Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Is de concentratie van macht onder koning Lodewijk een uitloper van het verlicht absolutisme?De probleemstelling, zoals die bij mijn naam op de affiches en folders van het colloquium over ‘verlicht despotisme in de Nederlanden’ vermeld staat, verraadt een zekere vooringenomenheid. De formulering gaat impliciet uit van de vooronderstelling, dat het tijdperk van het verlicht absolutisme in 1806 al afgesloten was en dat een eventueel gelijkend verschijnsel daarom gekarakteriseerd zou moeten worden als een atavisme. Deze opvatting kan met grote stelligheid verdedigd worden, als men zich baseert op Hartung, die het verlicht absolutisme beperkt tot de tweede helft van de achttiende eeuw, de Franse Revolutie als eindterm beschouwt en bijgevolg het optreden van Napoleon als iets wezenlijk nieuws ziet.Ga naar eind1 Volgt men daarentegen de opinie van Emile Lousse, dan zou de vooringenomenheid van de probleemstelling aanvechtbaar zijn. Deze hanteert immers veel ruimer chronologische grenzen en vindt Napoleon en Willem I twijfelgevallen.Ga naar eind2 En als men uitgaat van Goslinga's bijdrage aan de internationale discussie, dan zou veilig mogen worden aangenomen, dat het verlicht absolutisme in Nederland geheerst heeft vanaf het optreden van raadpensionaris Schimmelpenninck tot het aftreden van koning Willem I.Ga naar eind3 Welke opinie men in deze discussie ook is toegedaan, vastgesteld moet worden dat voor Nederland een eventueel verlicht absolutisme iets geheel nieuws was. De voor Hartungs definitie zo belangrijke continuïteit van vorstelijk absolutisme naar verlicht absolutisme ontbreekt in dit land ten ene male. De Republiek van vóór 1795 met haar sterk gedecentraliseerd en overheersend collegiaal bestuur kende wel een stadhouder, maar diens macht was allerminst onbeperkt en zeker onvergelijkbaar met die van prototypen van het verlicht absolutisme. Welnu, het begrip ‘verlicht absolutisme’ ontleent zijn kracht en bruikbaarheid aan het feit dat het een historisch verschijnsel verbindt met het verleden (het absolutisme), er tegelijk de eigenheid van aangeeft ten opzichte van het verleden (het verlichte) en het bovendien vergelijkbaar maakt met soortgelijke verschijnselen elders. Van deze drie bruikbaarheidscriteria is alleen de laatste zonder meer toepasbaar op het Nederlands fenomeen. De voorgeschiedenis was er immers een van revolutie en democratie en de uit beide voortgekomen grondwet vormde het fundament voor het | |
[pagina 71]
| |
optreden van raadpensionaris en koning. De karakteristiek ‘verlicht absolutistisch’ lijkt mij daarom op zijn minst niet geheel adekwaat. Ik voeg hier onmiddellijk aan toe dat dit gemakkelijker valt te constateren dan te verhelpen. Welke omschrijving voldoet immers wel? Was Lodewijk een autocraat? Was hij een despoot, in de betekenis van willekeurig alleenheerser? Was hij een dictator in koninklijk gewaad? Was hij een wat bijzonder type bonapartist? Of was hij toch een verlicht absoluut vorst, die in Nederland niet opviel omdat daar toch alles vijftig jaar later gebeurde? Na lang wikken en wegen ben ik ertoe gaan overhellen de hele vraagstelling te beschouwen als secundair. Er was voor Nederland in die tijd maar één echte despoot, maar één willekeurig optredende absolute heerser, en dat was Napoleon. Zijn wil beheerste de grote ontwikkelingen in Nederland vanaf 1799 tot 1813. Hij stond aan de wieg van de merkwaardige twaalfling, die de naam Staatsbewind kreeg. Hij drong de Bataafse Republiek het eenhoofdig bestuur op van zijn favoriet Schimmelpenninck. Zijn ‘liefde’ ging zelfs zo ver dat hij Nederland de gunst schonk van een koninklijk bestuur door zijn meest dierbare broer. En toen deze zich zeer ondankbaar toonde door zich werkelijk als koning van Holland te willen gedragen, in plaats van als prefect van een Frans departement, werd hij weer van de troon verwijderd door dezelfde macht, die hem er in 1806 tegenstribbelend had opgezet. Veel interessanter lijkt het om het koningschap van Lodewijk uit een ander gezichtspunt te beschouwen, dat meer recht doet aan de eigenheid van de interne ontwikkelingen sedert 1795, zonder dat de vergelijkbaarheid in het gedrang komt. De fundamenten voor dat nieuwe gezichtspunt zijn ontleend aan de stellingen, waarmee professor Von Aretin het verlicht absolutisme probeert te karakteriseren.Ga naar eind4 Hij stelt daarin onder andere dat het verlicht absolutisme en de revolutie kinderen zijn van hetzelfde denken. (stelling 11) En hoewel absolutisme en Verlichting elkaar, als het erop aan komt, uit zouden sluiten (stelling 10), stonden toch veel aanhangers van de Verlichting positief tegenover het door de fysiocraten geschapen ideaal van de ‘verlichte despoot’ (stelling 3). De relatie tussen absolutisme en Verlichting blijkt dus omkeerbaar. Het absolutisme heeft zich van de Verlichting bediend, maar de Verlichting heeft van haar kant ook gebruik gemaakt van het absolutisme. Sprekend komt dit naar voren in de bij Hartung te vinden opinies van vertegenwoordigers van de Duitse, op Wolff gebaseerde staatsleer, zoals die tegen het einde van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw verdedigd werden: de mens was onmondig en moest tot zijn eigen welzijn gedwongen worden. De staat was als een opvoedingsgesticht, waarin de mens, zolang de rede nog niet algemeen richtsnoer was van het handelen en het individu zich niet wilde opofferen voor het grote geheel, met dwang tot een hogere ontwikkelingsfase gebracht moest worden.Ga naar eind5 Tenslotte valt bij Von Aretin nog te beluisteren dat, daar waar het bondgenootschap van Verlichting en | |
[pagina 72]
| |
absolutisme niet tot stand kwam, de eerste zich een weg baande door middel van de revolutie. (stelling 3) Tegen deze achtergrond waag ik het de accenten te verleggen van het absolutisme naar de Verlichting. Onder Verlichting versta ik voor alles een in beginsel alle gebieden van het leven rakende manier van denken, die haar uiteindelijke eenheid vindt in de opvatting dat niet langer traditie en gezag, maar de rede richtsnoer kan en moet zijn, en dat de menselijke natuur niet door en door bedorven, maar juist in zich zelf goed en vervolmaakbaar is.Ga naar eind6 Aldus opgevat was de Verlichting in heel Europa te vinden tussen het einde van de zeventiende en het midden van de negentiende eeuw. Ze was echter in haar uitwerking geenszins altijd en overal hetzelfde. Er zijn grote verschillen aanwijsbaar in intensiteit, extensie en radicaliteit, naargelang het stadium waarin de Verlichting verkeerde, de gebieden waarop ze werd toegepast, de belangen van de toepasser en de sociale, economische, politieke en culturele voorgeschiedenis. Wie aan de Verlichting recht wil doen moet zich daarom hoeden voor de versimpelde voorstelling, waarin ze wordt vereenzelvigd met haar radicaalste aanhangers en meest consequente toepassingen.Ga naar eind7 In het betoog dat nu volgt wil ik proberen het optreden van koning Lodewijk te plaatsen in de Nederlandse geschiedenis, verstaan tegen de achtergrond van de Verlichting.Ga naar eind8 De Bataafse Revolutie kan, net als de Franse, beschouwd worden als een min of meer radicale toepassing van de Verlichting op het gebied van de politiek. Er ging een lange periode aan vooraf waarin de verlichte manier van denken langzaam maar zeker ingang vond onder degenen die niet zonder ontwikkeling en vermogen waren, zich verenigden in allerlei genootschappen, door de nieuwe manier van denken beïnvloede geschriften lazen en daarover met elkaar in discussie traden. Voorzover aanhangers van de Verlichting belangstelling hadden voor de politiek en voorzover ze verstoken waren van invloed op het bestuur, waren ze gevoelig voor de argumenten tot verandering, die aan de rede en de natuur ontleend konden worden. Na het mislukken van de overigens tamelijk gematigde pogingen tot verandering in de jaren tachtig, wisten de aanhangers van een politiek radicalere interpretatie van de Verlichting in 1795 met hulp van de Franse legers aan de macht te komen. Toen vervolgens getracht werd om de staat volgens de nieuwe manier van denken in te richten, bleek eens te meer dat de Verlichting géén program was. Er ontstonden verschillende politieke stromingen, die hun uiterste best deden om de gunst van het publiek en van de bondgenoot Frankrijk voor zich te winnen. Uiteindelijk slaagde een groep radicalen onder de democraten erin haar ideeën over de verdeling van de machten en de inrichting van het landsbestuur door te drukken in de vorm van een grondwet. Deze functioneerde enkele jaren, maar voldeed vriend, noch vijand. De daaropvolgende staatsregeling beoogde beide te verzoenen, maar onderging hetzelfde lot als de grondwet van 1798. Nadat de democratische consequentie van de Verlichting voor tenminste een aantal van haar vroegere partisanen (nog) niet uitvoerbaar was gebleken, verviel | |
[pagina 73]
| |
tenminste één belangrijk twistpunt en ontstonden er mogelijkheden voor een politieke hergroepering. De extremen vielen af en de overigen vonden elkaar en sommigen van hun voormalige tegenstanders onder het eenhoofdig bewind van de raadpensionairs en de koning. Pas toen hadden ze voldoende macht om de belangrijkste van de andere programmapunten uit te voeren: eenheid in bestuur, wetgeving en financiën, afschaffing van de gilden, nationaal lager onderwijs. Dat de soevereiniteit van het volk tezelfdertijd gereduceerd werd tot een aantal in de grondwet vastgelegde fundamentele rechten en een nauwelijks meer representatief te noemen Wetgevend Lichaam met weinig bevoegdheden, werd door sommige democraten van weleer inderdaad betreurd, maar de meesten vonden het voldoende en zagen de verwerkelijking van hun idealen liever in handen van een machtig alleenheerser, dan in die van een onhandelbaar volk. In dit in grove lijnen geschetste beeld van de geschiedenis van Nederland tussen 1795 en 1810 is de monarchale periode een fase in de ontwikkeling van de Verlichting, zoals eerder de revolutietijd er een was. De hypothese van de Verlichting als drijvende kracht geeft aan een tijdvak vol tegenstellingen een onverwachte consistentie. Het is echter de vraag of ze ook verdedigbaar is. Zijn er, tussen aanhalingstekens, bewijzen voor aan te voeren. Ik ben van mening dat het inderdaad te doen valt en wil er enkele aan u voorleggen. De aanhangers van de revolutie hebben in een bijna heilig geloof in de kracht van de rede en de redelijkheid van hun medemens geprobeerd om elkaar en hun nog onbesliste medeburgers te overtuigen van hun eigen gelijk, onder andere door middel van een ware vloedgolf van pamfletten, brochures, verhandelingen en vooral van periodieken.Ga naar eind9 In het laatste genre wordt het weekblad ‘De Democraten’ beschouwd als een van de beste.Ga naar eind10 Het was de spreekbuis van een radicale, maar zeker niet extreme groepering, die het geloof in de menselijke rede en natuur vertaalde in programmapunten als volksvertegenwoordiging bij representatie, een krachtig uitvoerend bewind, eenheid van staat en bestuur, belasting naar draagkracht, verdeling van ambten op grond van deugden en bekwaamheden en verbreiding van de Verlichting door nationaal onderwijs.Ga naar eind11 Van het verlichte karakter èn van de representatieve waarde van dit tijdschrift wil ik uitgaan, om aan de hand van de ontwikkelingsgang van de personen, die het gedragen hebben iets te laten zien van de samenhang van de geschiedenis tussen 1795 en 1810, wanneer deze beschouwd wordt tegen de achtergrond van de Verlichting. De uitgever van ‘De Democraten’ was Jacobus Adrianus Crajenschot (1746-1835).Ga naar eind12 Zijn leven heeft nog geen biograaf gevonden en in de geschiedschrijving wordt hij nauwelijks genoemd. Toch is hij een interessante en intrigerende persoonlijkheid, voorzover dat blijkt uit de schaarse gegevens, die ik over hem gevonden heb. Zijn vader was in de tweede helft van de achttiende eeuw een van de bekendste rooms katholieke boekhandelaren en uitgevers te Amsterdam.Ga naar eind13 | |
[pagina 74]
| |
Hij zond zijn zoon op twaalfjarige leeftijd naar de latijnse school van de jezuïeten te Ravenstein en nam hem later op in zijn eigen zaak.Ga naar eind14 Jacobus begon in de zeventiger jaren voor zich zelf en ging toen zijn eigen, zeer opmerkelijke weg, zowel in zijn particuliere leven, als in zijn werk. In 1778 werd hij vrijmetselaar en bleef dat waarschijnlijk tot vlak voor zijn dood.Ga naar eind15 Hij bracht het in de orde tot de zeer hoge graad van prins souverein van het rozenkruis en was meer dan tien jaar grootthesaurier in het bestuur van het hoofdkapittel van de oppergraden.Ga naar eind16 In de tijd voor 1795 onderscheidde hij zich in zijn werk door enkele zeer opvallende initiatieven. Hij was de uitgever van de patriotse ‘Le Politique Hollandais’, van het verlichte letterkundige tijdschrift ‘De Recensent’ en van de eerste jaargang van Nederlands oudste rooms katholieke periodiek ‘De Kerkelijke Bibliotheek’.Ga naar eind17 In 1794 was hij lid van het Amsterdamse revolutionaire comitee en moest ten gevolge van dreigende vervolging de wijk nemen.Ga naar eind18 Volgens zijn eigen zeggen trad hij daarna op als tolk voor de Franse volksvertegenwoordigers en generaals bij hun binnenkomst in de Republiek.Ga naar eind19 Ook na 1795 was hij politiek zeer actief, vooral in Amsterdam. Hij maakte onder andere deel uit van het overkoepelend bureau van de grondvergaderingen in die stad en had vanaf 22 mei 1797 zitting in de gemeenteraad. De radicale omwenteling van 22 januari kostte hem zijn zetel, waarop hij echter na het keren van het tij op 12 juni weer kon plaats nemen. Vlak daarop nam hij zijn ontslag om lid te kunnen worden van het Intermediair Administratief Bestuur van Holland.Ga naar eind20 Crajenschot was lid van Doctrina en van de voor de democratische beweging uiterst belangrijke sociëteit ‘Voor Een- en Ondeelbaarheid’.Ga naar eind21 Dat hij, gezien deze staat van dienst, uitgever van ‘De Democraten’ was, meen ik dan ook niet te mogen toeschrijven aan louter economische overwegingen of aan toevallige omstandigheden. Dit weekblad vertolkte zijn opvattingen en zijn politiek engagement deed hem eraan meewerken.Ga naar eind22 Deze democraat bood niettemin in 1807 verschillende keren zijn diensten aan de koning aan, in requesten om plaatsing in het bestuur van Amsterdam of van het departement Amstelland.Ga naar eind23 Waarom deed hij dat? Op deze vraag heeft hij zelf het volgende antwoord gegeven: Hoewel van nature en uit beginsel republikein, heeft tot mijn verdriet de ervaring mij geleerd dat de mens nog niet rijp is om zich aan de rede te onderwerpen en zich door haar licht te laten leiden. Gewikkeld in de windselen van de vooroordelen, waarin het eigen belang en het fanatisme hem nog lang zullen vasthouden, en verblind door een valse luister, is de mens niet in staat zich van al deze banden los te maken. Daarom verlaat ik mijn systeem van republicanisme en onderwerp ik mij aan de monarchie.Ga naar eind24 Een officiële betrekking leverde deze bekering niet op, maar uit van Crajenschot bewaard gebleven en nog maar onlangs aan de vergetelheid ontrukte papieren meen ik te mogen opmaken dat hij verschillende keren opgetreden is als geheim agent en plannenmaker achter de scher- | |
[pagina 75]
| |
men. Hij leverde aan Gateau veel gegevens voor diens in het Kabinets-archief bewaarde en door Colenbrander gepubliceerde persoonsbeoordelingen.Ga naar eind25 Voor een niet met name genoemde, bevriende fransman schreef hij eind april, begin mei 1807 een uitvoerige memorie over de godsdienstige groeperingen binnen het koninkrijk.Ga naar eind26 Beide stukken zijn zeer interessant en verdienen een groter bekendheid. Zij worden echter in belangrijkheid verre overtroffen door een andere memorie. Sinds het begin van zijn koningschap was de koning geconfronteerd met het vraagstuk van de erediensten. Vooral van joodse en rooms-katholieke zijde bereikten hem verzoeken om gelijkberechtiging en de Lodewijk toonde zich daar zeer gevoelig voor.Ga naar eind27 Omdat het een gecompliceerde materie betrof, vereiste een verantwoorde besluitvorming dat zowel de beginselen goed werden afgewogen, als de gevolgen van hun toepassing werden berekend. In het begin van 1808 kreeg de koning een staat onder ogen van de rooms-katholieke geestelijkheid en een berekening van de kosten van salariëring.Ga naar eind28 Toen hij daarop een rapport vroeg van een rooms-katholiek lid van de Staatsraad, de uit Brabant afkomstige P.J. Cuypers, verbond deze de subsidiëring met de wenselijkheid van een volledige organisatie van de Kerken en een regeling van hun verhouding tot de burgerlijke overheid.Ga naar eind29 Dit geheime rapport, waarvan de behandeling zich grotendeels voltrokken moet hebben op kabinetsniveau, leidde uiteindelijk tot het bekende godsdienstdecreet van 2 augustus 1808.Ga naar eind30 Voordat het echter zo ver was, werd aan verschillende personen om advies gevraagd en op de een of andere manier is ook Crajenschot erbij betrokken geraakt. Uit bewaarde brieven blijkt dat hij eind februari 1808 met de problematiek bezig was.Ga naar eind31 Zijn eindrapport dateert van 10 april 1808 en moet de koning bereikt hebben op kabinetsniveau.Ga naar eind32 De strekking ervan, en daar gaat het hier om, was dat de Rooms-Katholieke Kerk in het koninkrijk in het belang van de staat tot een verlichte Kerk moest worden gemaakt met de hulp van de koning. Want alleen als men erin zou slagen de Verlichting in de Kerken te laten doordringen, zou er een einde kunnen worden gemaakt aan de op godsdienstige tegenstellingen gebaseerde verdeeldheid, die sedert eeuwen in het land heerste en die een tijdbom vormde onder de huidige samenleving.
Was Crajenschot in zijn ontwikkeling een uitzondering? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, nodig ik u uit om met mij de levensloop te bezien van de twee belangrijkste medewerkers aan ‘De Democraten’, Isaac Jan Alexander Gogel en Willem Antony Ockerse.Ga naar eind33 Laatstgenoemde was tot 1795 predikant geweest te Wijk bij Duurstede. Na de omwenteling raakte hij te Amsterdam in de politiek verzeild en in 1797 werd hij door het tweede kiesdistrict van die stad gekozen tot lid van de Nationale Vergadering. Hij kwam terecht in de grondwetcommissie en speelde een belangrijke rol bij de opstelling van de staatsregeling van 1798.Ga naar eind34 Toen de tweede omwenteling van dat jaar zijn politieke carrière afbrak, trok hij zich teleurgesteld terug uit de politiek en legde hij zich | |
[pagina 76]
| |
toe op de effectenhandel. Crajenschot zegt van hem, dat hij, die tevoren de democratie gepreekt had, enkele jaren later verkondigde dat het volk onmogelijk zelf iets kon doen.Ga naar eind35 Gateau zwakte dit oordeel iets af, maar ook zijn beschrijving van Ockerse onthult een aanzienlijke verandering in diens houding.Ga naar eind36 In december 1806 wendde deze ex-democraat zich tot de koning. Net als Crajenschot bekende hij overtuigd republikein te zijn geweest. Hij was politiek zeer actief geweest, doch had dat toneel met walging verlaten. Hoewel hij overtuigd was geraakt van de voordelen van de monarchie, stond hij aanvankelijk zeer sceptisch tegenover de invoering van deze regeringsvorm, omdat deze teveel afweek van de eigen tradities. Hij moest echter toegeven dat de koning er door zijn wijsheid en goedheid in geslaagd was alle vooroordelen en oude partijschappen te doen verdwijnen. Hij bood daarom in alle bescheidenheid zijn diensten aan.Ga naar eind37 Hij bleef niettemin aanhanger van de Verlichting, ook nadat hij de democratische consequentie ervan niet langer wenste te trekken.Ga naar eind38
Rest nog de in Staats-Brabant geboren, maar vooral in en vanuit Amsterdam werkzame financiële expert Gogel. Met Crajenschot was hij in 1794 lid van het comitee, dat de revolutie voorbereidde.Ga naar eind39 In de jaren direct na de omwenteling toonde hij zich een overtuigd democraat en hij aanvaardde in 1798 van harte de staatsregeling, die zo ongeveer alles bevatte, wat hij erin wenste: volksvertegenwoordiging bij representatie, opheffing van de gewestelijke autonomie, de ineensmelting van de gewestelijke schulden en het vooruitzicht op één, landelijk belastingstelsel. Niettemin constateerde hij eind 1800, begin 1801 dat de staatsregeling niet voldeed, omdat de volksvertegenwoordiging een goed en slagvaardig beleid onmogelijk maakte. Hij, die vóór 1798 al voorstander was van een krachtig uitvoerend bewind, zocht toen de oplossing in de versterking van deze macht ten koste van de wetgevende.Ga naar eind40 In 1804 had Gogel inderdaad moeite met de invoering van een eenhoofdig bestuur, maar als ik de correspondentie rond Schimmelpennincks informatiearbeid goed beluister, dan meen ik daaruit, anders dan De Wit doet, de conclusie te mogen trekken, dat de bezwaren vooral voortkwamen uit overwegingen van historische en tactische aard.Ga naar eind41 Hij tilde uiteindelijk zwaarder aan andere verlichte programmapunten, dan aan ‘de zogenaamde overdreven wijsgeerige beginselen, welke met de tegenwoordigen staat van het menschdom niet (overeenkwamen)...’ Despotisme wilde hij met alle beschikbare middelen uitroeien, maar hij verstond daaronder de gewestelijke en lokale zelfstandigheid, die de werking van het centrale bestuur op in zijn ogen willekeurige wijze belemmerden.Ga naar eind42 Ook in 1806 was de keuze voor de monarchie zeker niet gemakkelijk, maar hij kon als een aanhanger van een sterk centraal gezag tegen het koningschap slechts vormbezwaren hebben. Toen Gogel in een gesprek met Lodewijk tot de ontdekking kwam dat zijn belangrijkste programmapunten realiseerbaar waren en dat zijn nieuwe chef eigenlijk best mee viel, ging hij overstag.Ga naar eind43 Als dienaar van de koning had hij | |
[pagina 77]
| |
het af en toe best moeilijk, maar hij maakte op zijn beurt gretig gebruik van de gegeven staatkundige constructie om zijn belastinghervorming en de opheffing van de gilden er door te krijgen.Ga naar eind44 Men hoort hem in deze jaren zelfs klagen over pogingen van het Wetgevend Lichaam om meer bevoegdheden te krijgen.Ga naar eind45 Bij de keuze van de proefpersonen gold als criterium dat ze representant moesten zijn en geen sohst. Er is echter wel wat meer nodig dan een drietal democraten om conclusies te kunnen trekken, die aanspraak kunnen maken op algemener geldigheid. De eerlijkheid gebiedt het te vermelden dat inderdaad niet iedereen dezelfde weg gegaan is. Crajenschot en de zijnen waren echter eerder regel dan uitzondering. Veel van hun tijdgenoten ontwikkelden zich op dezelfde manier. Kritische waarnemers verbaasden zich er zelfs over hoe gemakkelijk en als vanzelfsprekend het allemaal ging.Ga naar eind46 Zonder uitputtend te willen zijn, geef ik daarvan nog enkele voorbeelden, zowel van personen als van groepen. Wat de personen betreft signaleer ik Vreede, Van Langen en Fijnje. Zij waren de belangrijkste van de vijf directeuren van het eerste Uitvoerende Bewind, dat dankzij een staatsgreep van de radicale democraten aan de macht kwam. Pieter Vreede vroeg in dec. 1806, na vooroverleg met de minister van justitie, J.F.R. van Hooff, in het algemeen om een aanstelling in overeenstemming met zijn capaciteiten.Ga naar eind47 In mei 1807 verzocht hij om een aanstelling als lid van de Staatsraad.Ga naar eind48 Hij probeerde verder de aandacht van de koning op zich te vestigen door het indienen van memories betreffende de bevordering van de industrie.Ga naar eind49 S.J. van Langen wendde zich reeds in juli 1806 tot de koning en herhaalde zijn sollicitatie in april 1807.Ga naar eind50 Nog in 1810 kwam een van konings aalmoezeniers, Cramer, met getuigschriften ten gunste van de tot dan toe blijkbaar onaanvaardbare voormalige Directeur.Ga naar eind51 W. Fijnje slaagde erin te worden aangesteld tot directeur van de Koninklijke Courant en was daarmee van het driemanschap de meest succesvolle in het streven naar rehabilitatie.Ga naar eind52 Niettemin wilde hij nog meer en verzocht de koning in 1807 om aan hem te denken bij de reorganisatie van de departementale besturen.Ga naar eind53 Wat de groepen betreft noem ik de vrijmetselarij, een wat verwaarloosd hoofdstuk in de Nederlandse geschiedschrijving. De ordebroeders, die in 1798 de beginselen van de revolutie lieten doorwerken in hun statuten, vroegen in 1807 toestemming van de regering om een grootloge bijeen te mogen roepen. Nadat ze op dit verzoek een positief antwoord ontvangen hadden, gingen ze zelfs op audiëntie bij de koning om de orde in zijn bescherming aan te bevelen en om de koning te verzekeren van hun eerbied voor hem en voor de wetten van het land.Ga naar eind54 Onder koning Willem I zou deze band met de staat zelfs gestalte krijgen in het grootmeesterschap van prins Frederik en in de dienstbaarheid aan de politiek van eenmaking van Noord en Zuid.Ga naar eind55 In de tweede plaats meen ik de Maatschappij ‘Tot Nut van 't Algemeen’ te mogen vermelden. Dit bij uitstek karakteristieke product van | |
[pagina 78]
| |
de Nederlandse Verlichting was evenzeer dienstbaar aan de Nationale Vergadering en de agent van Nationale Opvoeding als aan de raadpensionaris en de koning.Ga naar eind56 En zij schroomde niet om een beroep te doen op de macht van de overheid om haar werk te bevorderen.Ga naar eind57 De derde en laatste, maar zeker niet de minste van de groepen die ik hier naar voren wil halen, was die van de ambtenaren. Het is opvallend te zien hoe verschillende uitgesproken revolutionairen er door alle verwikkelingen heen in slaagden in dienst te blijven. De deskundigheid, die ze onmisbaar deed zijn, maakte ze tevens tot dragers bij uitstek van de Verlichting. Hun betekenis nam sedert 1795 snel toe, naarmate de macht van de centrale overheid groeide en het werk ervan zich tot meer terreinen van de samenleving ging uitstrekken. De ambtenaren waren uitstekende uitvoerders van het beleid, maar ze wisten het ook hun eigen richting te geven. Schoolvoorbeelden van hun ‘soort’ zijn Van der Ende voor onderwijs en Janssen voor eredienstzaken.Ga naar eind58 De ontwikkelingsgang van verlichte personen en groepen toont aan dat sommige standpunten in de loop van de tijd veranderden, maar dat de denkmanier gelijk bleef. De democraten van de jaren 1796-1798 bleken gevoelig voor de voordelen van de autocratie, zoals die vanaf 1805 in Nederland gestalte kreeg, zonder dat ze de Verlichting verloochenden. Ik zou haast zeggen: integendeel. Immers met behulp van een sterk gezag zagen ze kans veel van hun idealen te verwerkelijken, waarvoor ze vergeefs gestreden hadden in een staatkundige constructie, die meer in de lijn van de Verlichting lag. De Verlichting werd dus niet verloochend. Ik moet daar echter, op grond van hetgeen ik naar voren gebracht heb, onmiddellijk aan toevoegen, dat ze wel van karakter veranderde. Het geloof in de voortreffelijkheid van de rede en in de vervolmaakbaarheid van de mens bleef. De aanhangers van de Verlichting raakten echter teleurgesteld in de redelijkheid van hun medemens en begonnen zijn vervolmaakbaarheid steeds meer te beschouwen als een zaak van zeer lange termijn en generatieslange opvoedkundige arbeid. Voorzover ze het al niet waren, werden ze elitair en gevoelig voor de mogelijkheden van de macht. Crajenschots plannen tot verlichting van de Rooms-Katholieke Kerk maken het zelfs verleidelijk om de thematiek van dit colloquium om te draaien en te spreken van ‘despotieke Verlichting’. Er was nog een tweede verandering in het karakter van de Verlichting. Vóór 1795 was ze vooral de manier van denken van degenen, die van macht verstoken waren, na 1795 die van de machthebbers. Deze vormden echter geenszins een consistente groep, zodat een nieuwe machtstrijd ontstond. Door de ervaring met de toepassing van de democratie en door druk van zowel buitenaf als binnenuit leidde deze strijd tot het vervangen van oude tegenstellingen én tot het aanscherpen van nieuwe. Er kwam een hergroepering tot stand. De uit verschillende van de oude partijen afkomstige aanhangers van een gematigde Verlichting vonden | |
[pagina 79]
| |
elkaar en vormden de basis, waarop het bestuur van Koning Lodewijk kon rusten. Als ik aan het slot de probleemstelling van het begin nog eens herhaal en de vraag stel of de concentratie van macht onder koning Lodewijk een uitloper was van het verlicht absolutisme, dan meen ik daarop ontkennend te moeten antwoorden. Zij was geen door de Verlichting getemperd absolutisme, maar een de Verlichting temperende autocratie.
Th. Clemens | |
[pagina 83]
| |
Summary
|
|