Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1976
(1976)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II Een Noord-Nederlandse exodus nader beschouwd: de uitwijkelingen van 1787 en hun rol tijdens de Brabantse revolutieGa naar eindnoot1).Haast ontelbaar zijn de werken over de Franse revolutie. Het opkomend getij ervan elders in Europa vond ruime aandacht. De onder meer in de Oostenrijkse Nederlanden en de Republiek optredende locale voorboden werden onderzocht. Nauwelijks echter werd de concrete samenhang besproken tussen deze pre-revolutionaire troebelen in de lage landenGa naar eindnoot2). Over deze relatie nu handelt dit artikel, zij het ten dele. Ten dele: wie zich bezig houdt met het verband tussen de onlusten in de zuidelijke Nederlanden en de handel en wandel van de bij de noordelijke restauratie uitgeweken patriotten, kan zich immers niet slechts tevreden stellen met de beschrijving van de daden en intrigues van een relatief kleine groep van meest niet onbemiddelde, vooraanstaande patriotten. In eerste instantie wil ik het getal, de samenstelling, de sociale divergentie en de economische betekenis van het geheel der weggetrokkenen aan de orde stellen. Eerst zo krijgt het handelen van de kopstukken in de door mij besproken periode reliëf. Begin oktober 1787 kregen de Pruisische troepen ons land in een vaste greep. Sedertdien bewoog een voorshands staag groeiende stroom mensen van onderscheiden politieke kleur en bedoeling zich het land uit, met name naar het zuidenGa naar eindnoot3). Velen waren het er die de wijk namen. In Brussel en Antwerpen stegen de huishuren excessiefGa naar eindnoot4). Hoeveel het er waren, is moeilijker vast te stellen. In ieder geval was het getal dergenen die zich gedurende de door mij bestudeerde jaren in Vlaanderen en Brabant bevonden mede afhankelijk van de politieke kansen van het moment op herstel van het patriottisme. De keuze van domicilie werd door deze laatste beïnvloed. Daarom moet men het totaal van de uitgewekenen naar de Oostenrijkse Nederlanden én naar Frankrijk bezien. Deze gebieden immers vingen tesamen het gros op. Een Franse bron meldt voor de periode tot april 1788 het cijfer van 42.593 Nederlandse vluchtelingenGa naar eindnoot5). In de Republiek noteerde men het getal 42.394 voor de tot januari 1788 te Brussel aangekomenenGa naar eindnoot6). De Oostenrijkse gevolmachtigde minister Trauttmansdorff gaf begin december 1787 als officieel cijfer voor de tot dan toe te Antwerpen gearriveerden 16.882 opGa naar eindnoot7). Overigens diende de Scheldestad niet alleen als vestigingsplaats, maar ook als tussenstation voor hen die verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reisden. Drie weken later taxeerde Trauttmannsdorff de op Oostenrijks gebied verblijvende Nederlanders op rond 20.000Ga naar eindnoot8). De genoemde getallen lijken schril te contrasteren met andere. Rond 1600 personen werden na hun overkomst uit België financieel ondersteund in april 1788Ga naar eindnoot9). Wanneer men daarbij rekening houdt met de niet-bedeelden (waaronder een aantal militairen), komt men nauwelijks enige honderden hoger uitGa naar eindnoot10). Ook de besomming van raadpensionaris Van de Spiegel is relatief aan de lage kant. Op 9 februari 1790 schreef deze, ‘dat het getal der geëxpatrieerde, groot en klein, geen 5000 menschen was’Ga naar eindnoot11). De tijdsomstandigheden gaven Van de Spiegel geen aanleiding het getal te onderschatten. Het is tamelijk waarschijnlijk dat de beide laatste opgaven alsmede alsmede die van Trauttmansdorff in overeenstemming met de waarheid zijnGa naar eindnoot12). De schijnbare discrepantie tussen de verschillende taxaties zou men in dier voege kunnen verklaren, dat van de tienduizenden die de grens over naar het zuiden trokken, na verloop van tijd hooguit enkele duizenden overbleven, hetzij in België, hetzij in Frankrijk domicilie houdend. Een oorzaak voor deze decimering zou gezocht kunnen worden in de schifting die met name te Brussel plaats vondGa naar eindnoot13). Daar werden velen op politieke stellingname en betrouwbaarheid getoetstGa naar eindnoot14). Mede als gevolg daarvan trok niet iedereen naar Frankrijk of was daar welkom, terwijl men juist in dat land in het genot van geldelijke steun kon geraken. Daarbij kwam, dat sedert maart 1788 niemand meer tot een van de Franse patriottenkolonies werd toegelatenGa naar eindnoot15). Wie nadien kwam, werd met reisgeld teruggezonden. Velen van degenen die in de zuidelijke Nederlanden geen uitkering genoten, zullen in de loop van het jaar 1788 naar het noorden teruggekeerd zijn. Naarmate hun politieke motivatie minder of hun hoop op een ommekeer thuis lager was, zal hen zulks gemakkelijker gevallen zijn. Bovendien was het amnestie-beleid in de Republiek erop gericht de ‘kleinen’ te ontzien, anders dan de politieke zwaargewichtenGa naar eindnoot16). Was de genoemde schifting te Brussel een politieke? De verontwaardigde Leeuwarder schoolmeester Kamminga vond ze in ieder geval uiterst willekeurigGa naar eindnoot17). Zonder aanbevelingsbrieven of patronage van vooraanstaande patriotten viel men meestal buiten de steun, zoals die aanvankelijk ook in België werd gegevenGa naar eindnoot18). Wanneer men leest, dat te Antwerpen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘het onreine goedje’ door ballotage buiten de patriotse sociëteit wordt gehouden, gaat men zich afvragen, of niet veeleer een sociale schifting heeft plaatsgehadGa naar eindnoot19). Zijns ondanks geeft Dirks' kleine monografie over de uitgewekenen, de enige tot op heden verschenen, een aanwijzing, dat velen van de (tien)duizenden uitwijkelingen om andere dan politieke redenen de vlucht namen. Meermalen neemt Dirks woorden als ‘losbol’ en ‘bedrieger’ in de mondGa naar eindnoot20). Wie waren die ‘avonturiers’? Dit richt onze aandacht op de samenleving die hen afstiet. In de Republiek doen zich in de jaren tachtig in sociaal opzicht een aantal interessante verschijnselen voor. Deze wijzen erop, dat juist omstreeks 1787 het pauperisme in sommige steden een triest hoogtepunt bereikt. In Amsterdam bereikt het aantal bedelaars een in de achttiende eeuw tot dan toe niet gehaald niveauGa naar eindnoot21). Het gemiddelde over de jaren 1787-1794 ligt ruim een kwart hoger dan dat over de jaren 1780-1786Ga naar eindnoot22). Het aantal vondelingen in de jaren 1787 en volgende in dezelfde stad betekent eveneens een recordGa naar eindnoot23). Ook de criminaliteit steeg sterk, niet alleen in AmsterdamGa naar eindnoot24). In Utrecht bijvoorbeeld was het aantal gevangenen op het huis Hasenberch tijdens de vierde Engelse oorlog gemiddeld 90, over de jaren 1787-1793 echter bijna het drievoudigeGa naar eindnoot25). Deze gegevens doen de gedachte aan een in ieder geval toenemend pauperisme rijzenGa naar eindnoot26). Er zijn een aantal sterke aanwijzingen, dat juist armen en zeer armen, paupers, de wijk namenGa naar eindnoot27). Mogelijk werden zij gelokt door een in materiële termen uitgelegde patriotse heilsboodschap, die hen immers meer bood dan de Republiek van het jaar 1787. Van degenen die, eenmaal geselecteerd op politieke betrouwbaarheid, in het ballingsoord St. Omer Franse steun trokken, bestond nog meer da 50% uit ‘ouvriers, jardiniers, laboureurs’Ga naar eindnoot28). Dit gezelschap kan men niet tot het politiek meest bewuste rekenen. Eind 1787 kwam van de allerarmsten soms wel 80 tot 90 per dag in het zuiden aanGa naar eindnoot29). Hoewel sommigen met hun broodheer mee konden trekken, wanneer deze zijn nering naar het zuiden verplaatste, waren anderen minder goed af. Een welgestelder patriot schrijft over hen in de winter van 1788-1789: ‘Nimmer had ik gedagt zulk eene uitterste armoede aan te treffen’Ga naar eindnoot30). Zij vegeteerden, praktisch zonder voedsel en brandstof, gebrekkig in de klerenGa naar eindnoot31). Het is waarschijnlijk, dat het juist deze ellendigen waren die terugkeerden, wanneer zij niet het geluk hadden bedeeld te geraken. Daarbij zal de strenge winter van 1788 zeker een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handje geholpen hebbenGa naar eindnoot32). Hun situatie verklaart het verschil tussen de tienduizenden van het begin en het later overblijvende residu. Minder in getal waren de ambachtsmeesters, neringdoenden en officieren. De eersten hadden het over het algemeen - om nader te noemen redenen - moeilijk een bestaan op te bouwen. Bij de neringdoenden bleken sommigen meteen na hun uitwijking reeds een eigen bedrijf te kunnen stichtenGa naar eindnoot33). Ook de officieren behoefden niet zonder werk te blijvenGa naar eindnoot34). De minst talrijke, maar economisch en politiek meestbetekenende groepering in de onderhavige periode, was die der rijke ondernemers, regenten en edelen. Het centrum van deze vooraanstaanden was Brussel, waar overigens de meeste patriotten vroeger of later terechtkwamen om te worden bedeeld of gekeurd op geschiktheid voor doorreis naar Frankrijk. Een en ander geschiedde in het ‘park’, ook wel ‘de warande’ gehetenGa naar eindnoot35). In datzelfde park werd vanaf november 1787 beurs gehouden door noordelijke kooplieden die de wijk genomen haddenGa naar eindnoot36). Vooraanstaande en rijke patriotten als Van der Capellen tot de Marsch, Abbema, Bicker, Van Hogendorp van Hofwegen en Geelvinck van Castricum hielden, wanneer in het zuiden, te Brussel domicilieGa naar eindnoot37). Bij de keuze van deze stad zal ongetwijfeld de aanwezigheid aldaar van de vertegenwoordigers van de Oostenrijkse keizer een rol gespeeld hebben. Tussen de hiervoor genoemde groeperingen binnen het geheel der uitwijkelingen bestonden spanningen, niet alleen van politieke maar ook van sociale aard. Behalve de democratische onvrede over de genoemde top-patriotten zoals deze zich ook in de ballingschap manifesteerde, was er het misnoegen bij de ‘armen’ over de wijze waarop van hogerhand de toelagen werden verdeeld te Brussel en AntwerpenGa naar eindnoot38). Binnen de vluchtelingengemeenschap bestond al met al geen brede consensus over de lotsverbondenheid. Daarvoor waren de maatschappelijke verschillen te groot. De leiders deden nauwelijks of geen moeite om de kloof te overbruggen. Typerend voor hun gebrek aan belangstelling voor hen die zij maatschappelijk - en men is geneigd te zeggen: derhalve ook politiek - oninteressant vonden zijn de notities van Jan Bernd Bicker met betrekking tot zijn wederwaardigheden in de jaren 1787 en volgende alsmede het reisjournaal van de Fries Van der SwaaghGa naar eindnoot39). Deze laatste trok in januari 1788 in gezelschap van Valckenaer, Beijma en anderen naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St. Omer. De aandacht van het gezelschap was gericht op het landschapsschoon, de kerken en hun kunstwerken, agrarische aangelegenheden, het goede of slechte eten en de negotie. Men vergelijkt veel met Nederland en verbaast zich over afwijkende zeden, zoals die bijvoorbeeld bij een katholieke begrafenis blijken. Slechts één keer wordt in het vrij uitgebreide verslag melding gemaakt van medevluchtelingen. Die zijn dan ook, blijkens de tekst, bepaald niet van het geringste allooi. Hebben de genoemden werkelijk niets gezien van de velen die in deze tijd met niets dan hun hoop op beter uit het noorden binnentrokken? Over Bickers notities is in grote trekken hetzelfde te zeggenGa naar eindnoot40). Zij betreffen uitstapjes en reizen van hemzelf en familieleden, contacten met mede-patriciërs, adresveranderingen. Dit alles wordt gekruid met een enkele verwijzing naar de algemene politieke omstandigheden en haast anecdotische uitlatingen als die over de kindermeid Gerritje, die zich in het kleine goudviskommetje had willen verdrinkenGa naar eindnoot41). Geen woord over zijn concrete politieke besognes - en die had hij! - evenmin over de grote groep van ‘mindere’ landgenoten. Uit Bickers particuliere aantekeningen blijkt dat slechts één groep voor hem werkelijk telde: de eigen. Behalve de sociale aspecten van de uitwijking verdient ook de economische betekenis ervan onze aandacht. Op voorhand dient echter te worden vastgesteld, dat het zeer moeilijk is, de mate waarin de Republiek door de patriotse exodus werd getroffen exact aan te geven. Juist in de jaren 1787 en volgende trad een economische recessie op. Deze was zeker niet uitsluitend te wijten aan het vertrek van vele patriotten. Uit de ongunstige cijfers voor de genoemde teruggang diegene te distilleren die relevant zijn met betrekking tot de uitwijking, is een haast ondoenlijke opgave. Intussen kan men de economische stagnatie in 1787 en 1788 niet bijzonder ernstig noemen, wanneer men tenminste de cijfers voor Amsterdam beschouwt. Toen waren er per jaar weliswaar meer faillissementen in de Amstelstad als in de jaren van de vierde Engelse oorlog, maar de periode 1789-1790 was in dit opzicht nog veel ongunstigerGa naar eindnoot42). Oldewelts opgaven van de gecombineerde imposten geven volgens hem een goed inzicht in het totaal der handelsbewegingen, zowel binnen als over de grenzenGa naar eindnoot43). Voor Amsterdam nu bereikten deze tijdens de jaren 1787-1790 nooit de dieptepunten van de vierde Engelse oorlogGa naar eindnoot44). Hetzelfde geldt voor de scheepvaart der stadGa naar eindnoot45). Tegenover de relatief althans niet excessief lage stand der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
economie staan de hiervoor genoemde blijken van pauperisme. Wanneer men voorts kennis neemt van de mening van diplomaten, zijn de door hen verschafte gegevens van dien aard, dat men haast wel moet besluiten tot een grote economische terugslag voor de Republiek, met name bewerkstelligd door het vertrek van veel welgestelden. Men sprak over het teruglopen van de beursbedrijvigheid en de lage stand der staatsobligatiesGa naar eindnoot46). Overigens liepen ook andere stukken in waarde terugGa naar eindnoot47). Volgens de Pruisische gezant Von Thulemeyer vond er een grootscheepse kapitaalsvlucht plaats, doordat een aantal gevluchte miljonairs zijn geld in Franse fondsen stakGa naar eindnoot48). Marianne, de Franse consul te Rotterdam, berichtte, dat door de uitwijking alleen al aan de Amsterdamse geldcirculatie 35 miljoen gulden onttrokken werdGa naar eindnoot49). Op 4 december 1787 meldde Trauttmansdorff de aankomst van twee families uit het noorden, die samen 12 miljoen gulden waard zouden zijnGa naar eindnoot50). Een kleine maand later constateerde hij de aanwezigheid van dertig welgestelde families, die hij tesamen schatte op 60 à 80 miljoen. Sommigen zouden zelfs onbeperkt krediet kunnen krijgenGa naar eindnoot51). Begin april 1788 nog kwamen er, volgens de gezant van de Republiek Hop, vier heren te Brussel aan met een verondersteld gezamenlijk fortuin van 12 miljoenGa naar eindnoot52). Wat te zeggen van deze informatie? Ook al zal in het vervolg blijken, dat Marianne's berichten niet altijd even serieus genomen moeten worden, hij is niet de enige die over de kapitale gevolgen van de vlucht van welgestelden rapporteert. Het is uitermate moeilijk, te verifiëren of werkelijk kapitaalsvlucht op grote schaal plaatsvondGa naar eindnoot53). Wel is in bronnen cijfermatig iets over de vlucht van vele welgestelden terug te vinden. Er waren vier (gecollecteerde) indirecte belastingen die juist op de bezittenden drukten: het heren- en redemptiegeld, het koffie-, thee- en tabaksgeld alsmede het karossegeld. Wanneer men de opbrengsten daarvan voor Amsterdam beziet over de periode 1782-1790, dan blijkt dat in de jaren 1787-1790 het minimum van dit tijdvak geïnd wordtGa naar eindnoot54). Na een lichte daling in 1787 (de uitwijking begon eerst in het najaar) vindt in 1788 een recorddaling van bijna 5% plaats. Voor heel Holland daalde het aandeel van deze belastingen in het totaal van de gemenelandsmiddelen juist in de jaren 1787-1790 onder het niveau van de vierde Engelse oorlog. (Zie bijlage V.) Zoals hierna verder uiteengezet zal worden, dient deze daling vooral op Amsterdams conto geschreven te worden: andere steden deden het beter. (Zie ook bijlage VI.) Dat de vraag naar contant geld in de Amstelstad in de jaren 1787 en 1788 sterk toenam, is een gegeven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men in verband zou kunnen brengen met Marianne's opmerking over de vermindering van het in omloop zijnde geld. Dat het juist de welgestelden waren die daaraan schuld droegen, behoeft geen betoog. De genoemde toenemende vraag naar contant geld kan men distilleren uit de gegevens van de Amsterdamse wisselbank. In de genoemde jaren daalde de voorraad edel metaal met een vaart in de jaren '80 slechts overtroffen in 1780 en 1782Ga naar eindnoot55). De voorraad zelf daalde tot een absoluut dieptepunt. De 5½ miljoen gulden van 1786 werd met bijna 1,9 miljoen verminderd; ook 1788 was verre van rooskleurig. De oorzaak was gelegen in met name de extra aan de stadsbeleenkamer overgedragen gelden. Met 1,7 en 2,4 miljoen trok de kamer juist in 1787 en 1788 een bijzonder zware wissel op de bankGa naar eindnoot56). Niet onaannemelijk lijkt de veronderstelling, dat deze gelden voor een deel met de vluchtelingen meegingen. Sluitend bewijs voor die kapitaalsvlucht is het voorafgaande uiteraard niet. Wie overigens overtuigende bewijzen zoekt voor de welgesteldheid van een deel der uitwijkenden uit Amsterdam, kan de gegevens over de vermogens van bijvoorbeeld Abbema en Bicker naslaanGa naar eindnoot57). Ook uit de stad Utrecht vertrokken (zeer) welgestelden. Een indicatie daarvan vormt de schadeclaim die een tiental vooraanstaande vluchtelingen indiende voor de door en tijdens de omwenteling van 1787 geleden schadeGa naar eindnoot58). Deze vordering nu bedroeg een kwart van de door in het totaal door 665 requestranten gevraagde vergoeding van ruim 1 miljoen. Een man als Boetzelaer alleen al had voor 50.000 gulden schade aan huis en boedelGa naar eindnoot59). Overigens is juist betreffende het Utrechtse een merkwaardige poging, kapitaal naar den vreemde te transporteren, bekend. Het betreft hier B. graaf van den Boetzelaer. Deze was ontvanger van de twintigste en veertigste penning. Uit Utrecht zou hij een fors bedrag aan 's lands penningen naar Amsterdam hebben gebracht, om dit voor zijn vertrek zuidwaarts, tegen ontvangstbewijs bij de ‘stadskas’ in te leveren. Eenmaal in Duinkerken poogde hij dit ontvangstbewijs te verzilveren; dit mislukteGa naar eindnoot60). Moet men Marianne geloven, dan warden ook steden als Rotterdam en Leiden zwaar getroffen. In Rotterdam lagen veel schepen zonder lading te krijgen of af te leveren aan de kade; veel huizen stonden leegGa naar eindnoot61). Voorts meldde de Franse consul, dat vele ondernemers de wijk namen uit de MaasstadGa naar eindnoot62). Daar was een zekere Caarten onder, die tot dan toe 150 personen in zijn tabaksfabriek onledig had gehoudenGa naar eindnoot63). Eveneens volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marianne vertrokken uit Leiden 40 tot 50 lakenfabrikanten, waardoor driekwart van de Leidse arbeidsmarkt verloren gingGa naar eindnoot64). De door mij beschouwde cijfers geven geen bevestiging van des consuls berichten. Te Leiden daalde de opbrengst van de vier ‘heren’belastingen in 1787 nauwelijks, terwijl zij in 1788 en 1789 steegGa naar eindnoot65). Voor Rotterdam ziet men met betrekking tot deze belastingen in de jaren 1785 tot en met 1788 een opgaande lijn, hoewel op een wat lager niveau als in de voorafgaande jaren (1784 was een slecht jaar)Ga naar eindnoot66). Mocht net al zo zijn, dat in de tabaksverwerkende industrie een van de belangrijkste ondernemers wegviel, de invoer van tabak in de admiraliteit van de Maze (die uiteraard meer omvatte dan Rotterdam alleen) steeg in de jaren 1787 en 1788, terwijl de consumptie van de stad, voor zover af te lezen aan de belasting op tabak, relatief gering daaldeGa naar eindnoot67). Het economische totaalbeeld van de Maasstad zoals de gecombineerde imposten dat oproepen was met name in de jaren 1787 e.v. gunstiger als in de jaren 1780-1786Ga naar eindnoot68). Dit alles wil intussen niet zeggen, dat er voor Rotterdam geen aanwijzingen zouden zijn voor een patriotse exodus ook daar. Zo was er een vrij sterk verloop in het aantal huwelijken in 1787 en 1788Ga naar eindnoot69). Er werden minder kinderen gedooptGa naar eindnoot70). Zulks was met name het geval in katholieke kringGa naar eindnoot71). Men zou dit in verband kunnen brengen met de constatering van een gevluchte patriot, dat onder de ‘armen’ die ontheemd in het zuiden verkeerden met name katholieken voorkwamenGa naar eindnoot72). Indien er uit het voorafgaande al een conclusie getrokken zou kunnen worden, dan zou het deze kunnen zijn, dat de stagnatie in handel en bedrijf in de jaren 1787 en 1788 niet ernstig was en dat derhalve de invloed van de uitwijking op 's lands economie niet desastreus geweest kan zijn. De door sommige patriotten gewenste ‘totale ruïne’ der Republiek werd door de uitwijking niet bewerkstelligdGa naar eindnoot73). Overigens, het werd al gezegd, verschilden de consequenties lokaal gezien. Het behoeft geen betoog, dat de Oostenrijkse autoriteiten in de zuidelijke Nederlanden veel belang hadden bij en baat zochten te trekken uit deze emigratie. Hun keizerlijke meester stimuleerde hen daarinGa naar eindnoot74). Aanvankelijk was de aandacht van de Oostenrijkers vooral gericht op diegenen van wier komst men een opbloei van ‘nuttige’ takken van bedrijf mocht verwachten. In de bronnen worden genoemd: haringvisserij, tabaksindustrie, handel en scheepvaartGa naar eindnoot75). Men was bereid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om allen die een voor 's lands economie gunstige rol konden gaan spelen, over ‘gouden bruggen’ binnen te halenGa naar eindnoot76). Effecten werden vrij van invoerrechten verklaardGa naar eindnoot77). Godsdienstige tolerantie naar jozefinistisch recept was al het minste dat men de nieuw aangekomenen te bieden had; Trauttmansdorff stelde zich voor hen alle mogelijke faciliteiten te gevenGa naar eindnoot78). Mede om de emigrantenstroom naar Oostenrijks gebied te leiden en daar vast te houden, streefde hij met kracht naar politieke rustGa naar eindnoot79). Of men er ook in slaagde bekwame ondernemers, ambachtslieden en visserlui aan te trekken, is de vraag. Wat de vissers betreft: op oudjaarsdag 1787 meende de Oostenrijkse gevolmachtigde minister: ‘c'est la classe de transfuges la plus rare encore’; nadien sprak hij niet meer over een voor hem gunstiger ontwikkelingGa naar eindnoot80). Hoewel fabrikanten en werklieden in groteren getale de grens over trokken, moet men aan dit feit geen voor de Oostenrijkers gunstige conclusies verbinden. Inderdaad wist een aantal Nederlanders werk te vinden of hun bedrijf weer op te vatten. Het ging hierbij vooral om de tabaksnijverheid, de pijpenindustrie en de kolenmijnenGa naar eindnoot81). Voor een werkelijk benutten van de door de immigratie geschapen mogelijkheden waren er echter teveel belemmerende factoren. Mogelijk lag het in de bedoeling van de Oostenrijkers om met Noord-Nederlandse mankracht, kapitaal en bekwaamheid de zuidelijke textielnijverheid te stimuleren. Deze bloeide immers juist niet in het Oostenrijkse, wel echter in plaatsen als Eupen, Aken en VerviersGa naar eindnoot82). De genoemde bedoeling, voor zover aanwezig, was moeilijk te realiseren: wie vreemd inkwam, moest rekenen op allerlei beperkende (gilde)bepalingen of tegenwerkingGa naar eindnoot83). Het stichten van werkplaatsen in niet of nog nauwelijks bestaande takken van bedrijf - de resterende mogelijkheid - leek Trauttmansdorff niet goed realiseerbaar. Er waren in het zuiden al zoveel fabrieken in bedrijf, vond hijGa naar eindnoot84). Daar kwam nog van de zijde van de Republiek te verwachten tegenwerking in de vorm van douane-maatregelen bijGa naar eindnoot85). Deze omstandigheden maakten, dat men vanaf eind 1787 - begin 1788 de aandacht met name ging richten op één groep: de hiervoor al genoemde der (zeer) welgesteldenGa naar eindnoot86). De allerrijksten en meest vooraanstaanden viel meer dan eens een ontvangst ten hove van de aartshertogen ten deel. Zulks geschiedde bijvoorbeeld begin februari 1788Ga naar eindnoot87). Men ontmoet dan in hoofdzaak dezelfde namen als hiervoor reeds genoemd werden: Van der Capellen, Abbema etc. Het ging hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om politiek zwaar belaste figuren. De Oostenrijkers schijnen echter slechts uit economische motieven gehandeld te hebbenGa naar eindnoot88). Toch bleven deze bezoeken niet zonder politieke implicaties. Na herhaaldelijk aandringen van Hop werden ze omstreeks 20 maart 1788 stopgezet, terwijl ook de ontvangsten door mindere kringen dan de aartshertogelijke in getal terugliepenGa naar eindnoot89). Er waren er meer, die zich bewust waren van het nut dat juist uit de welgestelden te trekken viel. Toen begin april 1790 te Brussel een pamfflet tegen de noordelijke patriotten verscheen, keerden de Staten van Brabant zich daartegen; angst voor het vertrek der rijken, d.w.z. van koopkrachtige lieden dreef henGa naar eindnoot90). Desalniettemin was het oog der patriotten niet op België maar op Frankrijk gericht. Bij monde van Van der Capellen tot de Marsch liet men de Oostenrijkse regering weten, dat de nagestreefde politieke doeleinden zich vanuit Frankrijk beter lieten verwezenlijken, hoe prettig men zich ook in het zuiden voeldeGa naar eindnoot91). Voor de noorderlingen overwogen de politieke belangen, zoals de Fransen bij gelegenheid niet nalieten te benadrukkenGa naar eindnoot92). De Oostenrijkse politiek tegenover hen kon derhalve niet doorslaggevend zijn; ze ging uit van andere, economische prioriteiten. Toch zouden de zuidelijke Nederlanden juist in het kader van politieke belangen voor de gevluchten een grote rol gaan spelen. Op het eerste gezicht lijken er weinig punten van overeenkomst en onderling verband te bestaan tussen de noorderlingen en zuiderlingen in de jaren rond 1787. Beiden noemden zich patriot: zowel de uitwijkeling als zijn anti-jozefinistische, ‘statistische’ ‘stamgenoot’. De interpretatie van deze gemeenschappelijke noemer verschilde echter. Met dezelfde term duidde men het streven naar omverwerping én naar behoud van het historisch gegroeide staatsbestel aan. ‘Ik vind hier een ander patriottismus, dat echter, God zij gelooft, mijn zaak niet is’. schrijft een gevluchte Hollander in oktober 1787Ga naar eindnoot93). De verlichte noorderling Gerrit Paape acht Brabanders en Antwerpenaren bijgelovig en onwijsgerig volkGa naar eindnoot94). Sommige vluchtelingen zochten in het zuiden met heimwee de herkenning van het achtergelatene dat zo eigen was. Tot begrip voor de ontvangende samenleving leidde dit niet. De opmerking: ‘Elk in zyn eigen huis ware verreweg het beste’. was geen conclusie maar een vooronderstellingGa naar eindnoot95). Toch vormden juist de in 1787 gevluchte patriotten het voornaamste trait d'union tussen noord en zuid in deze periode. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve de gevluchte patriotten waren er meer die in de jaren 1787-1790 belang hadden bij en interesse toonden voor de ontwikkelingen in de Oostenrijkse Nederlanden: de tegenstrevers van de patriotten, in casu prinses Wilhelmina, raadpensionaris Van de Spiegel alsmede de door de verdragen van april en augustus 1788 nog nauwer met ons land verbonden Pruisen en Engelsen. Door de tweeslachtigheid van de Brabantse revolutie, weerspiegeld in de verschillende oogmerken van de Nootianen en (later) de Vonckisten, bleek ieder van de beide ‘partijen’ er van zijn gading te kunnen vinden. De volgelingen van Van der Noot bleven, daarin voorgegaan door hun leidsman, star vasthouden aan hun in het verleden gegroeide politieke en sociale instellingen, zo bedreigd door Jozef II. Sommigen richtten zich reeds in het voorjaar van 1787 op het Noorden en dachten aan de Prins van Oranje als stadhouderGa naar eindnoot96). Het is daarbij niet vreemd te ontdekken, dat deze conservatieven teruggrepen op de pacificatie van Gent. In de lente van 1788 vluchtte Van der Noot uit het zuiden weg. Volgens de gevluchte patriot Jan Bernd Bicker begaf hij zich naar het hof van St. James om de Britten voor te stellen, Jozef II in te ruilen voor een andere soevereinGa naar eindnoot97). Men reageerde tegemoetkomend. De Republiek en Pruisen werden in het geheim op de hoogte gesteld en bleken zich eveneens positief op te stellen. Deze mogendheden geraakten echter beducht voor de Franse troepenconcentraties op de zuidgrens van de Oostenrijkse Nederlanden. Voorts vertraagde ook de ziekte van de Engelse koning verdere afwikkeling. Na opheffing van de Franse kampementen, bleek de Pruisische koning niet zeer willig. Intussen had Van der Noot bij prinses Wilhelmina een welwillend oor voor zijn plannen gevonden. Uiteindelijk stemde ook de Pruisische koning in, mits Holland en Engeland samen de kosten van de expeditie zouden betalen. Toen de Engelse koning weer op krachten was gekomen, reisde de Pruisische generaal Von Schlieffen naar Den Haag en Londen om tot een gedetailleerder plan te komen. Dat leek alleen al daarom kans van slagen te hebben, omdat Frankrijk eind 1788 niet in staat was deugdelijk tegenspel te bieden. Men voorzag een nieuw systeem met een politiek aaneengesloten kustgebied van België tot aan de Finse golf. Aanvankelijk werd als een nieuw soeverein van België de landgraaf van Hessen-Kassel genoemd, later werd men het er over eens, dat een Oranje beter als zodanig kon fungerenGa naar eindnoot96). Tot zover Bicker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat van deze mededeling te zeggen? Was het huis Oranje inderdaad belanghebbende in de Belgische affaires? Geyl voert aan, dat de prinses, van Van der Noots plannen op de hoogte gebracht door Van de Spiegel, er afwijzend tegenover stondGa naar eindnoot98). Uit andere schrijvers valt echter te lezen, dat het Oranjehof reeds vroeg intrigeerde. Reeds voor diens bezoek aan Den Haag in mei 1789 stond men met Van der Noot in contact via 's prinsen rentmeester in het Bredase, MotmanGa naar eindnoot99). De Oostenrijker Coblenzl schreef aan de sedert januari 1790 gezamenlijk voor Van de Spiegel en het hof in het zuiden agerende D'Yvoi en Motman de missie toe, het stadhouderschap van een Oranje te bevorderenGa naar eindnoot100). Slechts van Van de Spiegel is met zekerheid te zeggen, dat deze in geen geval een samengaan van noord en zuid onder één stadhouder of stadhouderlijke familie wenste. De commercie vormde een te groot struikelblok en deswege bejegende Van de Spiegel Van der Noot dan ook koel bij zijn bezoek in mei 1789Ga naar eindnoot101). Toch was de raadspensionaris, hoezeer met tegenzin ook, bij de affaire betrokken. De Republiek maakte deel uit van de driebond, en van deze driebond stonden de andere leden in ieder geval niet negatief tegenover de door Van der Noot gevraagde steun. Steun - zij het niet aan de plannen om een Oranje stadhouder te maken - gaf ook Van de Spiegel, toen hij de zuidelijke opstandelingen tot eind 1789 in de gelegenheid stelde op het gebied van de Republiek te verblijvenGa naar eindnoot102). Uit het voorafgaande is duidelijk, dat de politieke omstandigheden althans tendele ongunstig waren voor de gevluchte patriotten, hoewel zij minder aanzienlijke of welgestelde uitwijkelingen niet zo geïnteresseerd zullen hebben. Ongunstig ook voor deze minderheid was de omstandigheid dat Wilhelmina hem bepaald geen goed hart toedroeg. Een pamfletschrijver meende:
‘Niets evenaart haare haat en verbitterdheid tegen de Hollandsche Patriotten; een der Artikelen van het geheim Tractaat, het welk zy met van der Noot ontworp, was, dat alle de in Braband en Vlaanderen gevlugte Patriotten schandelijk van daar zouden gejaagd worden’Ga naar eindnoot103).
Van de Nootisten had men evenmin veel goeds te wachten. De gebeurtenissen in maart:april 1790 zouden het bewijzen. De omstandigheden waren niet alleen ten ongunste van de vluchtelingen, althans voor diegenen onder hen die in de gelegenheid waren politieke motieven boven andere te doen prevaleren. Dat geldt met name voor het jaar 1789 en de eerste maanden van 1790. In de zuidelijke Nederlanden meenden de patriotten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steun te kunnen verwachten van de Vonckisten en de Oostenrijkse autoriteiten. In het vroege voorjaar van 1789 begon de partij van de advocaat Vonck gestalte aan te nemen. Anders dan deze en zijn aanhang - hoewel er in 1789 nog mee samenwerkend - waren de Vonckisten democratisch en verlicht. Niet het behoud van de oude provinciale staten, maar een met census gekozen parlement stond hen voor ogen. Zij letten daarbij met name op de ontwikkelingen rond de nationale vergadering in Frankrijk. Een soortgelijke vergadering probeerden zij ook in het zuiden tot stand te brengen. Het meningsverschil met de Nootianen en het falen van een opstand in Vlaanderen leidde tot de vlucht van vele vooraanstaande Vonckisten in maart 1790. Juist van het succes van deze zuidelijke democraten en van de ontwikkelingen in Frankrijk sedert mei 1789 hing het welslagen van het patriotse streven naar herstel in de Republiek voor een belangrijk deel af. In de voorafgaande periode lagen de kaarten aanmerkelijk ongunstiger. Zulks moesten Van der Capellen en diens geestverwanten toegeven, zij het à contrecoeurGa naar eindnoot104). Dat de situatie in met name 1790 daarentegen de patriotten kansen bood, was ook de opvatting van verklaarde tegenstanders als D'Yvoi en MotmanGa naar eindnoot105). Al snel na de restauratie van Willem V, toen de uitwijking nog gaande was, geraakte de hoop op terugkeer levend. Eind november 1787 bericht Hop vanuit Brussel aan griffier Hendrik Fagel, dat ‘Les officiers et Soldats de Leurs Hautes Puissances et les auxiliaires, espèrent que la France attaquera au printemps le Prince d'orange’Ga naar eindnoot106). Mogelijk waren het berichten als deze, die partijgenoten van de gevluchten in de Republiek speciale ‘conferentiën’ deden beleggenGa naar eindnoot107). In januari 1788 meldde Hop, dat in Frans Vlaanderen een inval in de Republiek werd voorbereidGa naar eindnoot108). Van de Spiegel bleek sceptisch en deelde Hop zijn twijfel meeGa naar eindnoot109). De leiders van de patriotten zouden slechts rust willen. In februari meldde Hop weer gevaar. Hem was ter ore gekomen, dat de patriotten mogelijk Franse steun zouden krijgen in de vorm van 15.000 man troepenGa naar eindnoot110). Meer geruchten deden de ronde. Frankrijk zou het recht van vrije doorgang door Brabant verkregen hebbenGa naar eindnoot111). Zeeland, Maastricht en Den Bosch waren mogelijk het doelwit, schreef Willem V op 15 februari aan zijn zwager de Pruisische koningGa naar eindnoot112). Meer waarde hechtte de stadhouder aan een ander gerucht waarin het initiatief aan de vluchtelingen, de steun aan Frankrijk toegeschreven werdGa naar eindnoot113). In deze maanden van 1788 kon men ook aan patriotse zijde zelf optimistische gelui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den beluisteren. ‘Hebt maar gedult’, meende een noorderling, ‘den Edelmoedige LODEWIJK den sestiende zal ons welhaast van onze Dwingeland verlossen’Ga naar eindnoot114). Dat er inderdaad gecomplotteerd werd, blijkt uit een stuk van de hand van Van Hoey en Blok, d.d. 11 maart 1788Ga naar eindnoot115). Men was echter zeer afhankelijk van externe factoren. In een brief van 1 mei wordt gesproken over een plan om ‘à coup de main’ de republiek te vermeesteren; de ‘fataale onlusten in Frankrijk’ verhinderden echter de uitvoeringGa naar eindnoot116). In september 1788 berichtte Van der Capellen aan Valckenaar: ‘Ik heb de reis naar deeze stad (Parijs, A.D.) wederom ondernomen, om aan 't groote Comptoir eens te onderstaan, wat er van die veelbelovende gerugten van een ophanden zijnde verlossing was’. Niet veel, zoals bleek: men wilde alles wat op oorlog leek vermijdenGa naar eindnoot117). Naar alle waarschijnlijkheid complotteerden Nederlandse patriotten ook in 1789, zij het wederom tevergeefs; de betrokkenheid van Nederlandse bankiers bij de ‘affaire Favras’ wijst in deze richtingGa naar eindnoot118). Het lijkt niet onaannemelijk, dat men door het lenen van 2 miljoen francs aan de graaf De Provence - De Favras trad hierbij als tussenpersoon op - een Frans ingrijpen hoopte te bevorderen. Dat kapitaalskracht een belangrijke rol bij dit alles speelde, richt de aandacht op de omstandigheid, dat het van de uitgewekenen met name de welgestelden waren die een politieke rol van enig gewicht speeldenGa naar eindnoot119). Hoe het ook zij, het streven naar Franse steun mislukte voorlopig. Intussen beseften de patriotten, dat men in deze tijdsomstandigheden de steun niet missen kon van Frankrijks bondgenoot: Oostenrijk. In november 1787 schreef Van der Capellen, dat bij een blijvende vestiging in de Oostenrijkse Nederlanden ‘misschien de keizer minder gedisponeerd (zou) worden om meede te werken tot het bereiken dier einden, welke de Republiek in tijd en wijlen wederom zoude kunnen redden’Ga naar eindnoot120). In dit licht - het streven naar Oostenrijkse steun - moet men zonder twijfel de patriotse contacten met het Brusselse hof en Trauttmansdorff bezien. Het ging hierbij zeker niet alleen om privé-aangelegenheden. Reeds op 17 januari 1788 meldde Trauttmansdorff pogingen tot politieke beïnvloeding, uitgaande van de voornaamste patriottenGa naar eindnoot121). Met name noemde hij Geelvinck van Castricum; voorts schreef hij over ‘l'intérêt extrême avec lequel les malheureux Patriotes désirent que quelqu'un prenne encore fait et cause pour eux’. Een maand later rapporteerde hij, dat een vooraanstaand patriot hem was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen polsen, of Zeeuws-Vlaanderen alsmede 30 miljoen gulden de keizer niet konden verlokken tot het maken van gemene zaak met de Fransen om de vluchtelingen te helpenGa naar eindnoot122). Men herinnere zich het hiervoor gezegde over patriotse kapitaalskracht. Ook in juli 1788 berichtte de Oostenrijkse stadhouder, dat men het oog op de keizer gericht hieldGa naar eindnoot123). Op de patriotse intrigues reageerde Jozef II in dezelfde maand met de opmerking, dat men de naar zijn gunst dingenden, ongeacht hun rijkdom, moest ‘priver de l'asile et les renvoyer du pays comme des peteurs’Ga naar eindnoot124). Het jaar 1789 gaf hetzelfde verloop van zaken te zien: wervende patriotten en een onwillige Jozef II. De gegevens die zulks doen concluderen, stammen met name uit de na de verdrijving van de Oostenrijkers uit het zuiden in de herfst van dat jaar openbaar gemaakte documenten. Jozef II bleek omstreeks 7 november op de hoogte van een plan waarin een aanval op Staats-Vlaanderen genoemd werdGa naar eindnoot125). Al een week eerder had hij zijn misnoegen geuit over zaken als deze en pogingen er Oostenrijk in te betrekkenGa naar eindnoot126). Ingaan op de patriotse voorstellen, ontsproten aan de ‘imagination exaltée’ van de bedenkers, zou hem in conflict brengen met Pruisen, Engeland en de Prins van Oranje, zo schreef hij aan D'Alton, de bevelhebber van de troepen in de NederlandenGa naar eindnoot127). Tegenover de macht van de driebond konden slechts de ‘propres forces et quelques miserables patriotes Hollandais’ in het veld gebracht worden. Op Frankrijk behoefde men niet te rekenen: het was onwillig en onmachtig steun te geven. Des keizers conclusie luidde dan ook, dat alles dat moeilijkheden met een van de genoemde mogendheden op zou kunnen leveren, vermeden diende te worden. Bij deze brief tekende de geschiedschrijver-in-spe van de patriotten, Dumont-Pigalle, aan: ‘Il y a eu vraiment les projets proposés par quelques Refugiés Hollandais de Bruxelles’. Hij specificeert:
‘Mr. Koopman, Bicker, Van der Hoop, Gijzelaer y ont certainement fait part. Selon j'ai pu entendre par les discours de Mr. Bikker aussi les Bikker, Abbema et autres ont toujours manipulé (sic, A.D.) les affaires publiques’Ga naar eindnoot128).
Hoe negatief de houding van de Oostenrijkers in de herfst van 1789 ook was, in dat tijdsgewricht deed zij al niet veel meer ter zake. Het optreden van de Nationale Vergadering in Frankrijk in 1789 alsmede de eropvolgende gebeurtenissen hadden de politieke kaart grondig gewijzigd. Gunstiger nog werd de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
situatie in oktober 1789 toen zowel Nootianen als Vonckisten Jozef II de heerschappij in het zuiden ontzegden. In het troebele water van de sedert januari 1790 fel oplaaiende twisten tussen Vonckisten en Nootianen leken de gevluchte noord-Nederlanders goed te kunnen vissen. Toen de Vonckisten in maart 1790 de opvolger van de inmiddels gestorven Jozef II wilden erkennen, moesten zij de Nootianen daarvoor de tol betalen; vele vooraanstaanden namen de wijk. Deze nederlaag bracht tevens het vertrek van de leiders der noordelijke patriotten met zich mee. Eind januari 1790 begonnen D'Yvoi's meldingen over de alarmerende werkzaamheden van zijn landgenoten bij Van de Spiegel binnen te komen. Op 27 januari berichtte hij, dat de patriotten niet alleen de Vonckisten stimuleerden in hun streven naar een nationale vergadering, maar ook partij trokken tegen Van der Noot en diens medestander Van EupenGa naar eindnoot129). In dezelfde brief sprak hij ook over de betrokkenheid van vele vooraanstaande patriotten bij de reeds hiervoor genoemde ‘affaire Favras’. Al met al was dit reden genoeg voor Van de Spiegels vertrouwensman om op erkenning van België's onafhankelijkheid door de leden van de driebond aan te dringen. Nadien zou Frankrijk immers moeilijk openlijk in de Belgische zaken kunnen interveniëren of via de zuidelijke Nederlanden de Republiek bedreigenGa naar eindnoot130). Berichten als deze deden Van de Spiegel uiteindelijk inzien, dat de gebeurtenissen over de zuidgrens van ons land een groot gevaar ervoor inhielden. Ongerust als hij nu was, verzocht de raadpensionaris begin februari om de vorming van een observatieleger, dat - zo nodig - in het zuiden op zou kunnen tredenGa naar eindnoot131). Op 9 februari schreef Van de Spiegel aan de Londense gezant Van Nagell:
‘deeze gelegenheid is te schoon voor onze Patriotten om te verzuimen, en niet alleen dat de hoofden te Brussel vergaderd zijn, zig op een insolente manier gedraagen en Circulaires naar de Republiek Schrijven, maar onlangs zijn er zelfs expresse zendelingen overgekomen, die mij genoemd zijn de Roo van Westmaes en Costerus: dit is althans zeker, dat ze door 's Bosch naar Holland zijn gepasseerd, en (zoo men zegt) te Leiden gezien zijn’Ga naar eindnoot132).
Dat Van de Spiegel de geruchten over patriotse intrigues nu wel serieus nam, hing niet zozeer van de patriotten zelf als van de gewijzigde politieke omstandigheden af. In dezelfde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief maakte hij zich zorgen over berichten als zou een aanslag op Staats-Vlaanderen voor de deur staan. Het doel zou zijn, troepen te binden en zo een revolutie de kans te geven. Hierachter vermoedde Van de Spiegel de hand van Frankrijk: ‘sedert ik verneem, dat de Franschen zoo veel congés geeven, en (quasi uit économie) twee Regimenten Dragonders gelicentieerd hebben’Ga naar eindnoot133). Wanneer Frankrijk buiten spel zou blijven, was van de patriotten geen gevaar te duchten, meende Van de Spiegel. Gegrond was deze hoop op dat moment niet. De raadpensionaris was er immers van op de hoogte, dat de vonckist De la Marck aan De Mirabeau geschreven had, Franse troepen te willen werven voor een onderneming die ‘ne seroit pas dirigée contre sa (De la Marcks, A.D.) patrie’Ga naar eindnoot134). In de volgende weken gaf Van de Spiegel bepaald geen uiting aan gerustheid op de goede afloop. In een brief van 2 maart 1790 drukte hij zijn bezorgdheid uit over de mogelijk voorgenomen terugtrekking van Pruisische troepen uit Westfalen en het Luikse en verzocht hij Van Nagell de Britse regering zo te bewerken, dat in deze zaak ‘zoo veel mogelijk genoegen worde gegeevenGa naar eindnoot135). Medio maart liet hij de Engelse koning het verzoek overbrengen, Hannoveraanse troepen ‘te avanceren tot in het Benthemse, of zelfs verder’Ga naar eindnoot136). Zo nodig zouden deze de Republiek te hulp moeten komen. De binnenkomende berichten gaven inderdaad geen reden tot gerustheid. In februari en maart fulmineerden de Hollandse patriotten in Brabant zonder veel terughoudendheid tegen de Oranje's en de Republiek. Hoog staken zij van de toren over hun mogelijk herstelGa naar eindnoot137). In een brief van 14 februari signaleerde D'Ivoi nog eens het samenwerken van de vluchtelingen met de Vonckisten tegen de Nootianen, van Eupen met nameGa naar eindnoot138). In een schrijven van 17 februari benadrukte hij het gevaar van een overwinning van de democraten in het zuiden en van het slagen van hun plan een nationale vergadering bijeen te roepenGa naar eindnoot139). Meermalen werd gewag gemaakt van pogingen de revolutie in het noorden van binnenuit te stimulerenGa naar eindnoot140). In dit verband werd het binnensmokkelen van wapens meer dan eens genoemdGa naar eindnoot141). Van patriotse zijde werd voorts gezegd: ‘Le soldat ne se battera point contre ceux qui ont besoin de lui fournir le vin, la fille et l'argent’Ga naar eindnoot142). Geruchten over ingrijpen van buitenaf bleven lopen in de maanden februari, maart en april. Eind februari werd aan Van de Spiegel bericht, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Hollandse patriotten 100 miljoen gulden geboden zouden hebben aan de Franse koning voor daadwerkelijke steunGa naar eindnoot143). Gezien de rijkdom van met name de patriotse leiders, hiervoor reeds meermalen naar voren gebracht, is de som op zichzelf mogelijk, hoewel hoog. Uit de informatie die Van de Spiegel zelf ons in een brief van 16 maart verschaft, blijkt, dat de dreiging van revolutie van binnenuit en ingrijpen van buitenaf heel reëel was.
‘De toestand der zaaken is in de Republyk niet van de vroolijkste: bereids zijn vier Fransche Regimenten, beloopende over de 5000 man, quasi gedebandeerd, doch /zoo men zegt/ door zekere bekende Holl. Patriotten gecorrumpeerd: In het Munstersche worden manschappen te voet en te paard geworven, en onderscheiden berigten verzekeren, dat het een manoeuvre is van het Huis van Oostenrijk om door middel der Patr. een diversie in dit Land te maaken: de Steeden in de Republyk zijn vervuld met vreemdelingen, waaronder menigte officieren, en wel zulke die te vooren in onzen dienst geweest zijn, en hunne liaisons in de armee hebben - men praetendeert, dat deeze geëmployeerd worden om de Troupes van den Staat te seduceren; en dit komt mij zo ongerijmd niet voor’Ga naar eindnoot144).
Hoewel men kan twijfelen aan het over Oostenrijks intenties gezegde, de feiten lijken zeker. Volgens D'Yvoi trokken medio maart Franse deserteurs naar het MunsterseGa naar eindnoot145). Op 25 maart meldde D'Yvoi de activiteiten van een bekende gevluchte patriotse officier genaamd Sternbach, die in Munsterland 4000 man zou moeten werven, met name uit Franse deserteursGa naar eindnoot146). In een brief van 29 maart aan Van Nagell sprak Van de Spiegel hierover zijn bezorgdheid uitGa naar eindnoot147). Omstreeks 21 maart werden volgens D'Yvoi te Brussel bijeenkomsten belegd van de patriotse leidslieden in Frankrijk en de Oostenrijkse NederlandenGa naar eindnoot148). Op de agenda zou het geven van geldelijke steun aan de Vonckisten staan. Men rook kennelijk kansen op herstel bij een welslagen van de democratische revolutie in het zuiden. Ook uit het patriotse kamp zelf kwamen sterke aanwijzingen dat men in bovengenoemde zin intrigueerde. In januari 1790 sprak de vooraanstaande patriotse regent l'Estevenon van Berkenrode zich uit tegen de plannen
‘Voordeel te doen met de oneenigheden, die ‘er in de Oosten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijksche Nederlanden ontstaan zijn, daar zy verbintenissen hebben aangegaan, om vervolgens met eenige afgedankte, of verloopen Fransche Krygsbenden door Vlaanderen in de Republiek, te komen rukken’Ga naar eindnoot149).
Een van de voor Van Berkenrode zwaarwegende argumenten was dat ‘ten tweedemaal de bezittingen der ryksten onzer vrienden in het alleruiterste gevaar’ gebracht werden; voorts riep hij uit:
‘In de daad! het hart bloed my noch als ik herdenke aan de millioenen Gelds, welken wy hebben doen verliezen aan die braave luiden, wier eenige misdaad is geweest te veel vertrouwen gehad te hebben’Ga naar eindnoot150).
Op 9 april was Van de Spiegels bezorgdheid geluwd. Hij sprak toen in de verleden tijd over het gevaar dat voor de Republiek dreigde uit ‘een vereeniging der Democraaten in Frankrijk, Braband en de Republyk’Ga naar eindnoot151). Inderdaad had zich in de eerste dagen van april een voor de gevluchte patriotten zeer nadelige ontwikkeling voltrokken, die een streep zou zetten onder hun plannen om van de Brabantse revolutie te profiteren. Op 6 april 1790 werd de vonckistische veldheer Van der Meersch gedwongen de stad Namen op te geven. Zulks leidde tot het verdwijnen van Vonck en een aantal zijner aanhangers over de zuidgrens. Het kanspaard van de gevluchte patriotten was daarmee uit de raceGa naar eindnoot152). In dezelfde brief van 7 april 1790 waarin hij de inmiddels onbelangrijk geworden reis van de Franse officier De Ternant langs de Hollandse frontieren meldde, berichtte D'Yvoi over het te Brussel aanplakken van een de patriotten vijandig gestemd biljetGa naar eindnoot153). Naar hij zei, waren velen hunner ‘druk beezig in te pakken, men zegt de Heer VAN HOOGENDORP reeds vertrokken’. Ten onrechte mijns inziens meldt Post, dat het de Staten van Brabant waren, die de patriotten op 7 april 1790 maanden te vertrekkenGa naar eindnoot154). Het waren immers diezelfde Staten, die - tot verontwaardiging van D'Yvoi - tegen de publikatie van het genoemde stuk optradenGa naar eindnoot155). Juist op 7 april desavoueerden zij hetGa naar eindnoot156)! Mochten zij de als verraders betitelde vluchtelingen politiek al oninteressant vinden, hun economisch gewicht onderkenden zij zeker. Hoe het ook zij, groot was het getal van de ditmaal uitwijken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlanders niet:
‘zedert drie dagen hebben 150 Hollanders die stad (Brussel, A.D.) verlaaten, dewyl zy aldaar geen regt, geene bescherming teegen de teegen hen aangeplakte dreigementen konden bekomen, alle die schoone huizen, welke zederd weinige Jaaren gebouwd waaren staan ledig’.
schrijft een hun niet onwelwillend scribentGa naar eindnoot157). Op 11 april schrijft D'Yvoi ‘que Mrss DE H0GEND0RP, BICKER, D'AMERONGEN et VAN DEN BOGAERD, ont deja quittés cette ville et que bien d'autres vont les suivre’Ga naar eindnoot158). Toch gaven de ten tweeden male gevluchten de hoop niet op. Dit blijkt uit een schrijven van Daendels aan Vonck d.d. 9 juni 1790Ga naar eindnoot159). Daarin verkondigt Daendels de mening, dat de zuidelijke democraten aan het herstel van de Oostenrijkse keizer Leopold moesten werken. Als middel stelde hij een inval in Vlaanderen voor. Ook de Hollandse patriotten wilden van de partij zijn. Zij waren
‘reeds voor lang bedagt ... om de Democratische partij in Vlaanderen en Brabant, thans vervolgt en mishandelt, zo mogelijk van eenigen dienst te zijn’.
Van patriotse zijde kon men wel zorgen voor
‘150. Hollandsche officieren en 300. gedresseerde Hollandsche schutters ... die tot dienst van uwe partij zig zouden engageren. - Geschut, geweren en ammunitie is er ook wel te bekomen’.
Het was een plan, het bleef een plan; in de bronnen is er althans niets over een poging tot verwezenlijking te vinden. Dit richt onze aandacht nog eens op het falen van alle patriotse pogingen om het vaderland te herwinnen, althans in de door mij behandelde periode. De oorzaken? Sommige waren van internationaal-politieke aard: de ontwikkelingen in België en de houding van de betrokken mogendheden. Andere moeten in de aard van de uitwijking gezocht worden. In sociaal en economisch opzicht kon immers van een ‘vluchtelingengemeenschap’ geen sprake zijn. Tienduizenden van allerlei pluimage, maar meest onbemiddeld, zagen zich eind 1787 - begin 1788 genoodzaakt te vluchten naar het zuiden. Daarentegen waren in 1790 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts 150 personen genoopt uit Brussel de wijk te nemen. Het waren kopstukken, zowel economisch als politiek, maar zij hadden geen achterban, zo zij er al een gehad hadden. En daarmee is een van de wezenlijke oorzaken voor hun gebrek aan succes gegeven.
A. Doedens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IAantal gevangenen op huis Hasenberch te Utrecht. A = getal; B = percentage ten opzichte van 1779/1780. De opgaven betreffen de periode october/september.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIBetreffende het pauperisme te Amsterdam.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIIHet jaarlijkse aantal faillissementen te Amsterdam.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IVDe drie volgens Oldewelt gecombineerde imposten (afgerond op duizendtallen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Convoygelden (afgerond op duizendtallen). Volgens: Dillen, J.G. van. ‘De achtiende eeuw’, naschrift bij: Westermann, J.C. ‘Statistische gegevens over den handel van Amsterdam in de zeventiende eeuw’. In: Tijdschrift voor Geschiedenis. 61e jg. (Groningen, 1948) 24 en 28.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VHerenmiddelen (1. Heren- en redemptiegeld; 2. Koffie- en theegeld; 3. Consumptietabak; 4. Karossegeld, sedert 1791 ‘pleziergeld’) in de periode 1780-1790. A = totalen (voor heel Holland afgerond op duizendtallen; voor Amsterdam, Leiden en Rotterdam op honderdtallen); B = percentages t.o.v. 1780.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VIAandelen van verschillende steden in de opbrengst van de ‘Herenmiddelen’, in procenten uitgedrukt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VIIEen tiental Utrechtse schadeclaims van patriotse zijde.
|
|