| |
| |
| |
IV. Handschriften van Hubert Korneliszoon Poot
Een aanvulling.
In mijn proefschrift Hubert Korneliszoon Poot (Assen 1954) heb ik in Bijlage VII (Blz. 509 tot en met 515) een ‘Bibliografie van de werken van H.K. Poot’ gepubliceerd, onderverdeeld naar handschriften en uitgaven.
De rubriek I. IN HANDSCHRIFT bevat de onderverdeling A. Thans aanwezig en B. Te eniger tijd vermeld, maar niet door mij achterhaald.
Onder A worden als 1. a tot en met e vijf gedichten, als 2. a tot en met f zes brieven en als 3. een Kladpagina voor een register van het Werelttoneel vermeld.
Onder B worden als 1. a tot en met e vijf gedichten en als 2. ‘Tael en Dichtkundige Aentekeningen en Waarnemingen van Hubert Korneliszoen Poot, 2 dln in quarto’ vermeld.
In de ruim twintig jaar die na het verschijnen van mijn dissertatie verstreken zijn, is I.B. 2 te voorschijn gekomen en kunnen aan de lijst zes handschriften worden toegevoegd, te weten twee brieven en vier gedichten van Poot.
| |
§ 1. I.B. 2
De geschiedenis van mijn speurtocht naar handschrift I.B. 2 en de vondst in de Utrechtse universiteitsbibliotheek door P.J. Buijnsters zijn beschreven in het tijdschrift De Nieuwe Taalgids:
C.M. Geerars, ‘Poot's Adversaria’, in NTg. 57 (1964), blz. 374-376;
P.J. Buijnsters, ‘Poot's Adversaria teruggevonden’, in NTg. 63 (1970 blz. 293-295.
Het in leren 18e-eeuwse quarto-band gebonden handschrift van 88 bladen waarvan ongeveer de helft onbeschreven is, blijkt de titel te dragen: ‘Taal- en Dichtkundige Aanteekeningen en Waarnemingen van Hubert Kornelisz. Poot’, zoals in de bibliografie in mijn proefschrift vermeld.
Voor de beschrijving in bijzonderheden van dit aantekenboek van Poot bij door hem gelezen en geraadpleegde werken, verwijs ik naar het bovengemelde opstel van P.J. Buijnsters.
| |
| |
| |
§ 2. I.A.2.g I.A.1.f I.A.1.g
In het Verslag omtrent de Koninklijke Bibliotheek 1967 ('s-Gravenhage 1968) staat op blz. 14 als aanwinst voor de handschriftenafdeling vermeld onder No. 135 D 26 een aankoop van vijf handschriften, gedaan op de veiling van 16 januari 1967 bij Burgersdijk en Niermans te Leiden (catalogus Nrs. 2526, 2530, 2531, 2536 en 2538).
135 D 26, No.4 (veilingscatalogus No. 2536) is omschreven als: ‘HUBERT KORNELISZOON POOT (1689-1733), dichter. Twee lofdichten op Mr. Adriaen Swalmius en diens echtgenote Elisabeth van Haeringh. Met briefje aan de drukker R. Boitet. Nederlands. 1722. 2 bll. 165 x 205 en 1 bl. 57 X 170’.
De handschriften van Poot waren afkomstig - naar mij de firma Burgersdijk en Niermans mededeelde - uit de collectie familie Mees uit Wassenaar.
Op de omslag van 135 D 26, 4 staat: ‘Handschriften van H.K. Poot’.
135 D 26, 4/a (I.A.2.g) is een los blaadje met de volgende tekst:
Zeer waerde Vrient R. Boitet,
Gelief te bezorgen, dat de Heer Zwalmius het gezonden gedicht voor my bewaere; ik heb ‘er geen eene letter van, en waerlyk ook geen’ tyt gehad om het te dubbelen. Het is wel gering, maar zal my evenwel dienen in eene verzameling van byzondere rymstukken. Ik zal 't UE. wel eens zeggen. Aen de letter G. zit ik bezigh, en zal zedige gedichten tot het voorgaende zenden. Vaerwel.
UE. DWD. H.K. Poot.
135 D 26, 4/b (I.A.1.f) is een los blaadje met het gedicht Op de afbeelding van den Heere Adriaen Swalmius, Rechtsgeleerden, dat in de Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot, Met kunstige printen versiert, ‘Te Delf Gedrukt by Reinier Boitet, 1722. Voor den Autheur’, voorkomt in de rubriek ‘Byschriften’, op blz. 438.
Behalve dat het gedicht in het handschrift is ondertekend met H.K. Poot, zijn er twee verschillen met de gedrukte tekst. In het handschrift wordt de naam Swalmius in de titel en in de tekst met S geschreven, in Gedichten I is de naam in de titel met S en in de tekst met Z gedrukt.
Vs. 2 luidt in het handschrift:
‘En edelheit van hart en majesteit van tael’
| |
| |
maar in de gedrukte tekst:
‘En edelheit van hart en minzaemheit van tael’.
135 D 26, 4/c (I.A.1.g) is een los blaadje met het gedicht Op de afbeelding van Mejoffrouwe Elisabeth van Haeringh, Gemalinne van den Heere Mr. Adriaen Swalmius, Rechtsgeleerden, dat in Gedichten I voorkomt op blz. 439.
In het handschrift is ook dit gedicht ondertekend met H.K. Poot. Er zijn verder slechts kleine verschillen: in het handschrift luidt de naam van de bezongene ‘Elisabeth van Haeringh’, in druk ‘Elizabeth van Haring’. In vs. 2 staat in het handschrift ‘stralen van haere oogen’, in druk: ‘stralen van haer oogen’.
Het briefje en de gedichten moeten dateren van vóór het verschijnen van Gedichten I in 1722. Poot heeft deze bundel opgedragen aan Mr. A. Swalmius, die een stiefzoon was van Mr. Kornelis 's Graevezande, voor wie Poot zijn bekende Akkerleven (‘Hoe genoeglyk rolt het leven / Des gerusten Lantmans heen ...’) heeft geschreven. Over de nauwe banden van vriendschap die Poot met het echtpaar Swalmius onderhield, verwijs ik naar wat ik daarover heb geschreven in mijn proefschrift (blz. 105-106).
De door Poot in het briefje aan Boitet genoemde ‘verzameling van byzondere rymstukken’ moet wel duiden op Gedichten I. Over het uitgeven van deze bundel van Poot door Boitet (in 1722 gerealiseerd) was op het moment dat het briefje werd geschreven, dus nog niet door hen gesproken.
Het briefje is verder van belang, omdat er uit blijkt, dat Poot toen reeds bezig was aan de herschrijving van Dirck Pietersz. Pers' Iconologia tot het door Poot samen met Ouwens verzorgde Het Groot Natuur- en Zedekundigh Werelttoneel. Poots mededeling dat hij aan de letter G. bezig is, kan alleen maar slaan op zijn arbeid aan het Werelttoneel, dat R. Boitet in drie delen zou uitgeven (zie hierover Hoofdstuk XII in mijn dissertatie).
De letter G begint in het eerste deel van het Werelttoneel op blz. 407 met ‘Gastmael’ en eindigt tot besluit van het eerste deel met ‘Gunst’ tot en met blz. 571.
De door Poot vermelde ‘zedige gedichten tot het voorgaende’ moeten slaan op de in het Werelttoneel, dl. I opgenomen gedichten Achtbaerheit (blz. 21), Aenneming van Kinderen (blz. 40), Afgodery (blz. 44), Akademi (blz. 61), Berou (blz. 121), Bevalligheit (blz. 183), Heerenles (onder het lemma ‘Goetaerdigheit’ op blz. 542) en Rechtvaerdigh en Goedertieren (onder hetzelfde lemma op blz. 543).
| |
| |
Deze gedichten zijn ook opgenomen in Poots Gedichten II (1728) en het Vervolg der Gedichten van Hubert Kornelis Poot (1735) (zie hierover blz. 229 van mijn proefschrift).
Als in dit briefje Poot inderdaad voor het eerst Boitet meldt dat hij met plannen rondloopt na zijn Mengeldichten (1716) een nieuwe bundel gedichten uit te geven, dan moet dit gecombineerd met de mededelingen over de voortgang van het werk aan het Werelttoneel in hetzelfde briefje, tot de conclusie leiden, dat de medeling van Poots biograaf Spex op blz. 31 van Het Leven van Hubert Korneliszoon Poot (in het Vervolg der Gedichten), dat Poot ‘in het lest ook van den jaere 1722, of daer omtrent’ het verzoek had gekregen het Werelttoneel samen met Ouwens uit te geven, als een late datering worden beschouwd. Poot zal zeker dan reeds vóór 1722 met deze veelomvattende arbeid zijn begonnen.
De datering van de handschriften door de Koninklijke Bibliotheek op 1722 is niet aan de handschriften zelf ontleend.
| |
§ 3. I.A.2.h 1.A.1.h I.A.1.i
De tentoonstelling gewijd aan Adriaen van der Werff (Kralingen 1659-1722 Rotterdam), van 3 september tot 1 november 1973 gehouden in het Historisch Museum van Rotterdam en begeleid door een goed gedocumenteerde catalogus, heeft onze kennis over deze kunstenaar, die een vriend was van de dichter Poot, aanmerkelijk uitgebreid en verrijkt.
Over de betrekkingen tussen Poot en van der Werff heb ik op verscheidene plaatsen in mijn proefschrift geschreven (zie de Index sub voce).
Op de tentoonstelling werd onder meer getoond een 17de-eeuwse kist met archivalia betreffende de familie Van der Werff en haar afstammelingen, afkomstig uit de collectie van H.J.E. van Beuningen te Neerlangbroek.
In deze kist bevonden zich ook een aantal handschriften van Poot.
De catalogus vermeldt onder No.60 (I.A.2.h):
‘Condoléance van Hubert Korneliszoon Poot, Abtswoud d.d. 10 december 1722, aan Adriaan Brouwer ter gelegenheid van het overlijden van zijn schoonvader. Ingesloten de originele tekst van “Grafwapen van den edelen Heere Adriaen van der Werff Ridder”’.
Afbeelding 59 in de catalogus geeft een kopie van de brief, maar zonder de adressering.
De adressering van Poots brief aan Van der Werffs schoonzoon op het middenvlak van het gevouwen blad luidt:
| |
| |
Myn Heer,
De Heer..... Brouwer,
Erfgenaem van den
Heere
Adriaen van der Werf.
rotterdam
Te [en dan doorgehaald:] Dordrecht
Met krijt is over het adres een 3. geschreven en dwars op het rechter zijvlak naast de adressering eveneens met krijt: delft.
De tekst van de brief luidt:
Myn Heer,
Onlangs heb ik met leetwezen gehoort, dat U.Eds. Vader al een wyl overleden was, 't welk indien ik eer geweten had, zoude de vrymoedigheit genomen hebben, van ten bequamen tyt iet van dien weergâloozen Kunstenaer in rym te melden. Het is in dezen myn ongeluk, dat ik zoo verre in 't lant woon. U.Edt. gelieve te beseffen dat meest alle voorvallen out zyn eer ze tot myn kennis komen. Dit nevensgaende grafschrift heb ik, hoewel dus laet, myn' geringen dichtgeest (ter gedachtenisse van den Ridder U.Eds zaligen Heer Vader) moeten afvergen, in hoope dat het U.Edt. niet geheel mishagen zal. De Hemel trooste U.Edt. en Mevrou U.Eds. waerde Echtgenoote, over 't verlies van zoo dierbaer een pant. Eindigende blyve,
Myn Heer,
Abtswout den
10 Decemb. U.Edts.
1722. ootmoedige Dienaer
Hubert Korneliszoon Poot.
P.S. Ik verzoeke ootmoedigh een lettertje te rug. myn addres is te delf by Reinier Boitet, boekhandelaer.
| |
| |
De tekst in handschrift (I.A.l.h) van het gedicht Grafwapen van den Edelen Heere Adriaen van der Werf, Ridder, is gelijk aan de gedrukte tekst in Gedichten II, blz. 318, op enkele kleine uitzonderingen na.
Het handschrift draagt de ondertekening H.K. POOT. ‘Zon’ in vs. 1 is in druk met kleine z geschreven. In het onderschrift ‘Overladen den 12 en begraven den 17 van Slagtmaent MDCCXXII.’, zijn in druk de Arabische 12 en 17 vervangen door de Romeinse XII. en XVII.
Onder No.65 (I.A.l.i) vermeldt de catalogus:
‘Eigenhandige “Kunstkroon, voor den edelen Heere Adriaen van der Werff, Ridder”, door H.K. Poot. Waarschijnlijk naar dit exemplaar uit het bezit van Van der Werff afgedrukt door Houbraken in zijn Groote Schouburgh uit 1721’.
In mijn proefschrift staat vermeld (blz. 58) dat, zonder vermelding van plaats en jaar, deze Kunstkroon in een afzonderlijke uitgave is verschenen (aanwezig: Koninklijke Bibliotheek onder No. 853 F 100). Poot nam het gedicht ook op in Gedichten I, blz. 285.
Behalve Arnold Houbraken in De Groote Schouburgh der Nederlandsche kunstschilders en schilderessen (1718-1721) nam ook Jakob Campo Weyerman de Kunstkroon op in De Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders en Konst-schilderessen, dl. IV, Dordregt MDCCLXIX, Blz. 84-86.
De titel van de Kunstkroon is in het handschrift wel met grote letter geschreven, maar niet in kapitalen zoals in de druk. Achter Kunstkroon is in het handschrift een komma geplaatst. De overige verschillen tussen druk en handschrift zijn de volgende.
Druk (Gedichten I, blz. 285-289) |
Handschrift |
vs. 1 |
GY |
Gy |
vs. 13 |
slordige gewaden |
simpele gewaden |
vs.21 |
werken; |
werken, |
vs. 30 |
Maes; |
Maes. |
vs. 32 |
dat zyn glori |
dat 's mans glori |
vs. 33 |
't Stont toen weêr aen een' ieder niet: |
Toen stont het aen een' ieder niet. |
vs. 34 |
malen |
maelen |
vs. 35 |
dwalen |
dwaelen |
| |
| |
vs. 43 |
In stant de |
In stant, de |
vs. 55 |
diamant |
diamant, |
vs. 58 |
waarheit |
waerheit |
vs. 61 |
zon |
Zon |
vs. 68 |
langvervlogen |
langvervloogen |
vs. 70 |
dier |
dier, |
vs. 76 |
haer |
haer' |
vs. 77 |
laet 's mans faem noit quynen. |
laer 's Helts faem noit quynen: |
vs. 78 |
Bekranst den Helt met eeuwigh groen. |
Bemytert hem met eeuwigh groen. |
Het opstel ‘Adriaen van der Werff (1659-1722)’ van D.P. Snoep in de catalogus geeft mij aanleiding tot nog twee opmerkingen.
In de paragraaf ‘Reputatie’ op blz. 9 zou de zin: ‘De dichters van gelegenheidsgedichten op Van der Werff, waarvan Hubert Kornelisz Poot en Sybrand Feitama nog de bekendste zijn, werden soms met een gouden erepenning voor hun moeite beloond’, kunnen suggereren dat door Van der Werff aan Poot een gouden erepenning is geschonken. Mij is daarover niets bekend.
Over het huwelijk van Elisabeth, de dochter van Pieter Van der Werff, Adriaens broer, zegt Snoep (blz. 10 en 29), dat zij in 1723 trouwde met ‘de dichter Lucas Schermer’. De dichter Lucas Schermer, geboren in 1688, overleed reeds in 1711 en bleef ongehuwd. Zie over hem: Dr. P.C. Molhuysen en Prof. Dr. P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. II, kol. 1283 en 1284 en in mijn uitgave van Lukas Schermer, Meleager en Atalanta, Treurspel, Zwolle 1966 (Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, No. 54), de ‘Inleiding’ en Bijlage I, ‘Genealogische en bibliografische aantekeningen’. De echtgenoot van Elisabeth van der Werff kan in elk geval niet de dichter Lukas Schermer zijn.
| |
§ 4. I.A.1.b.
Onder I.A.1.b in de bibliografie van mijn proefschrift staat als handschrift van een gedicht vermeld:
Aen den geleerden Heer Henrik van Rhyn. [U.B. Amsterdam in de Verzameling P.A. Diederichs onder No. 17 Dg 3].
| |
| |
Drs. A.N. Paasman te Putten wees mij op een handschrift van hetzelfde gedicht, aanwezig in het archief van de stad Antwerpen, en zond mij daarvan een fotokopie.
Bij onderzoek van het handschrift in de U.B. van Amsterdam blijkt hierop een weggewiste potloodaantekening voor te komen die met behulp van een infra-rode lamp als tekst geeft: ‘schijnt niet eigen hand te zijn’.
De vergelijking van de beide handschriften in fotokopie laat geen verschillen zien. Ik kan niet zeggen welk van beide handschriften origineel is.
Amersfoort, januari 1975
C.M. Geerars
|
|