bezig te zijn, dienen de boekverkopers onderling tot een vergelijk te komen, hetzij door schadeloosstelling aan degene die van de uitgave afziet, hetzij door uitgave in compagnie.Ga naar eind49 Dan volgt in dit voorwoord een overzicht van de advertenties die Baalde en de Compagnie plaatsten. Hij doet dat uitermate exact en citeert de bewuste advertenties in extenso, wat de fout ten aanzien van de hierboven aangehaalde annonce van 26 mei des te verdachter maakt. De aanval concentreert zich dan weer op Van Tongerlo. Naar aanleiding van diens advertentie van 27 juli zegt Baalde dat er voor zijn concurrent niets te koop was, aangezien de Franse Compagnie de te verkopen rechten niet in eigendom had. Maar zelfs indien er sprake zou zijn van koop, dan nòg vraagt Baalde zich af of Van Tongerlo, wetende van Baaldes advertenties, wel in stilte had moeten gaan drukken. Had hij niet vóór de koop, hèm, Baalde, moeten raadplegen, en had hij niet, de koop gedaan zijnde, zelf moeten adverteren?Ga naar eind50 Wellicht om de collega's te mobiliseren suggereert Baalde een complot. ‘Of eenige onder hen voorneemens zyn om een soort van monopolie in den uitgaaf van buitenlandsche Boeken opterichten, en, of sommige onder ons, hen daar in de hand zullen willen lenen, moet de tyd leeren; in tusschen hoop ik dat alle brave Nederduitsche en Fransche Boekverkopers zulks zullen helpen tegengaan’.Ga naar eind51 Van Tongerlo ziet intussen kans via de Boekzaal van augustus op de | |
[pagina 130]
| |
frontale aanval te reageren. Het is niet mogelijk Baaldes voorbericht volledig te ontrafelen, maar hij gaat op de voornaamste punten in. In de eerste plaats zegt hij dat het verhaal vol staat met onwaarheden en ten tweede dat Baalde begrijpelijkerwijs met zorg heeft vermeden de kwestie bij het gilde aan de orde te stellen. Van Tongerlo wijst nogmaals op de uitspraak van de overlieden en raadt iedereen die meer zekerheid wil aan, zich bij deze instantie te vervoegen.Ga naar eind52 Voor hem is daarmee de kous af. Hij kondigt aan voortaan niet meer op Baalde te zullen reageren en laat op 5 oktober het 1e stuk van het 2e deel van de pers komen.Ga naar eind53 Baalde heeft inmiddels het gehele 2e deel af: ‘16 St.; het Derde Deel zal eerstdaags mede uytkomen en kosten 16 St., dus de Prys van dit Werkje compleet ƒ2-8 wezen zal, zynde veel minder als de Nadruk, door welke oorzaak deezen zo laag in Prys gesteld word’.Ga naar eind54 En inderdaad blijft Van Tongerlo bij zijn oorspronkelijke prijs van 11 stuivers per stukje, dus voor het totaal diende men ƒ3-6 te betalen. Niet onaardig is het feit dat de Oprechte Haerlemse Courant en de Leydse Courant de advertenties van Baalde en Van Tongerlo enkele malen direct onder elkaar afdrukken.Ga naar eind55 Baalde ontziet zich wederom niet om in zijn voorbericht bij het 2e deel valse suggesties aan het adres van Van Tongerlo te doen: ‘Hy zoekt de wareld, was het doenlyk, wys te maken, dat zyn gewaand regt, gegrond is, op iets dat voorgevallen zoude zyn by de Overlieden van het Boekverkopers Gild: dog zoo zulks ter verdediging van zyn gewaand regt iets kan bybrengen, waarom houd hy dat voorgevallene dan geheim? 't is zyn pligt zulks aan te tonen; dog zekerlyk bewust, dat alsdan meer zaken zouden aan 't ligt komen, waar door blyken zoude, hoedanig zyn reght is, is hy bevreest zulks publyk te maken; ondertusschen stilzwygende willende voorwenden, dat zulks zyn regt zou wettigen, 't welk zoo veel verschilt als zwart van wit.’Ga naar eind56 Maar zoals gezegd, Van Tongerlo zal niet meer reageren. Eind oktober komt het 2e stukje van zijn 2e deel van de pers. Enkele weken later, op 16 november, heeft Baalde zijn produktie voltooid. Met een laatste smaakmakende advertentie roept hij op tot snelle aankoop; hij geeft een lang inhoudsoverzicht vol wonderbaarlijke ontmoetingen, misverstanden, verleiding, verval tot armoede en luisterrijk herstel, huwelijk, echtbreuk en dood. Eind december is bij Van Tongerlo het 3e deel, 1e stukje af en pas een maand later zet ook hij een punt achter de hele uitgave. Zijn laatste aanprijzing is van een heel andere toon dan die van Baalde: ‘Het behelst een aeneenschakeling van Harttreffende Gevallen, waer uyt veel Leerzaemheyd te haelen is, en zo geschreeven, dat in 't gantsche Werkje niets te vinden is, dat kiesche Ooren zoude kunnen mishagen. Waerom men het met regt onder zodanige Geschriften mag | |
[pagina 131]
| |
stellen, die het groote wit in 't oog houden. Namentlyk den Leezer een onweerstaenbaere trek tot Deugd, en afschrik voor Ondeugd inboezemen.’Ga naar eind57 Kornelis van Tongerlo mag dan wel steeds één of meer stappen achter zijn met zijn uitgaven, hij kan door het tijdssurplus bogen op hogere kwaliteit. Dat is te lezen in de Vaderlandsche Letter-oefeningen. De recensent stelt zich de vraag: ‘welke uitgave heeft men voor de beste te houden?’ In het antwoord staat onder meer: ‘zo ontmoeten ons in de vertaling by Baalde ongelyk meer en groter misslagen, dan ons in die by Tongerlo voorgekomen zyn. Geen Vertaling zeker is zo volmaakt, dat een ander daar in geen misslagen vindt, of ten minste zynes oordeels agt te vinden, doch hier omtrend heeft doorgaans ene redelyke verschooning plaats; maar de Vertaaler van dit stukje, by Baalde uitgegeven, begaat misslagen die niet wel te verschonen zyn; als voortspruitende uit ene zeer verre gaande onoplettendheid, of onkunde, zo in de taal als in de zaak zelve. Wy hebben ons verpligt geoordeeld onze Lezers des aangaande te waarschuwen’, waarna vele voorbeelden van jammerlijke vertaling worden aangehaald.Ga naar eind58 In 1762 verschijnt tenslotte ook de editie van de Compagnie.Ga naar eind59 Het verhaal blijkt een succes en er is dringend behoefte aan een vervolg. Frances Sheridan overlijdt in 1766, maar een jaar later verschijnen in Londen, bij J. Dodsley, het 4e en 5e deel onder de titel: Conslusion of the Memoirs of Miss Sidney Bidulph, as prepared for the press by the late editor of the farmer part. Samen met de derde editie van de eerste 3 delen vormen zij de eerste volledige uitgave.Ga naar eind60 Er is een volgende editie nodig (1772, 1770) voor er hier te lande weer activiteit merkbaar is. Van Tongerlo is dan al overleden en moeder en zoon, die de uitgeverij overnemen, hebben wellicht minder neiging gehad de strijd voort te zetten. Baalde had vrij spel om in 1775 een vertaling van de twee laatste delen uit te geven. Nog in 1803 zetten G.T. van Paddenburg en Zoon te Utrecht zich aan een heruitgave.Ga naar eind61 | |
Regels en wetgevingNiet altijd zal van een kwestie als deze zoveel materiaal te vinden zijn. Toch moet men daaruit niet afleiden dat het geval op zichzelf staat. Enig bladeren in Buisman levert een aantal werken, waarvan in hetzelfde jaar of toch kort na elkaar twee verschillende vertalingen of bewerkingen verschenen zijn. Het is de vraag of deze gevallen zonder gekrakeel zijn gepasseerd.Ga naar eind62 | |
[pagina 132]
| |
Het is overigens niet moeilijk een schijn van beschaafdheid te bewaren en toch dezelfde titel uit te brengen. Aanzienlijk is dan ook het aantal ‘nieuwe’ vertalingen, die vaak kort na de eerste verschijnen: uitgebreid, verkort, van nieuwe aantekeningen voorzien, vrij bewerkt, opnieuw met het origineel vergeleken, etc. Een code onder de boekverkopers, gebaseerd op de eerst geplaatste advertentie, is er zeker. Maar voor sommigen prevaleert de snelle winst boven de goede naam en tegen hun handelwijze bestaat weinig daadwerkelijke bescherming. Uiteraard is er de mogelijkheid om op het uitgeven van een vertaling privilegie aan te vragen, maar in het algemeen beschouwt men zoiets als een kostbare aangelegenheid. Van de door mij bekeken vertaalde romans is er slechts één voorzien van privilegie: Hermes' zesdelige Sophia's reize van Memel naar Saxen, uitgegeven te Amsterdam bij Anthony Ernst Munnikhuizen 1779-1788.Ga naar eind63 Het is dan ook niet verwonderlijk dat men particulier pogingen onderneemt om regels als het ware per contract onderling bindend vast te leggen. In 1788, als de hoos van vertalingen schrikbarende vormen begint aan te nemen, circuleert een concept-plan met die strekking ter becommentariëring onder de boekverkopers van de grote steden.Ga naar eind64 Het eerste artikel en de algemene gedragslijn luidt: ‘Indien een der Gildebroederen een werk uit een of andere Taale wilde onderneemen te vertaalen, dan zou hy verplicht zyn dit op de Gildekamer in zijne stad op te geeven, op een door hem eigenhandig onderteekend Biljet met de dagteekening (...)’Ga naar eind65 Dat de gilden als instantie niet altijd onkreukbaar waren, en daarmee ongeschikt in het uitvoeren van de regels, blijkt uit de aanmerkingen die enkele Haarlemse boekverkopers maken: ‘Men vraagt, of deeze inrichting hoe prijsselijk in desselfs oogmerken, niet al te veel voet geeft aan baatzuchtige Hooftmannen of overlieden, die soms by de opgaave van een of ander boek, onder het eene of andere voorwendsel zig de eerste aanteekening of opgaave zou kunnen aanmatigen? ook word in bedenking gegeven, of men aan de overlieden der Gildens niet te veel macht en influentie hier door toekent? t welk somtyds voor de overige gildeleden nadelig zou kunnen worden, vermits de overlieden niet als neutraale persoonen kunnen aangemerkt worden.’ Volgens het plan zou degene die het recht van uitgave heeft verkregen binnen drie maanden een bewijs van vordering moeten tonen, om niet voor altijd de collega's de pas af te snijden. De Haarlemmers vinden die tijdsspanne echter veel te kort: er zou stagnatie kunnen ontstaan; een termijn van een jaar komt eerder in aanmerking. Ten einde de opgaven bij de gilden algemene bekendheid te verschaffen, wordt in een ander artikel voorgesteld een lijst op te maken. Deze lijst van aangegeven werken, van namen en data voorzien, zou per week | |
[pagina 133]
| |
in een tijdschrift geplaatst moeten worden, zodat men met de wekelijkse vervolgen een volledig overzicht zou krijgen. Wanneer daaruit zou blijken dat een vertaling in meer plaatsen is aangegeven, zou met behulp van de data het recht van preferentie kunnen worden toegekend. Bij geschillen over het recht op uitgave van eventuele vervolgen zouden de overlieden een voor beide partijen bindend oordeel moeten uitspreken. Terecht signaleren de Haarlemmers dat men zich daarmee op glad ijs begeeft: ‘Uitgevers van het een of ander werk, kunnen zig bevoegd rekenen tot de uitgave van een ander boek, dat als een vervolg kan gerekend worden, doch dat in de daad een geheel ander werk is’. Zij doen een waardevolle suggestie: ‘dus zou men van oordeel zyn, dat niemand eenig recht op de uitgave van een boek zich kan aanmatigen, ten zy hy, dat boek specifieq opgegeeven heeft. en daar van by de aanteekening blyke.’ Tenslotte bevat het plan een voorstel tot handhaving van de conventie en onderlinge bescherming. Zonder een echte wetgeving kan echter geen sluitende regeling worden getroffen. De urgentie daartoe wordt pas echt duidelijk in 1795, na de revolutionaire veranderingen. De doorgedrongen opvattingen omtrent vrijheid en gelijkheid zijn strijdig met de oude privilegiën en octrooien. Nadat over een verzoek van Allart om privilegie te verlenen op Stuarts' Romeinsche Geschiedenissen negatief is beslist, steken de gealarmeerde Amsterdamse boekverkopers op 9 juni 1795 de koppen bij elkaar.Ga naar eind66 De vergadering resulteert in een adres aan de Provisionele Representanten van het volk van Holland, waarin men betoogt, dat het wegvallen van alle privilegiën zal leiden tot het ongehinderd nadrukken van vele werken, waardoor de gehele boekhandel zal worden geruineerd. De adressanten verzoeken daarom het in werking stellen van een wet, die zulks zal voorkomen. Aan problemen met vertalingen wordt in het adres expliciet aandacht besteed: ‘Dat ook in deze Wet moge verboden worden: dat van vertaalde Werken, door niemand eene nieuwe of andere Vertaaling, onder welk voorwendsel ook, moge gedrukt of verkogt worden, dan met overeenkomst van hem, die zodanig werk in onze taal het eerste heeft uitgegeven; als mede, dat het aan niemand zal vry staan, uit te geeven, een uittrekzel of verkorting van eenig Werk, waarvan een ander het regt van Copy bezit.’Ga naar eind67 Het request vindt gehoor bij de Provisionele Representanten: er wordt een commissie ingesteld die problemen en wensen zal inventariseren, en tot een ontwerp van wet verwerken. Na een volgende commentaarronde op het Provisioneel Decreet van 27 november 1795 wordt op 8 december 1796 de eerste wet van kracht. Met betrekking tot de vertalingen kan men lezen dat, wanneer een boekverkoper een vertaling van een buitenlands werk uitgeeft, het aan iedereen wordt verboden die vertaling na te drukken of een buitenlandse nadruk ervan in te | |
[pagina 134]
| |
voeren en te verkopen, op voorwaarde echter dat deze boekverkoper van zijn voornemen melding heeft gemaakt in de kranten. Het staat echter vrij het origineel in te voeren en te verkopen en ook vertalingen in andere talen uit te geven. Zelfs is het toegestaan, met voorkennis van de uitgever van de eerste vertaling, een andere, betere vertaling in dezelfde taal op de markt te brengen. Eventuele geschillen daarover zullen worden overgelaten aan deskundigen, door de partijen zelf aan te wijzen. Een advertentie in de kranten zal recht van preferentie geven boven degenen die niet adverteren, of later adverteren, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan. De boekverkoper moet de te plaatsen advertentie voorzien van de datum en door hem ondertekend aan de overlieden van het gilde overhandigen. Verder is hij verplicht drie maanden na de advertentie bij het gilde te bewijzen dat hij het origineel bezit, dat hij met de vertaling bezig is en dat hij maatregelen heeft getroffen om dat wat hij in de advertentie beloofde, na te komen.Ga naar eind68 Hiermee is echter niet voorzien in de vraag van 9 juni: het uitgeven van andere vertalingen in dezelfde taal te verbieden. Van Cleef uit Den Haag en de Honkoops uit Leiden uiten daarover bezwaren in een request aan het Wetgevend Lichaam. Ook is hun gebleken dat het decreet tekort schiet in de advertentieregeling. Wat in de boekverkoperscode reeds lang een vanzelfsprekendheid was, namelijk dat de advertentie pas gedaan werd als men het origineel bezat, ik heb het al bij de kwestie Baalde aangehaald, blijkt nu nog steeds niet juridisch sluitend: ‘Er werden werken aangekondigd, die men niet bezat, waarvan men den waren titel niet kende, die zelfs in de oorspronkelijke taal nog niet waren uitgegeven.’ Er wordt een strengere regeling voorgesteld: ‘de betrokken boekhandelaren zouden dan aan de plaatselijke overheid moeten aantoonen, dat de vertaling in drie verschillende stedelijke bladen was aangekondigd en verder na drie maanden zes afgedrukte bladen aan die overheid moeten voorleggen.’Ga naar eind69 en met betrekking tot het uitbrengen van een tweede vertaling, deze zou ‘niet alleen verschillend van de eerste moeten zijn, maar ook “beter en fraaier” - dit ter beoordeling van een “censuur van deskundigen”. Wie een vertaling wilde uitgeven van een reeds vertaald werk, zou daarvoor toestemming moeten hebben van het Departementaal Bestuur. Bij het verzoek daartoe zou hij zijn nieuwe vertaling moeten overleggen, opdat de deskundigen beide vertalingen zouden kunnen vergelijken.’Ga naar eind70 De wet die 3 juni 1803 wordt aangenomen doet de belangrijke klachten tenslotte verdwijnen. Voortaan dient men wanneer men voorneemt een vertaling van een buitenlands werk uittegeven het oorspronkelijk exemplaar te tonen aan het gemeentebestuur van zijn woonplaats, en in de plaatselijke krant minstens driemaal te adverteren. Daarmee is ook iedere, immers niet neutrale, invloed van de gilden definitief van de | |
[pagina 135]
| |
baan. Binnen zes maanden, een waarschijnlijk redelijker termijn, moeten zes afgedrukte vellen worden getoond, wat wederom (éénmaal) in de krant moet worden aangekondigd. Bij voltooiing van de uitgave tenslotte, is men verplicht het titelblad ordentelijk van naam, plaats en jaar te voorzien en voorts net gebonden bewijsexemplaren te sturen aan het gemeentebestuur en aan de Nationale Bibliotheek. Tot drie jaar na uitgave is het dan ieder ander in de Republiek verboden een nadruk van de vertaling of een andere vertaling in dezelfde taal van het betreffende werk uit te brengen.Ga naar eind71 Overigens moet men zich afvragen of de wetgeving, hoewel noodzakelijk, niet wat laat tot stand kwam. Midden 80-er jaren namelijk begint een tendens op gang te komen om bij uitgebrachte originele romans in de titel expliciet te vermelden: NIET VERTAALD. Procentueel stelt het aantal van deze romans bij de immer aanzwellende stroom vertalingen nog weinig voor, maar hun aantal neemt toe, vooral na 1800 en ook in verhandelingen en kritieken wordt tegen de grote import geageerd.Ga naar eind72 De mode gaat duidelijk veranderen, zoals ook blijkt uit het voorwoord van de vertaler in het uit 1794 daterende eerste deel van de Sentimenteele reize naar Schilda, waarin men leest: ‘De reden, waaröm op den tijtel niet staat, dat het eene vertaaling is, is alleen, omdat de Natie geen vertaalde werken meer leezen wil: maar enkel vruchten van onzen eigen akker begeert!’Ga naar eind73 Het ‘kwaad’ is geconstateerd, men begint de eigen literatuur naar voren te schuiven, een tijdperk nadert zijn einde.
Adèle Nieuweboer | |
[pagina 140]
| |
ResuméLa popularité de la prose narrative traduite en Hollande du dixhuitième siècle et la participation des libraires à la production des traductionsJusqu'à ce jour, nous ne connaissons que quelques détails concernant la prose narrative traduite. Cette ignorance porte aussi bien sur la quantité que sur le contenu de la production, de même que sur la théorie, le public visé, les activités des libraires et les mesures législatives. Cet article présente les premiers résultats quant à ces nombreuses facettes et signale les problèmes connexes. Dans la période 1750-1800, le nombre de traductions se montait à 54% de la production nouvelle totale. Publié pour la plupart de 1780 à 1800, le plus grand nombre de traductions tirait son origine de l'allemand ou du français. Le public avait fort augmenté et afin de répondre à la large demande, les libraires commençèrent à payer beaucoup de traducteurs, même les plus mauvais, en échange de leurs bons offices. Sans doute voulait-on offrir au public des oeuvres intéressantes, morales et belles, mais généralement le motif déterminant était la réputation (c'est à dire le succès) d'un auteur ou d'un genre, ou encore les éloges obtenus dans la presse. Les théoriciens ont essayé d'améliorer la qualité de la production en masse et | |
[pagina 141]
| |
posaient quelquefois des exigences divergentes. Mais selon toute apparence, la pratique était fréquemment plus décisive que la théorie. Les problèmes d'édition d'une traduction sont indiqués à l'aide du cas de l'Historie van Sidney Bidulph. Il résulte surtout de cet exemple que les difficultés causées par la concurrence étaient importantes. On expliquera finalement comment ces difficultés furent résolues législativement, au moment où l'appréciation des traductions commença à diminuer. |
|