lation’. Telkens maakt hij melding van mensen die zich ‘met succes’ lieten inenten, later bleken toch sommigen na de ingreep gestorven te zijn.
Een tijdlang was de orang outang van de prins hèt gesprek van de dag. Het dier was begin 1777 overleden en Petrus Camper had toezegging gekregen dat hij de sectie mocht verrichten, maar dit was blijkbaar niet doorgegeven aan Vosmaer, de directeur van het Natuur- en Kunstkabinet. Een hooglopende ruzie tussen de twee heren was het gevolg en iedereen bemoeide zich er mee. Ook de prinses Gallitzin, bij wie Van Heiden Reinestein op een diner een ‘conversation fort amusante’ meemaakte wegens de ‘section manqueé’. Hemsterhuis werd becritiseerd ‘pour s'être mêlé sans necessité ni sans le moindre ménagement d'une affaire qui ne le regardait pas’.
Even later noteert de dagboekschrijver de komst van Abbé Raijnal om materiaal te verzamelen voor een nieuwe uitgave van zijn Histoire Philosophique des deux Indes. ‘Men’ verdenkt hem er van dit als dekmantel te gebruiken voor financiële onderhandelingen in opdracht van Necker. En zo zijn er meer on-dits in dit dagboek.
Hoort de schrijver geen nieuwtjes, dan noteert hij ‘même disette de nouvelles’. Over zichzelf vertelt hij weinig, wel over wat er aan het Hof gebeurde: muziek, toneel, diners, en de namen van de gespeelde stukken. Hij zal zelf ook wel toneel gespeeld hebben; in het archief zijn in zijn hand uitgeschreven rollen van op het Loo gespeelde stukken in de jaren 1765-1768: de rol van Cleon in La Famille Extravagante, die van Arcas in Iphigenie, en nog vele andere.
Anders van karakter is zijn reisverslag uit 1791, waarin hij nauwgezet aantekent wie hem ontving, op welke wijze, en hoe zijn antwoord daarop was, welke geschenken gewisseld werden en hoe de onderhandelingen met de pruisische ministers over het huwelijkscontract tussen de Erfprins en Wilhelmina van Pruisen verliepen. Het verslag zal als aide-mémoire gediend hebben voor het later te maken rapport.
Behalve de brieven en dagboeken zijn er allerlei aantekeningen, memoranda, gedichtjes, en stukken over zijn aktiviteit als kamerheer van de prins. We vinden wat over het Loo en over de inrichting van vertrekken in andere stadhouderlijke paleizen. Twee dikke portefeuilles in het archief zijn volgestopt met voorlopig niet nader thuis te brengen stukken; hierbij zijn stellig nog meer stukken die op S.A.P. van Heiden Reinestein be-