Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||
Een stedelijke reactie op de politiek van Jozef II. Het geval Brugge: het onverwachte Jozefisme van de ambachten en de volksmassaDe hervormingen van Jozef II lokten sympathie en verwachtingen uit bij de laagste bevolkingsklassen. De discussies rond de hervormingspogingen van Jozef II maakten een groep mensen politiek bewust. Afschaffing en afremming van die hervormingen door de opvolgers van Jozef II, keizers Leopold II en zijn zoon Frans II brachten die politiek bewusten tot het Jacobinisme. We willen deze drie vaststellingen van E. Wangermann over het bewind van Jozef II in de Oostenrijkse Erflanden toetsen aan de gebeurtenissen te Brugge.Ga naar eind1 De Bruggelingen hadden Jozef II persoonlijk leren kennen door zijn bezoek aan de stad op 13 en 14 juni 1781. Tijdens dit korte bezoek werden de Bruggelingen door een soort collectieve geestdrift aangegrepen. Iedereen geloofde in de goede bedoelingen van de keizer ten opzichte van Brugge. Jozef II werd er geprezen om zijn eenvoud, zijn grote werkkracht en de directe omgang met zijn onderdanen.Ga naar eind2 Dit korte persoonlijke contact met de stad zou trouwens van belang blijken voor de lateren mythevorming rond Jozef II. | |||||||
1. Tegenstanders van de keizerlijke politiekDe idylle tussen de stad en de verlichte despoot zou niet al te lang duren. In een bijzonder snel tempo werden bestuurshervormingen en in het maatschappelijk en religieus leven ingrijpende edicten afgekondigd.Ga naar eind3 Geleidelijk zouden de meeste Brugse geestelijken zich tegen de keizer keren. Het tolerantie-edict van 12 november 1781, de afschaffing van talrijke volgens Jozef II overbodige kloostergemeenschappen in de periode 1783-1784, het verbod van 26 juni 1784 om nog in de stadskernen te begraven, hadden de geestelijkheid doen grommen. Daarbij kwam dan nog de ordonnantie van 16 oktober 1786 die bepaalde dat alle seminaristen voortaan in het keizerlijk seminarie te Leuven moesten studeren. De Brugse bisschop Mgr. F. Brenart had gepoogd de publieke opinie tegen deze keizerlijke verordeningen op te hitsen. Dit mislukte volkomen.Ga naar eind4 Alles veranderde door de publikatie van de bekende decreten van 1 januari 1787 die de juridische en bestuurlijke instellingen van de Zuidelijke Nederlanden hervormden. Met één pennetrek werden de | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
drie oude en eerbiedwaardige Collaterale Raden afgeschaft en vervangen door de Koninklijke Raad van het Gouvernement. Ook alle rechtbanken, behalve de militaire, en de bestendige deputaties van de provinciale Staten werden ontbonden. In de plaats daarvan werd het land nu in 9 kreitsen en daarna nog in talrijke districten ingedeeld. Nieuwe rechtbanken werden op de nieuwe administratieve basis ingeplant. Concreet gezien betekende dit voor Brugge het volgende: zowel de magistraten van het Brugse Vrije, het Proostse, het Kannunnikse als die van de stad verloren hun rechterlijke bevoegdheid. Vermoedelijk zouden ze op de lange duur ook hun bestuurlijke bevoegdheid verliezen en zodoende helemaal overbodig worden. Velen vreesden volkomen terecht spoedig ontslagen te worden.Ga naar eind5 Deze hervormingen vonden te Brugge een begin van toepassing: vanaf 1 mei 1787 zetelden er de nieuwe gekozen rechters van de nieuwe keizerlijke rechtbank. Brugge was ook de hoofdplaats van een kreits geworden. Op 21 maart 1787 deed de intendant J.Ch. de Mahieu zijn plechtige intrede te Brugge.Ga naar eind6 Alhoewel al deze bestuurlijke en juridische hervormingen omwille van het protest eerst door de landvoogden en de waarnemend gouverneur graaf de Murray en later door de keizer zelf ingetrokken werden, vreesden belanghebbenden terecht dat het slechts een tijdelijke opschorting betrof. Dit was bijzonder erg voor de vele tientallen ambtsadellijke families van door de keizerlijke administratie aangestelde wethouders van Brugge en het Bruse Vrije die in de stad woonden. Normaal behoorden ze tot de aanhangers van de keizer aan wie ze hun ambten dankten.Ga naar eind7 Nu het verlies van hun ambten en inkomsten waarschijnlijk werd, kwamen ze in opstand tegen het keizerlijk gezag en zochten contact met de andere ontevreden groep: de geestelijkheid.Ga naar eind8 Samen zouden ze vanaf 1787 een monsterverbond sluiten en de overwinnaars van de Brabantse Omwenteling (1789-1790) worden. Deze antihervormingsgezinde ambtsedellieden noemen we de traditionalistische notabelen. Naast deze twee machtige groepen anti-jozefistische traditionalisten: ambtsedellieden en geestelijken opereerde er vanuit Brugge een kleine kern democraten die om totaal andere redenen tegen Jozef II opkwamen. Samen met hun leider advocaat Ysenbrandt waren ze voorstanders van de volkssoevereiniteit en aanvaardden daarom het dictatoriaal optreden van Jozef II niet. Het is wel belangrijk te stellen dat deze groep zich los van het Brabantse Vonckisme ontwikkelde en geen contacten onderhield met de twee traditionalistische oppositiegroepen: geestelijkheid en notabele traditionalisten.Ga naar eind9 Deze 3 oppositiegroepen zijn bijna modaal te noemen van wat in Oostenrijkse Nederlanden gebeurde. | |||||||
2. Voorstanders van de keizerlijke hervormingenAnders was het gesteld met de pro-jozefistische groepen. Uiteraard was er, zoals overal, een kleine groep van vooral voorname ambtsedellieden | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
die hoe dan ook de keizer trouw bleven. Ze waren gegroepeerd rond de spilfiguur burgemeester Robert Coppieters. Soms liep de scheidingslijn tussen keizersgezinde en anti-jozefistische ambtsedellieden dwars door de families: Coppieters schoonzoon A. de Peneranda was een leider van de notabele traditionalisten. Vele van die ambtsedellieden waren verbijsterd door de keizerlijke hervormingen en bleven maar trouw aan de keizer omdat ze hun hoge functies aan de keizer te danken hadden en verwachtten dat de keizer ook hun nakomelingen verder zou begunstigen.Ga naar eind10 Naast deze traditionele groep waren er ook bepaalde intellectuelen zowel burgers als geestelijken, die omwille van het vooruitstrevend karakter van de hervormingen van Jozef II, duidelijk lieten weten dat ze het voor de keizer hadden.Ga naar eind11 De voornaamste intellectuele royalist was zonder enige twijfel priester Jan van Hese.Ga naar eind12 | |||||||
2a. De AmbachtenTotaal onverwacht daagt een andere machtige groep op als verdediger van de Jozefistische politiek: de Brugse ambachten. Het merendeel van de ongeveer 40 Brugse ambachten werkte uitsluitend voor de plaatselijke markt. Ze voelden zich zowel door de stad als door het gouvernement bedreigd in hun zeer winstgevende productie- en distributiemonopolies. Ook beseften ze voortaan niet langer de toegang tot hun ambacht voor niet-familieleden te kunnen afsluiten. Ze waren ook gefrustreerd omdat ze in de stad niet de minste werkelijke politieke macht bezaten. Wel waren ze van oudsher lid van de algemene vergadering van de 3 banken van het stadsbestuur (de Wet). De Wet bestaande uit burgemeester en schepenen was verplicht tot samenroeping van de 3 banken, waarin naast de oud-burgemeesters (1ste bank) en de oud-schepenen (2de bank) de 40 dekens van de ambachten als 3de bank zetelden, voor de jaarlijkse goedkeuring van de stadsrekening, het invoeren van nieuwe stadsbelastingen, het goedkeuren van een subsidie aan de vorst en het bepalen van de voorwaarden waarop de inhuldiging van een nieuwe vorst zou aanvaard worden. Dit was evenwel een loutere formaliteit geworden omdat de 3 banken sedert mensengeheugenis steeds het advies van het schepencolleges vroegen en ook involgden. Het veroveren van de politieke macht zou een dwingende opgave worden om een verdere aftakeling van de ambachten tegen te gaan.Ga naar eind13 De Brugse ambachten aanvaardden tenvolle de beruchte decreten van 1 januari 1787. Te Brugge kwam een rechtbank van eerste aanleg die uit 7 raadsheren zou bestaan. Om twee redenen waren de dekens uiterst tevreden over deze nieuwe maatregel. Enerzijds hoopten ze dat hun processen nu een korter beloop zouden hebben en dat ze voor beroep niet meer naar Gent en naar Mechelen zouden moeten trekken en anderzijds waren ze vereerd dat zij zélf met de twee overige leden van de algemene vergadering van de drie banken de nieuwe rechters zouden mogen aanstellen.Ga naar eind14 Wanneer J.Ch. de Mahieu, de intendant van Brugge, op 21 | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
maart 1787 zijn intrede in de stad deed, werd hij door de ambachtslui als een vorst ontvangen. Ze schonken hem rode en witte wijn. Alle dekens gingen hem 's anderendaags opzoeken om hem welkom te heten.Ga naar eind15 De ambachten gingen dan ook niet akkoord met de schorsing van de nieuwe instellingen. Hun ontevredenheid bleek duidelijk uit een aantal vlugschriften.Ga naar eind16 De concensus met de keizerlijke politiek was bij de ambachtslieden zeer groot. Dat was wel verwonderlijk, want er bestond een zeer storend element waar de Brugse ambachten blijkbaar geen rekening mee hielden. Jozef II had namelijk op 17 maart 1787 een decreet afgekondigd waardoor de ambachten helemaal aan banden werden gelegd. Ze verloren hun financiële en juridische autonomie en mochten er geen griffiers en knechten meer op na houden. Eigenlijk konden ze alléén nog de lopende zaken afhandelen.Ga naar eind17 Jozef II trok reeds op 29 mei dit decreet in en schafte meteen ook de zes eerste artikelen af van het decreet van Maria Theresia van 17 januari 1771 waarin was voorgeschreven dat de ambachten geen processen mochten inspannen zonder voorafgaande toelating van het stadsbestuur.Ga naar eind18 Een en ander leidde tot een hernieuwde politieke bewustwording van de ambachten. De Brugse ambachtslieden hadden geen duidelijk inzicht in de werkelijke politieke doelstellingen van Jozef II. Alléén merkten ze dat het door hen als arrogant en hautain ervaren stadsbestuur door Jozef II, die nieuwe bestuursinstellingen wou, werd in vraag gesteld. De stadsmagistraten vreesden trouwens duidelijk voor hun ambten. Door de verkiezing van de rechtbank hadden de ambachten trouwens ervaren dat de keizer brede volkslagen en dus ook de ambachten in het bestuur wou betrekken. Hadden trouwens de landvoogden niet verklaard dat ‘generaelijk alle privilegien zoo algemeen als particulier binnen deze provintie van over merkelijke jaeren zijn erstelt?’.Ga naar eind19 Op 21 juni 1787 zetten de ambachten een belangrijke stap: voor het eerst sinds mensenheugenis kwam het bestuurscollege van de ambachten de ‘swaerdekens’ weer officieel samen.Ga naar eind20 Van nu af aan zullen de ambachten voor het eerst sinds eeuwen weer als een politieke groep ageren. Jozef II is er duidelijk - maar uiteraard zeer ongewild - in geslaagd de Brugse ambachten tot een politieke actiegroep te vitaliseren. Meteen beginnen ambachten zoals vleeshouwers en timmerlieden een aantal afgeschafte maar zeer lucratieve monopolistische voorrechten terug op te eisen.Ga naar eind21 Reeds in hun eerste vergadering van 21 juni 1787 stellen de ‘swaerdekens’ de basisgedachten van hun politiek programma vast:
| |||||||
[pagina 28]
| |||||||
Van al deze voorstellen kon alléén het laatste spoedig ingewilligd worden. Op 30 juni 1787 werd met groot ceremonieel de koffer met de stadskeuren geopend. De ‘swaerdekens’ konden nu in de speciale kamer van het belfort speuren naar hun oude middeleeuwse voorrechten.Ga naar eind23 Deze daad was natuurlijk totaal tegengesteld aan de politiek van Jozef II. Toch dachten de ambachten dat de keizer hun gedrag ten zeerste zou goedkeuren. Na dit eerste succes wilden de Brugse ‘swaerdekens’ trouwens een vergadering van alle Vlaamse ambachten organiseren om samen de strijd voor het behoud van hun voorrechten te bespreken. Dit plan liep spaak op de weigering van de Gentse ambachten die in de Carolijnse Concessie een beletsel vonden om samen te vergaderen.Ga naar eind24 Onder druk van de omstandigheden zullen de ambachten zich voortaan het lot van de armste volksklassen aantrekken en zich uitroepen tot de enige verdedigers van het arme volk. Trouwens ook de Brugse volksmassa was overwegend keizersgezind. Deze houding van de ambachten zal bijzonder goed tot uiting komen tijdens het volksoproer van 30-31 juli en 1 augustus 1787. Deze belangrijke volksoproer was vooral gericht tegen de voedselhamsteraars maar ook tegen de uitdagende aristocraten van het tegen Jozef II agerende en door de magistraat gesteunde patriottisch korps. Het stadsbestuur en het Oostenrijks regiment stonden machteloos tegen deze volksoproer. De ambachten patrouilleerden en herstelden de orde op uitdrukkelijke voorwaarde dat ‘het edel magistraat beloofde de gemeente te soulageeren in alles dat van hunne machte zoude afhangkelijck sijn’.Ga naar eind25 De ambachten verhinderden ook, dat toen eenmaal de orde hersteld was, het stadsbestuur enkele ter dood veroordeelde herrieschoppers zou laten terechtstellen.Ga naar eind26 In september en oktober 1787 bewandelden de Brugse ambachten verder de ingeslagen weg. In een tweetal publieke en gedrukte rekwesten spoorden ze er het stadsbestuur toe aan iets voor de arme volksklassen te ondernemen. Omwille van de hoge graanprijs moest het stadsbestuur er bij het Gouvernement op aandringen de vrije graanuitvoer te verbieden.Ga naar eind27 Bovendien eisten ze dringend een gebaar van de magistraat waaruit zou blijken dat deze met het volk meevoelde. Een mooi gebaar zou bestaan in het verminderen van bepaalde consumptierechten, zoals die op meel, brandstoffen, bier en vlees, die zwaar op de volksmassa drukten. Ze stelden voor in de plaats daarvan meer rechten op wijn en luxepaarden te heffen.Ga naar eind28 Dit optreden van de ‘swaerdekens’ maakte indruk op de wethouders. Ze zochten reeds naar een middel om de voedselvoorziening goedkoper te doen uitvallen. Ze aarzelden niet de stad daarvoor grote financiële inspanningen te laten getroosten door o.m. graan op te kopen en dan op de markt tegen een redelijke prijs te verkopen. Ook stelden ze een maximumprijs voor rogge vast.Ga naar eind29 Eigen stadsrechten schaften ze niet | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
af. Ze deden echter een inspanning om het provinciaal maalderijrecht te doen afschaffen. Deze poging werd met succes bekroond. Op 25 september 1787 besloten de Staten van Vlaanderen dan ook vanaf 1 november 1787 het provinciaal maalderijrecht op te schorten.Ga naar eind30 De ambachten die in de wolken waren door dit succes genazen duidelijk van een minderwaardigheidscomplex en putten uit de kennis van het verleden argumenten voor hun politieke aspiraties. Sommige zoals de vleeshouwers publiceerden hun eigen geschiedenis onder de vorm van een nieuwjaarswens van 1788.Ga naar eind31 Aan dit geschrift zou H. Conscience zich trouwens nog inspireren voor zijn ‘Leeuw van Vlaanderen’. Veel haalden de ambachtslieden uit de ‘Verzaemelinge van eenige oude wetten ende privilegiën’ die eind 1787, juist op het gepaste tijdstip, door drukker Van Praet werd uitgegeven.Ga naar eind32 De bundel bevatte de tekst van een aantal privilegiën die aan de stad Brugge tijdens de middeleeuwen en vooral tijdens de regering van Maria van Bourgondië werden verleend. Uit deze documenten bleek dat niemand nog van belastingen mocht vrijgesteld worden en dat niemand in de nabijheid van de stad een ambacht mocht uitoefenen noch een winkel openhouden. Ook vonden de 9 ‘swaerdekens’ er dat ze allen recht hadden op een schepenzetel. Hierop steunend vroegen de dekens aan de Koninklijke Raad van het Gouvernement de vervanging van de reeds 17 jaar in dienst zijnde stadsmagistraat. Uiteraard wensten ze zélf als magistraten te zetelen.Ga naar eind33 Nieuwe wethouders werden op 7 maart 1788 aangesteld. De samenstelling gebeurde anders dan de ‘swaerdekens’ hadden gewenst: het waren royalistische ambtsedellieden. Toen bleek dat de nieuwe wethouders helemaal niet opgetogen waren met die lastige ‘swaerdekens’ en dat de procureur-fiscaal van de Raad van Vlaanderen Maroucx bezig was met een onderzoek over hun activiteiten, stuurden ze onmiddellijk een lange boodschap naar de enige autoriteit die ze nog vertrouwden: de keizer.Ga naar eind34 Uiteraard is dit rekest van 29 april 1788 een ongemeen belangrijk document voor de kennis van de politieke ideeën en programmapunten van de ‘swaerdekens’.Ga naar eind35 Het kwam er op neer dat de dekens alléén nog maar vertrouwen hadden in de keizer die doelbewust opkwam voor de belangen van de ‘derde stand’. Alléén de keizer begreep de ‘derde stand’ en wou samen met de derde stand de Nederlanden tot grotere bloei brengen. Dit was niet naar de zin van de aristocratische bestuurders van de stad die deze keizerlijke politiek uit eigenbelang boycotten. Trouwens alléén de derde stand (dus de ambachtslieden) waren bekwaam de stad te besturen. Dit was in de 14de en 15de eeuw duidelijk gebleken. Het verval van Brugge was te wijten aan de onbekwaamheid van de notabele bestuurders die de derde stand méér en méér verknechten. De Koninklijke Raad van het Gouvernement behandelde het rekest en liet een diepgaand onderzoek instellen naar het gedrag van de dekens. Een rechtstreeks antwoord kregen ze evenwel niet.Ga naar eind36 Ondertussen was het college van ‘swaerdekens’ een geduchte politieke | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
macht geworden in de stad. Bij het bepalen van de nieuwe belasting voor de burgerlijke wacht konden de ambachten van de twee andere machtsgroepen (royalistische magistraat en notabele traditionalisten) een compromis afdwingen. Dit gebeurde voor het eerst sinds mensengeheugenis en duidelijk volgens de voorwaarden van ambachten, d.w.z. zonder vrijstellingen voor stadsmagistraten en geestelijken.Ga naar eind37 Omdat ze er lucht van hadden gekregen dat de stadsmagistraten stappen ondernamen om te proberen de ‘swaerdekens’ te beletten te vergaderen, wilden ze als lid van de derde bank van het stadsbestuur een keizerlijke bede voor 3 miljoen gulden aan de Staten van Vlaanderen omwille van de oorlog tegen de Turken niet goedkeuren. Via een kunstgreep slaagde burgemeester Coppieters er in toch de bede te laten aanvaarden. De ‘swaerdekens’ werden nu ook gevaarlijk voor de keizerlijke administratie. Daarom was het Gouvernement het met het stadsbestuur eens dat vergaderingen van de ‘swaerdekens’ moesten verboden worden. Dit gebeurde door het Hallegebod van 16 juli 1789.Ga naar eind38 Ondanks alles bleven de ambachten die waren uitgeroepen tot ‘goede vaders en tongen van het volk’ de keizer trouw. Zonder hun medewerking werd op 17 november 1789 de stad van het Oostenrijks garnizoen bevrijd en begon ook te Brugge de Brabantse Omwenteling.Ga naar eind39 De ‘swaerdekens’ begrepen evenwel onmiddellijk dat ze uit de nieuwe situatie munt moesten proberen te slaan. Onmiddellijk organiseerden ze patrouilles in de stad om hun politieke kracht te manifesteren. De ‘swaerdekens’ waren dan ook goed vertegenwoordigd in het voorlopig bestuurscomité. De machtsstrijd tussen de notabele traditionalisten en de ambachten zou op een compromis eindigen. De leider van de ‘swaerdekens’, vleeshouwer Th. van Vijve, zou als eerste schepen in de nieuwe Wet van 11 december 1789 opgenomen worden. We vinden er ook een andere ambachtsleider, visverkoper B. Canneel, naast een viertal kooplieden. De hegemonie van de notabele traditionalisten was dus doorbroken. Tijdens de Brabantse Omwenteling konden de ambachten hun programma uitvoeren: talrijke oude afgeschafte corporatieve voorrechten werden hersteld. Ook zorgden ze ervoor dat ze konden blijven worden beschouwd als de enige vertegenwoordigers van het volk van Brugge.Ga naar eind40 Ook toen de Oostenrijkers terugkeerden zetten de ambachten hun strijd voor méér politieke macht en behoud van hun voorrechten verder. Meteen dachten ze ook in de nieuwe keizer Leopold II een bondgenoot te vinden. Ook bestreden ze ongenadig verder het uit notabelen bestaande stadsbestuur.Ga naar eind41 Niet tegen de keizer maar wel tegen het stadsbestuur reageerden de dekens toen ze op 12 mei 1791 als 3de bank van de algemene vergadering weigerden de voorwaarden tot het aanvaarden van de inhuldiging van keizer Leopold II als graaf van Vlaanderen goed te keuren. Ze weigerden te stemmen omdat het schepencollege hen niet op voorhand inzage van de documenten had verleend. Wat het stadsbestuur deed, was volgens hen strijdig met de wil van de keizer. Hij kon | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
zeker niet willen dat zijn onderdanden in een ‘tyranyque onwetentheyd’ zouden gelaten worden.Ga naar eind42 Toen kwam op 20 april 1792 de oorlog tussen Oostenrijk en Frankrijk. Keizer Leopold II was overleden en werd opgevolgd door Frans II. In de vergadering van de 3 banken van 22 mei 1792 moest over de inhuldiging van Frans II beslist worden. Omwille van het stedelijk verbod konden de ‘swaerdekens’ niet meer vergaderen en hadden ze daarom het gemeenschappelijk standpunt van de ambachten niet meer kunnen opstellen. Tijdens de algemene vergadering las iedere deken afzonderlijk het standpunt van zijn eigen ambacht voor. Het kwam er op neer dat iedereen tegen de inhuldiging stemde indien niet voorafgaandelijk door de vertegenwoordigers van de keizer een aantal beloften werden afgelegd. De ambachten wilden dus de keizer niet aanvaarden, tenzij hij zou gezworen hebben alle inbreken te herstellen, die sedert de inhuldiging van Karel VI op de rechten, vrijheden, gebruiken en voorrechten van het graafschap werden gepleegd.Ga naar eind43 De verhouding tussen de dekens en de royalistische magistraat was dus bar slecht te noemen. Niet te verwonderen dat de ambachten de zijde van de oppositie kozen. De oppositie was Frans georiënteerd en stond in nauw contact met het te Parijs gevestigde Comité des Belges et Liégcois Unis. Dit comité had op aandringen van een aantal Brugse revolutionairen een lijst opgesteld van een Brugse Schaduw-Wet die bij een gebeurlijke revolte de macht in de stad zou overnemen. Omwille van hun oppositiegeest waren ook de ambachten er goed in vertegenwoordigd. Thomas van Vijve, als eerste schepen; F. Moentack, deken van de merceniers, als tweede schepen; Bartholomeus Canneel, visverkoper als achtste schepen. Belangrijk was dat de twee kopmannen van de ambachten Van Vijve en Canneel vertegenwoordigd waren.Ga naar eind44 Het was normaal dat de democraten en de ambachten naar elkaar toegroeiden. Geleidelijk aan hadden de ambachten het over een andere boeg gegooid. Hun programma dat voorzag in rechtstreekse vertegenwoordiging van alle burgers en het heffen van lasten op luxegoederen verschilde slechts weinig van dat van de democraten. Opvallend was het feit dat de ambachten zich vereenzelvigden met de actie van de Gentse Collatie. | |||||||
2b. De VolksmassaDe ambachten bekommerden zich om het volk en waren keizersgezind. Ook de niet-politiek bewuste volksmassa reageerde spontaan pro-Jozef II. Dit gebeurde vooral uit haat tegen het hautaine aristocratische stadsbestuur. Niemand was trouwens de relletjes van 19 en 20 oktober 1771 vergeten. Toen waren volksmensen op aansturen van het stadsbestuur samengetroept voor het hotel waar de speciale gevolmachtigde van de regering luitenant Jooris verbleef. Toen de relletjes éénmaal tot bedaren gekomen waren, had het stadsbestuur een aantal menners laten aanhou- | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
den die dan in Gent ter dood veroordeeld werden.Ga naar eind45 Terecht werd van het stadsbestuur gezegd dat het ‘bloethonden, tirannen, moordenaars, verraders van de gemeente’ waren.Ga naar eind46 De volks massa dacht in de jaren zeventig en tachtig almaardoor dat de hoge graanprijzen steeds veroorzaakt waren met medeweten van het stadsbestuur. De aristocratische stadsmagistraten waren ‘bloetsuygers van de gemeente’ die mede verantwoordelijk waren voor de armoede van de lagere bevolkingsklassen.Ga naar eind47 In de strijd tussen de notabele traditionalisten en de keizer zou de volksmassa dan ook duidelijk partij trekken voor de keizer. Van de ongewoon sobere en eenvoudige keizer werd gedacht dat hij volksgezind was. Ook koesterden ze de vage en wellicht ongewittigde hoop dat de zware stadslasten op de consumptiegoederen door keizerlijke bemiddeling zouden afgeschaft worden.Ga naar eind48 Op 21 maart werd de nieuwe keizerlijke, intendant uitbundig door de ambachten ‘en den gemeenen man’ ontvangen.Ga naar eind49 De zeer belangrijke volksopstootjes van 30-31 juli en 1 augustus 1787 waren o.a. gericht tegen het patriottisch korps van de notabele traditionalisten. De volksmassa viel iedereen lastig die een patriottische cocarde droeg.Ga naar eind50 Op de Grote Markt en in de Steenstraat drongen ze een aantal winkels binnen waar cocarden en zilveren leeuwen verkocht werden en verplichtten de winkeliers de cocarden en leeuwen uit hun toonbanken weg te nemen.Ga naar eind51 Op een bepaald ogenblik roepen tijdens de incidenten een aantal vrouwen ‘vivat den keyzer en de Intendant’.Ga naar eind52 Talrijk zijn de uitroepen van de massa die wijzen op haat tegen de stadsmagistraat en sympathie voor de keizer, zoals de uitspraak van de 41-jarige kleermakersknecht Joannes de Wilde die almaardoor zou geroepen hebben: ‘Dat geheel het magistraet niet anders en bestond als in dieven en schelmen degonne het gemeente in de bolk staeken, dat hij scheet op de patriotten op de policie en op alles’. Dit was voldoende voor 30 jaar opsluiting in het correctiehuis te Gent.Ga naar eind53 Toen dan ook op 23 september 1787 bekend werd dat waarnemend gouverneur graaf Murray alle keizerlijke hervormingen had afgeschaft, liep de volksmassa dreigend en vloekend op straat.Ga naar eind54 Heel zeker bleef de Brugse volksmassa keizersgezind tot aan de Brabantse Omwenteling.Ga naar eind55 Deze houding veranderde niet tijdens de Brabantse Omwenteling. Onder de grootste onverschilligheid van de volksmassa werd de stad door de patriotten ingenomen. Het nieuw stadsbestuur bestond helemaal uit traditionalisten: zowel notabelen als ambachtsmeesters. Eén van hun voornaamste bekommernissen tijdens de eerste maanden van de revolutie bestond er in een middel te vinden om de massa kalm te houden. Vlees werd gratis uitgedeeld en de intrest van de Berg van Barmhartigheid verminderd van 15% tot 4%.Ga naar eind56 Ook werden uitgebreide maar nutteloze graafwerken georganiseerd om aan honderden werklozen werk te verschaffen. Maar het grootste gedeelte van de volksmassa hield niet van het nieuw bestuur. De nieuwe bewindvoerders kozen, ondanks enkele voordelen die aan de massa werden toegekend, een duidelijke anti-sociale politiek. | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
De ambachten wilden een aantal voordelen die hun knechten hadden weten te veroveren, afnemen. De traditionalisten verkozen o.a. terug een patriottisch korps op te richten, dat sterk geleek op de militie die in juli 1787 door de massa aangevallen was. Gelukkig was de graanprijs erg voordelig gedurende het jaar 1790. Een revolte zou dus niet zo gemakkelijk uitbreken. Toch waren er duidelijk tekenen van ontevredenheid bij de massa waar te nemen. Tijdens de maand januari 1790 werd een vrij eigenaardige samenzwering te Brugge ontmaskerd. Alles draaide rond twee schilderachtige figuren. Vooreerst Josef Verplancke, een stadssoldaat die belast was met het innen van de stadsrechten op de Kom. Hij had een aantal keren verklaard dat de huizen van de ‘vaederlanders en de staetsgezinden’ (dit zijn de traditionalisten) in de stad moesten geplunderd worden. Hij had in dit verband reeds een aantal personen aangesproken en ook een aantal soldaten warm gemaakt voor zijn plan. Hijzelf zou echter niet de leiding van de operaties op zich nemen. Tot kapitein werd een zekere De Vos aangesteld, die onlangs uit Parijs te Brugge was aangekomen. Deze bezat omwille van zijn verblijf te Parijs heel wat ervaring op het gebied van plunderen en het organiseren van opstootjes. Verklaarde hij aan iedereen die het wou horen niet dat hij geholpen had bij het innemen van de Bastille? Maar goed, De Vos zou de revolte leiden en zei alvast dat zeer veel ‘vaederlanders en staetsgezinden’ om hals moesten gebracht worden. Op 29 januari 1790 kon hij reeds over 700 tot 800 aanhangers beschikken. Toen werkloze arbeiders op 3 februari 1790 voor het stadhuis samentroepten bevond ook De Vos zich in hun midden. Hij zou er ondermeer gezegd hebben dat ‘de grooten en de geestelijken de kleynen opaeten en ick ben keyzers’.Ga naar eind57 Het stadsbestuur liet natuurlijk beide opstandelingen arresteren. Misschien moet geen overdreven belang worden gehecht aan hun actie. Toch is het duidelijk dat bepaalde volksleiders patriottisme (in de zin van de traditionalisten) met antivolkse tendensen associeerden. Dit kwam ook tot uiting in een aantal andere feiten. In een pamflet drukte iemand zijn ontgoocheling uit over het verloop van de revolutie. Sommige leden van de volksmassa reageerden scherp anti-clericaal omdat de geestelijkheid al te zeer de revolutie steunde.Ga naar eind58 Te Brugge liet de massa zich niet door de bevoorrechten in het harnas jagen tegen de vooruitstrevende burgerij en de progressieve intellectuelen zoals dat in andere plaatsen van de Oostenrijkse Nederlanden gebeurde.Ga naar eind59 Het tegendeel was bijna het geval! | |||||||
2c. Jozefisme en JacobinismeTenslotte willen we even de stelling van Wangermann dat de hervormingen van Jozef II het politiek bewustzijn stimuleerden en uiteindelijk tot het Jacobinisme leidden aan de Brugse realiteit toetsen. Het is inderdaad zo dat het politieke leven en de politieke groeps- en partijvorming | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
in Brugge begon met de hervormingen van Jozef II van 1 januari 1787. De geschiedenis van het partijwezen te Brugge loopt ononderbroken van 1787 tot heden. De hervormingen van Jozef II werden goedgekeurd door sommige ambtsedellieden en wekten hoop op bij sommige progressieve geestelijken en intellectuelen. Ook de ambachten ontwaakten en ontpopten zich tot een politieke groep. De volksmassa vond eindelijk een keizer die zich het lot van de armen aantrok. Traditionalistische ambtsedellieden traden in het verzet samen met de bedreigde geestelijken en sommige progressieven. Deze progressieven groeiden uit tot een democratische partij en eisten volkssoevereiniteit. Het politieke leven groeide tot extremisme en fanatisme tijdens de Brabantse Omwenteling. Tijdens de Brabantse Omwenteling groeiden de keizersgezinden en democraten naar elkaar toe. Toen tijdens de eerste Oostenrijkse Restauratie bleek dat de nieuwe keizer hun programma afketste keerden de Brugse democraten zich vanaf mei 1791 van Oostenrijk af en vestigden alle hoop op de Fransen.Ga naar eind60 Veel méér dan in Oostenrijk en Hongarije werd nu het politieke leven beheerst door de gebeurtenissen in Frankrijk en de naderende Frans-Oostenrijkse oorlog. De Bruggelingen hadden bestendig contacten met de Fransen in Rijsel en Parijs.Ga naar eind61 Voor de meeste politieke groepen was Oostenrijk vanaf dat ogenblik afgeschreven. Onze landen zouden door Frankrijk bevrijd en nadien onafhankelijk worden. De grote sterke Jacobijnse club die vanaf 13 november 1792 te Brugge optrad, was veeleer ontstaan uit Franse beïnvloeding dan als reactie tegen de keizerlijke politiek.Ga naar eind62 Het is wel zo dat de democraten die de Jacobijnse club stichtten misschien keizersgezind zouden geworden zijn indien de keizer in fundamentele hervormingen zou hebben toegestemd. Op die manier is de Brugse Jacobijnse club dan ook mede een onrechtstreeks gevolg van de Jozefistische politiek. Ook zonder Jozefistische politiek zou omwille van de nabijheid van Frankrijk en de vele contacten ook een Jacobijnse club bij de Franse bezetting in 1792 tot stand zijn gekomen. Deze club zou vermoedelijk minder leden hebben gekend omdat het publieke leven dan pas in 1792 en niet in 1787 zou aangevangen zijn. De hervormingen van Jozef II betekenden dat het politiek leven 5 jaar eerder begon en zich in die vijf jaar tijd enorm had ontwikkeld. | |||||||
3. ConclusieDe uit hun politieke sluimering ontwakende Brugse ambachtslieden hadden het bij het rechte eind: Jozef II wou het bestuurspersoneel democratiseren, de instellingen rationaliseren en de rechtspraak vereenvoudigen. Ze hadden het totaal verkeerd voor wanneer ze dachten dat ze door die hervormingen hun oude ambachtsprivilegiën zouden kunnen herstellen of uitbreiden. De Brugse volksmensen hadden het bij het rechte eind wanneer ze gevoelsmatig partij kozen voor Jozef II. De keizer was wel degelijk bekommerd om het lot van de laagste volksklassen. | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
Het was ook duidelijk dat de notabele en traditionalistische stadsmagistraten dit niet waren. Wat de uiterst sterke Brugse Jacobijnse club betreft: vooral de contacten met Frankrijk en de Franse bezetting leidden tot het ontstaan. Dat zovelen in 1792 politiek bewust waren, was een gevolg van stellingnamen rond de Jozefistische hervormingen van 1787. Deze conclusies betreffende Brugge moeten ook vanuit bredere perspectieven bekeken worden. Is het niet zo dat Jozef II in de Zuidelijke Nederlanden over méér aanhangers voor zijn hervormingspolitiek beschikte dan tot nu toe algemeen wordt gedacht? Het Brugse voorbeeld is misschien niet exemplarisch voor de gehele Zuidelijke Nederlanden maar uit onderzoek van A. Minder en L. Dhondt is toch gebleken dat de lagere volksklassen in Limburg en de boeren uit Zuid-Oost-Vlaanderen keizersgezind waren en het ook bleven tijdens de Brabantse Omwenteling.Ga naar eind63 Méér onderzoek is noodzakelijk. Toch lijkt het me niet voorbarig te veronderstellen dat Jozef II in bijna iedere kasselrij of stad op een tamelijk brede basis kon steunen. De sociologische samenstelling van die Jozefistische groepen was niet noodzakelijk steeds en overal dezelfde. De bestuurs- en bezitsstructuren verschilden fundamenteel van kasselrij tot kasselrij en van stad tot stad. Zo waren de ambachten niet vertegenwoordigd in de Staten van Vlaanderen maar wel sterk aanwezig in de Staten van Brabant. In beide provincies zullen de ambachten dan ook anders reageren op de bestuurlijke hervormingen van Jozef II. Misschien kan gesteld worden dat de bestuurlijke hervormingen van Jozef II een kans zouden gemaakt hebben indien handig aangebracht. Het liep helemaal fout wanneer Jozef II op hetzelfde ogenblik de bestuursinstellingen wou hervormen en zijn seminarie generaal voor alle kandidaat priesters wou verplichten. Hierdoor schiep hij het monsterverbond van hoge geestelijkheid en de traditionele machthebbers (eerder ambtsadel in Vlaanderen en adel, geestelijkheid en ambachten in Brabant). Hiertegen kon geen stevig front van wel aanwezige maar niet-gegroepeerde keizersgezinden worden opgesteld.
Y. vanden Berghe | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
SummaryA municipal reaction towards the politics of Joseph II. The case of Bruges: the unexpected Josephism of the guilds and the people.
The enlightened reform policy of Joseph II had a great deal more sympathizers than till recently was presumed. We thoroughly studied the case and investigated the reactions of the Bruges citizens towards the imperial Government (1781-1790). Evidently there were the usual supporters and adversaries. But most striking were the reactions of the corporation of craftsmen who still enjoyed privileges (a monopoly). Instead of boycotting the imperial party, they represented themselves since 1787 as great defenders of the reforms effected by Joseph II. They appreciated the fact that Joseph II planned a new judicial organisation. This would make their many trials cheaper. They also hoped that the reforms would return their position of power in the town, and they expected to obtain nine of the twelve seats among the Aldermen of Bruges. They indeed had the right at certain times during the middle ages. But most of all they looked forward to the breaking up of the monopoly of power held by the arrogant group of functionaries among the nobility. The masses too turned out to be imperialist. Although in that case the motives are not quite evident. The emperor was considered a simple man who took notice of ordinary people's interests. And that was enough contrast to the arrogant rulers of Bruges, who openly despised the people and acted extremely repressive against their spontaneous hunger riots. |
|