|
(l) | De avantuurlyke reizen van den heere Pierre Curieux [...] In Holland, By de Boekverkoopers te bekomen. 1782.
In deze versie van de Curieux-verhalen wordt o.m. de stof behandeld die ook ter sprake komt in H.'s De klagende Pommersche weduwe vertroost (nr. 27), terwijl de auteur daarvan hier geprezen en het boekje zelf (als enige) in een voetnoot vermeld wordt (p. 6-7). Opvallend is verder dat dit boek een andere titeluitgave is van De reizende Franschman, in 1777 bij Wynands en Van Drecht te Den Haag uitgegeven, bij wie H. wel meer uit zijn oeuvre onderbracht. |
(m) | Verhandeling over de wulpsheid.
Ter sprake in Neerlandsch Echo nr. 84. |
(n) | Plutus Mentor. Toneel in vyf bedryven. Deventer, Lucas Leemhorst, 1781. BM Library 11755 g 26-1. |
|
Niet van H. is het door de KB (513 A 153) op zijn naam gestelde De insolvente boedel, of de aftogt van de kinderen van Kea [...] Amsterdam, Van Kesteren, 1813. Het stuk speelt inderdaad in 1813, een dertig jaar na H.'s dood (zie hiervoor Spektator 3 (1973/74).
A.J. Hanou
|
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(48)
- Ook de Ouderw. Patriot (nr. 30, p. 100) noemt het het werk van H. ‘dien Vaderlandslievenden ploert’ en prijst het ironisch aan. Vgl. het contrapamflet De gewoge goudtschaal, BM 934 g 6-2.
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(48a)
- H.'s auteurschap eveneens gesteld in zijn Wettig Recht der Inboorlingen, 1783, p. 8-9.
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(49)
- H. is ook auteur volgens ene G.H. in diens contrapamflet De gewogene Goudtschaal en getoetste Toetssteen (KB pfl. 19834).
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(50)
- Geringe reactie op dit geschrift in de Brieventas van de ONP, I, p. 51.
-
eind(51)
- Auteurschap van dit kwasi-toneelspelletje wordt H. toegeschreven door Knuttel (19640), Doorninck (II, 672), Broekema (2300) en L. van Aken (Cat. toneelst. 8466). Hier vooral is dit van belang, omdat de auteur op p. 40 van dit geschrift vijftien titels van eerder door hem dit jaar geschreven werkjes meedeelt (en ons ook informeert dat dit spel bij Willemsz uitkomt). Er zijn ook eigentijdse getuigenissen. De Ouderw. Ned. Patriot van 5 jan. 1782 deelt over de auteur geruchten mee die op H. passen: ‘een kerel, die nog niet ter deeg lezen noch spellen kan, maar die men zegt dat al dat leven maakt, op belofte van door hoge protectie het baantje van eerste Oppasser op het Hoge School te zullen verkrygen’ (nr. 18, p.373), en weet later nog te zeggen dat aankondigingen van het werk te zien waren in de Diemermeersche en Woerdensche of Zuidhollandsche Courant (nr. 22 p. 491; in nr. 30, p. 93 wordt het stuk nog een schotschrift genoemd). In de Brieventas van de ONP komt echter voor een brief van ene E.H.R. van 7 jan. 1782, die over de auteur van het stuk meedeelt: ‘zynde deze Autheur, naar myne gissing, niemand anders, als de infaame lasteraar Nicolaas Hoefnagel, alhier en elders bekend, als de Beelzebul of Overste van alle de hedendaagsche verfoeijelyke en strafwaardige pasquilschryvers (II, p. 31). Ook Alle de magistraatsgezinde geeft H. op als auteur (p. 24). - In toneel 15 wordt waarderend gesproken van het Plan ter verbetering (nr. 18 van de bibliografie. - De schrijver van de Naakte Waarheid (febr. 1782), die ook H. voor de auteur aanziet, geeft nog als zijn opinie: ‘'t is allerwalchelykst, in den hoogsten graad vuilaardig en opgevuld met uitdrukkingen, die beeter in een bordeel passen, dan dat een mensch die eenige zeedelykheid bezit ze leezen zoude; als door
je bezukte lyf heen, en meer diergelyke noch verfoeilyker expressies’.
-
eind(42)
- Volgens Gedimitteerde Zee-capitein, p. 40.
-
eind(52)
- Auteurschap ook bevestigd door Alle de Magistraatsgezinde p. 24, hoewel daar sprake is van de Zuivere Zonnestraalen ‘die LUZAK zyn waare Daglicht tegens het Politicq Systema tot een nevelige Avondstond hebben gemaakt’. - Volgens Knuttel verscheen het boekje 21 maart 1781.
-
eind(53)
- Auteurschap bevestigd door de Naakte Waarheid p. 26. Een tweede druk wordt geannonceerd in de Diemer- of Watergraafmeersche Courant van 26 december 1781.
-
eind(54)
- De Ouderw. Patriot noemt H. auteur van dit begrafenisbriefje (nr. 25, 2 mrt. 1782, p. 614), terwijl het blad verontwaardigd informeert: ‘wat heeft men voorgehad met die Begraafniscedullen van den ONP en uitnodigingen van het gemeen, hier in 's Gravenhage teegen Oude-Jaarsdag den 31. Dec. 1781. dat is de tyd wanneer het gemeen werkloos, vrolyk en daar door dikwils uitgelaten en baldadig gewoon is te zyn?’ (nr. 30, 13 apr. 1782, p. 81). Ook Alle de Magistraatsgezinde p. 44 bevestigt het.
-
eind(55)
- Ter verduidelijking van dit en andere items: De Ouderwetse Nederlandsche Patriot, waarvan Rijklof Michaël van Goens de voornaamste schrijver was, was na 8 dec. 1780 voor enige tijd opgehouden te verschijnen wegens ziekte van Van Goens, onenigheid onder de auteurs, en de groeiende angst van Gosse dit weekblad onder zoveel bedreiging nog langer uit te geven. 5 jan. 1782 verscheen het opnieuw, nu bij Bennett en Hake te Rotterdam.
-
eind(56)
- Dit is het z.g. Uitvaarsbriefje, dat o.a. in Alle de Mag. p. 24 gezegd wordt van H. te zijn. Overigens loopt deze achter bij de feiten: op 5 en 12 januari waren alweer nieuwe nummers van de Patriot uitgekomen.
-
eind(57)
- Er zijn drukverschillen bij de diverse exx. Zowel Knuttel, Broekema als Doorninck schrijven het pamflet aan H. toe, alleen de laatste stelt het in 1783 - wat onjuist is; het wordt in de Patriot van 2 febr. 1782 genoemd.
-
eind(58)
- Een colofon op de laatste pagina vermeldt de uitgever: Joh. Geyger te Amsterdam. - Auteurschap H. bevestigd in Alle de Magistraatsgezinde, p. 24-25. - Reakties in de Ouderw. Patriot nr. 30, p. 93 en 100. Een apart werkje er tegen in was: Bericht van inteekening Op een Stel van twaalf heerlyke Konstplaten, waarvan de titel verder luidt: ‘Om gevoegd te worden in het zeer Interessant en doorkneed Staatkundig Werk van den Heer Klaas Hoefnagel, Republicaansch Autheur, geintituleerd Alle Oogen wachten’ enz. Ook wordt vermeld: Op zekere Conditien, wordt het Pourtrait van den Autheur Hoefnagel, ongemeend fraai gestoffeerd, grat is aangeboden’ (UBA pfl. R.m. 4x). Platen en portret zijn waarschijnlijk fiktief.
-
eind(58a)
- In het British Museum (11755 g 26-3) vond ik een kennelijk gelijktijdig uitgegeven plano-gravure van de lijkstatie van de Ouderw. Patriot, ‘gevolgd na het toneelstuk De mislukte Begrafnis’.
-
eind(59)
- H.'s auteurschap blijkt uit de Ouderw. Patriot nr. 25, 2 maart 1782, p. 207, en Alle de Magistraatsgezinde p. 25. Volgens Knuttel, Verboden boeken, p. 37, werd op 6 oktober 1782 in Den Haag een verbod tegen dit geschrift uitgevaardigd.
-
eind(60)
- Volgens Knuttels pamflettencatalogus is H.'s auteurschap niet geheel zeker; wel volgens De Kempenaer.
-
eind(61)
- De pfl. catalogus der KB zegt dat H. volgens Van Goens auteur is; inderdaad wordt er goedkeurend in gesproken over de auteur van het Begrafnisbriefje en de Lees-cedul. Ook dit boekje is 9 oktober in Den Haag verboden, blijkens Gildeboek nr. 15 in het GA Den Haag.
-
eind(62)
- Blijkens afgedrukt sterfhuiswapen, hetzelfde als op de navolgende Lees-cedul, wel van H.
-
eind(63)
- Ook volgens een CC-fiche zou door Van Goens dit boekje aan H. toegeschreven zijn.
-
eind(44)
- Auteurschap volgens UBA en Knuttel.
-
eind(64)
- Het KB-ex. is volgens de KB-pamflettencatalogus in het bezit geweest van Van Goens, die er op schreef: ‘Door N. Hoefnagel’.
-
eind(44)
- Auteurschap volgens UBA en Knuttel.
-
eind(65)
- Ook zegt de auteur in het noorderkwartier geboren te zijn, en naar een plaats op de noordervloot gesolliciteerd te hebben, wat overeenkomt met de biografie van H.
-
eind(66)
- Het pamflet kan nauwelijks van 1781 zijn als alle catalogi zeggen (n.a.v. de titel?): op p. 29 wordt nog een advertentie genoemd voor een afbeeldsel van de Ouderw. Patriot in de Diemer Courant van 31 december 1781. - Alle de Magistraatsgezinde, p. 24, en de Naakte Waarheid, p. 27, bevestigen het auteurschap; bovendien is het stempel op de titelpagina hetzelfde als het sterfhuisstempel van het Begrafnis-Briefje. - De schrijver geeft als antwoordadres op dat van de boekhandelaar G.A. Willemsz, op de Haarlemmerdijk.
-
eind(67)
- Het KB-fiche merkt op: ‘Op de lijst van Van Goens is hierbij aangetekend: “Door N. Hoefnagel doch de spelling door een ander nagezien”.’ - Reaktie hierop in de Patriottische Missive Van een voornaam Heer in 's Hertogenbosch, 1782.
-
eind(68)
- Het wordt door Doorninck (o.c., nr. 6253) aan H. toegeschreven, maar later komt hij daarop terug: ‘Ten onregte vroeger door mij aan N.H. toegeschreeven’ en geeft de eer dan aan Luzac. Ten Brink, Leven Van Goens, p. 168, acht het juist tegen H. gericht. Echter is er een eigentijds (oranjegezind!) pamflet dat H. wel degelijk de schrijver acht (De naakte Waarheid [...] een voorloopig geschrift op het tweede toneelspel, 't welk eerstdaags door de Amsterdamschen auteur staat uitgegeeven te worden. In 's Hage, by Hans Vouwbeen, in den Hoefnagel, februari 1782, UBA Port. ton. 2-19). De auteur hiervan bespreekt verschillende van H. 's werkjes, spreekt zijn afkeuring uit over zijn persoon en vriendschappen, en schiet tenslotte, naar aanleiding van het in de tekst van nr. 71 aangekondigde tweede spel op de Patriot zelf enigszins uit de slof: ‘Heeft ondertusschen gemelde Mr. KLAAS lust, of behoud hy daar toe de vermogens om andermaal ter bane te komen, 't zy door zyn TWEEDE zoo ERNSTIG ALS VERMAAKLYK TONEELSPEL, of andere Konkels, laat hy dan verzeekert zyn dat hy aanstonds eene Recensie van my in 't particuliere hebbe te wachten, waarin ik al de Vuile Historien, die ik hier by myne t'huiskomst van hem gehoort heb zal te berde brengen’ (p.55). Het lijkt me goed mogelijk de opinie van deze schrijver te volgen.
-
eind(69)
- A. In nr. 16 komt voor, gedateerd ‘bij Monnikkedam 20 december 1782’ een BRIEV van KLAAS HOEFSPYKER, wegens het voorneemen de brave MONNIKKENDAMMERS, om mede hunne eigen Ambten en Commissien zonder recommandatien te begeven’. Het kan nauwelijks twijfel lijden dat hier H. in het geding is. B. In nr. 21 volgt van dezelfde auteur een brief over dezelfde kwestie, gedateerd van M'dam 17 januari 1783. In deze brief wordt ook een zinspeling gemaakt op H.'s lijfspreuk Loon na werk.- Een regelmatig medewerkerschap aan de Kruyer is moeilijk vast te stellen; niet alle verdachte signaturen en stijlen (zoals b.v. N.S., op p. 51-53) zijn naspeurbaar.
-
eind(44)
- Auteurschap volgens UBA en Knuttel.
-
eind(70)
- Ook zegt de in het boek optredende Noordhollander in M'dam geboren te zijn.
-
eind(71)
- Het pamflet draagt het bekende sterfhuismerk van het Begrafnisbriefje en de Lees-cedul, en in een postscriptum zegt de auteur ook daarvan de steller te zijn.
-
eind(44)
- Auteurschap volgens UBA en Knuttel.
-
eind(72)
- Knuttel: ‘Volgens Van Goens door N. Hoefnagel’.
-
eind(73)
- De auteur zegt ook Alle Oogen (= nr. 59) en Zeeven wyze maagden (= nr. 67) geschreven te hebben. - Volgens de CC is er nog een ander KB-ex. van dit boekje, 12 blz. tellend, terwijl aldaar het vijf maal in de titel voorkomende ‘haast Uw’ vijf maal met een kapitaal gedrukt is; bovendien is aan het einde een vierregelig P.S. toegevoegd. Dus een herdruk, eerdere uitgave of pirated pamphlet.
-
eind(74)
- Het boekje is een weerwoord op Kees Vermynens Lanterne magique, waarvan in de eerste afleveringen H. aangevallen werd, en is in dezelfde stijl gehouden, met nu als hoofdpersoon Klaas, de Overtysche (Waterlandse) boer.- In Den Haag werd 11 oktober 1782 een Lofbazuin [...] aan de magistraat van Amsterdam verboden (Knuttel, Verboden boeken, p. 72), wat deze Lofbazuin gegolden kan hebben: het kan los verschenen zijn, daar het nu een gedicht van enkele pagina's achter de Walon vormt, mogelijk om het vel vol te krijgen; maar het verbod kan ook H.'s Lofbazuin uit 1781 gegolden hebben.
-
eind(75)
- H.'s geïnvolveerdheid blijkt wel uit het feit, dat de schrijver, om te bewijzen dat Willem V in het begin wel geliefd was, verwijst naar het Juichend Noordholland (nr. 13) en het Verheugd Friesland (nr. 14).
-
eind(76)
- De 's-Gravenhaagsche werd n.l. 6 januari voor zes weken verboden wegens onjuiste berichtgeving over het proces tegen de Post van den Neder-Rhyn. De Beknopte Beschryving werd zelf ook verboden de 13e januari 1783, samen met het Begrafhis-Billet (Knuttel, Verb. boeken, p. 16).
-
eind(77)
- Het auteurschap hiervan is me alleen bekend via enkele opmerkingen in de Ouderw. Patriot: ‘oproerige schotschriften als [...] de Coupletten van Hoefnagel op Esgers’ (nr. 56, p. 93); ‘En in de coupletten van N. Hoefnagel op het geval van Esgers in 's Hage, worden de Burgers van den Haag aangezet om op hunnen Bailluw aan te vallen en hem beneevens een deel anderen te vermoorden, uit reede van de actien aan eenige Boekverkopers aangedaan’ (nr. 59, p. 179). H. treedt hier zelf ook op in een exclamatie van de gevangen Esgers:
‘HOEFNAGEL! blyf nu niet verstomt,
Ik schreef weleer 'k wou met u stryden,
Heb medelyden met myn Lyden,
'k zal 't ook doen, als 't u overkomt’ enz. (p. 9).
.
-
eind(44)
- Auteurschap volgens UBA en Knuttel.
-
eind(78)
- Volgens Doorninck nr. 1811 zou dit pamflet van Amsterdam, 1783, en dus blijkbaar een ander dan de voorgaande grafschriften op de Ouderw. Patriot zijn. Het moet in de KB aanwezig zijn maar ik heb het niet in handen kunnen krijgen.
-
eind(44)
- Auteurschap volgens UBA en Knuttel.
-
eind(79)
- Knuttel baseert zijn mededeling dat H. auteur is op een mij onbekende mededeling van Van Goens. - Het UBA-pamflet R.x.3 heeft, anders dan R.x.4, na de titelpagina een ingevoegd portret van de hertog met een onderschrift van Harmodius Frizo [Vreede].
-
eind(80)
- Van 1783, want H. zegt hier (p. 8-9) de Oogenzalf (nr. 46) twee jaar eerder geschreven te hebben.
-
eind(72)
- Knuttel: ‘Volgens Van Goens door N. Hoefnagel’.
-
eind(81)
- Afgezien van de stijl lijkt mij overtuigend voor H.'s hand te zijn het feit dat hij door Gosse zeer nadrukkelijk tot executeur testamentair benoemd wordt.
-
eind(82)
- Vreemd is wel dat Sautijn Kluit (Ned. Spectator 1881, p.173) opmerkt dat Van Goens vóór deel 1 en 2 van diens eigen ex. van de Patriot melding maakt van een H-vlugschrift de Amsterdamsche Patriot in november 1783 uitgegeven, terwijl hier in het impressum duidelijk 1784 voorkomt, en ook het boek zelf nog refereert aan gebeurtenissen van 31 dec. 1783 te Leiden. Verder is er nog een J.D.L. die in de Navorscher van 1873, p. 235 gewag maakt van de Amsterdamsche Patriot van W.F. [?] Hoefnagel, Leyden 1784, evenwel van 18 bladzijden.
-
eind(83)
- H. wijst in verschillende vlugschriften uit deze tijd op zijn gevaarvolle Rotterdamse tocht. Doorninck nr. 2696 (dit boek) tekent aan: ‘“Zoo 't mij voorkomt door NIC. HOEFNAGEL”, zoo staat op mijn ex. aangeteekend, met bijvoeging, dat de inhoud waar is, behalve dat de schrijver matroos was’. - Uitvoerig en sarcastisch hierover (‘Er zwerft een Libel door 't land en 't word, aan alle bierbanken, kwylende gelezen’) is professor Petrus Hofstede in zijn Apologie tegen de lasterende nieuwspapieren, Rotterdam 17852 (ook geciteerd bij Jos de Bie, Leven van Petrus Hofstede, p. 67-69). - Dit ex. heeft tegenover de titelpagina het portret van Bilderdijks protégé, met het randschrift ‘Dit mosselwyf door satans list berokkend Rotterdam dees twist’ en het onderschrift:
‘Dit is KAAT MOSSEL een Megeer;
Een Vrouwmensch zonder Deugd en Eer,
Een ondier, Wild dit schrift maar leezen,
Daar kon geen erger schit beest weezen’.
-
eind(84)
- H. deelt in Echte en waare (1771) mee dit werkje in 1769 aan Brouwer, op 't Spui te 's-Gravenhage verkocht te hebben. Niet teruggevonden.
-
eind(85)
- In 1774 verscheen de vierde druk van het boek van Ds. De Frein tegen het kaarten (17191). Daarop reageerde - blijkens contra-aanvallen nog datzelfde jaar - ene Audax met Paradoxaechartulaelusoriae. H.'s werk is weer een reactie hierop. Het was een hele kwestie; behalve door H. werd Audax nog geattakeerd door J.G. met Het kaartspel geheel verworpen, door een anonymus met Aanmerkingen en door W.G.M. met een Brief. Deze laatste werd zelf toen aangevallen in het anonieme boekje van klasse Schoppentroef opgespeeld aan den Utrechtschen Dansmeester, terwijl Audax zelf zich verweert in Paradoxaechartulaelusoriae of vervolg.
-
eind(86)
- Niet teruggevonden. Volgens het contemporaine pamflet De vuile gewinzoekers tentoongesteld, p. 51, is het van H., ook volgens Doorninck (nr. 41). Waarschijnlijk betreft het hier een politiek pamflet. 't Kostte acht stuivers volgens een advertentie in het Manifest (p. 31).
-
eind(87)
- Dit herbergspraatje is, zoals later bleek, een propagandastunt geweest. Het attakeerde het weekblad de Echo en diens schrijver (H.), juist om door de opschudding de afzetmogelijkheden van de Echo te vergroten. 't Blaadje moet april of mei 1771 verschenen zijn, want in nr. 31, waarschijnlijk van mei, opent de Echo zelf in deze goed volgehouden konstruktie met grof geschut de aanval. - Deze uitval was voor Sautyn Kluit reden genoeg H.'s auteurschap van het Herbergspraatje in twijfel te trekken (Ned. Spectator 1881 p. 174). Van Rijn echter (zie nr. 95) had na het terugvinden van de Echte de waare verantwoordiging, waarin H. zijn auteurschap toegeeft, betere inlichtingen (Librye 1889 p. 55). Ook wist Paulatinus Philocalus in een pamflet uitgekomen na het verbod van de Echo het al beter:
‘Neemt eens uw Herbergspraat, als tegens u gesticht (Vrymoedige doch onpartydige bedenkingen, p. 6). Overigens schijnt Hartog (Spect. geschriften, Utrecht 18902, p. 5) gedacht te hebben dat het Herbergspraatje een periodiek was.
-
eind(88)
- Het boekje is een persoonlijke verdediging tegen de aantijgingen in de Brief van een' voornaam Noordhollander; deze laatste is gedateerd 23 oktober 1771, terwijl Echte en waare ook reeds aangekondigd wordt in het register toegevoegd aan de Echo, zodat het verweer in zijn opgestelde vorm van eind 1771 zal dagtekenen. Het is dan ook inderdaad uitgekomen bij Demter, H.'s hoofduitgever voor de jaren 1771 en 1772; echter, blijkens advertenties in de Overweeger nr. 17 enz., pas op zijn vroegst eind februari 1772.
Behalve genoemd verweer volgt nog een aanval op een andere tegenstander, die zich in een (onachterhaalbaar) Roef-Discours tegen H. gericht had, en die hij er van verdenkt de schrijver van de spectator De Koopman te zijn.
-
eind(89)
- Dit pamflet, gedateerd Amsterdam 16 April 1772, is een antwoord op de Brief aan den Heer Nicolaas Hoefnagel Schryver van het Wekelyks Vertoog genaamd de Nederlandsche Overweeger. Ter gelegenheid dat zyn Ed. des nagts, tusschen den derde en vierde Maart dezes Jaars, door eenige Ratelwagts na de Kortegaart, by de Beurs, is geleid geworden, van 10 maart, zogenaamd ‘Gedrukt in Monnikendam, voor Rekening van eenige Liefhebbers van de Echo's en de Overweeger, die daaglyks in de Doelen en in de Hel verkeeren’.
-
eind(90)
- Het bestaan van dit boekje is alleen bekend via de Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroefeningen 4 (1775) p. 476, die in een summiere bespreking, na het meedelen van deze titel, opmerken: ‘Naar luid van dit Antwoord heeft men Hoefnagel, door een Brief, (welke in 't Antwoord geplaatst wordt,) verzogt, om zeker Heer op het haatlykste af te maalen; en, in stede van die Briefschryvers ten wille te zyn, legt hy 't er op toe, om dien Heer tegen hunne lastertaal te verdeedigen. Daar benevens verzendt hy den Briefschryver tot een ander persoon, die onder een zeer slegt character voorkomt, en welken hy bekwaam oordeelt om Eerdieven ten dienst te staan. 't Kan weezen dat hy gelyk heeft, maar hy schryft te ruw voor beschaafde Leezers’.
-
eind(91)
- Op pp. 18-29 wordt zoveel over H. meegedeeld, met zoveel details over persoon en werk, en met een zo gunstig oordeel, dat het niet anders kan dan dat óf een intieme kennis van H., óf H. zelf het geschreven moet hebben, wat ik voor het waarschijnlijkste houd daar het een typische propaganda-streek van H. is (vergelijk het Herbergspraatje).- Ontkend wordt zijn medewerking aan de eerste nummers van de bekende Noordhollandsche Courant van Harmanus Koning.
-
eind(92)
- Er zijn geen aanwijzingen dat de nrs. 99 en 100 ooit inderdaad gespeeld zijn. Wel zijn het echte toneelwerkjes, met taferelen, opkomsten e.d., tegenover de dialogen elders in schuit, koets of herberg waar van enige handeling buiten het gesprek om bijna nooit sprake is. Wel komen ook van de voorgaande werkjes ook vele voor de betiteling ‘toneel’ in aanmerking, maar vele van hen zijn in een ander kader beter op hun plaats (zie b.v. nrs. 52, 60, 71, 76, 94). Men zie in dit verband over onopgevoerde politieke stukken Albach, Helden, draken en comedianten, p. 35-36, en over vertoningen geënt op marionettenspel, rarekiek, enz. aldaar p. 153-158.
-
eind(93)
- Blijkens de titel zal het werkje in of na 1775 uitgekomen zijn (Van der Aa VIII, 856, plaatst het in de zeventiende eeuw; Doorninck, nr. 2114, in de tachtiger jaren). Het stuk kent een Voorberigt van de auteur (A2-3), een lijst Personaadjen (A3v) en twintig tonelen. De lijst Personaadjen bestaat uit zestien personen, behalve nog ‘Eenige Stommen die een Pypje Rooken’ en geeft ook enkele regie-aanwijzingen. - Worp, Gesch. drama en tooneel, II, p. 211 zegt er nog van: ‘Het stukje is nog al ruw [...] en doelt mogelijk op bepaalde personen’. Dit laatste is wel waarschijnlijk; het sluit ook aan bij H.'s gebruikelijke opzet.
-
eind(94)
- Het ‘genootschap’ in de titel is duister; ik kan alleen denken aan 't genootschap De Zevenstar, dat het weekblad de Naamlooziana produceerde, en waarvan H. lid was (zie nr. 10a en b). In dit geval zou het toneelstukje van 1772 dateren. Het precieze jaartal wordt ook door niemand opgegeven; alleen vermeldt een CC-fiche ‘circa 1775’. - Evenals bij het vorige stuk is hier een Voorberigt (A2-3), en een lijst van vertooners (A3v), waarna negentien tonelen.
-
eind(95)
- Deze Na-Courant, waarvan de nummers tot op heden niet gevonden zijn, is hoogstwaarschijnlijk op het conto van H. te schrijven. Het is een navolging van een polemiek met de bekender Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant (waarvan het auteurschap soms aan Corver wordt toegeschreven, b.v. door Hartog, Spect. geschriften, p. 199; van dit blad zijn me 24 nrs. bekend (in losse afleveringen UBA Port. ton. XV, 5), het eerste verschijnend 25 januari 1774). Een en ander is voornamelijk af te leiden uit H.'s satyrische spectator de Reizende Haagsche Advocaat en de Ryswyksche Courant zelf. In een voetnoot bij nr. 28 van de Advocaat van 18 juli 1774 deelt H. mee: ‘Heeden morgen in het Coffy-Huis koomende, is my van verscheide Heeren verzogt om aan de Schryver van de Ryswyksche Vrouwen-Daagsche Na-Courant of deszelfs Uitgeever te verzoeken, dat Hun Ed. maaken dat 'er een goed getal Exemplaaren na Amsterdam word gezonden, aan den een of ander Boekverkooper, want dat ieder verlangt om dezelve te hebben, dewyl die aldaar voor Geld niet zyn te bekoomen’. Op zijn bekende zijdelingse manier schijnt H. hier mee te delen dat hijzelf de schrijver is. Inderdaad is er al eerder sprake van animositeit tussen Advocaat en Ryswyksche Courant. Zo is de Advocaat nogal uitvoerig in nr. 27, van 11 juli: ‘En wat wild en tot wien zuid gy spreeken Advocaat, vraagen mooglyk myn Leezers? Wel om u te diene op die Vraag Leezers en Leezeressen teegens de Auteur, of liever Auteurs van dat gemelde Blad [de Ryswyksche], ik herzeg teegens alle Drie, want men moet weeten, die Courant word door drie Heeren geschreeven, den Een Dicteerd, den Ander Praktizeerd, en de Derde Schryft; En alle Drie verachte zy een Toneel dat hun in vroeger Jaaren de mond heeft
opgehouden [...] Doch dat is myn zaak niet, ik kom maar voor myn zelfs op, en wel teegens de Schryver die zich niet ontzien heeft, om teegens Deeze en Geene te zeggen, als dat hy de Reizende Advocaat de mont had gestopt en gedreigd, zo hy ooit teegens hem in Opesitie kwam, dat hy dan mogt vreezen. Maar U myn Heer den Schryver van de Ryswyksche Courant, vraag ik, hebt gy in u Slaap dat gedroomt? [...] het is waar gy zyt by my gekomen, maar hoe? niet dreigende, maar verzoekenderwys, dat ik niet voortvaaren zou om U Ed. Doopcedul te ligten, ik heb u Verzoek ingewilligd, meer uit aanmerking gelyk U Ed. beliefde te zeggen, om dat gy een publiecq Persoon zyt, en gy gevaar liep dat men het u op een openbaare plaats zou verwyten, gelyk al gebeurd is, aan de geen die Dikteerd, dat hem in het midden van zyn Spreeken de Courant voor zyn voeten Gewurpe wierd, en dat 'er geroepe wierd Vrouwen-Daagsche Courant, zie daar Heer Schryver dit weet gy is Gebeurd: Doch nu zou het mogelyk kunne weezen dat U Ed. trek had, om door U stoute Pen myn Doop-Cedul te ligten, Bravo! Goed begin, maar ik zal mee Speelen, en het is goed voor ons byden, wat zeg ik voor ons byden? voor ons Vieren, wy verdiene Dubbeltjes en de Leezers Lachen nog eens, wie weet of wy daar zoo veel Geld niet meede overgaare [...] ik zeg nogmaals bezit U Ed. Couragie, ik ben reeds met de nodige Stukken teegens de Drie Heeren Fabriequers der Vrouwen-Daagsche Courant gewaapent, alzo my een aardige Droom of twee door een Leidsche Student behandigt is [...]’. Zelfs in nr. 14 al, van 11 april, had H. een boekje opengedaan over de drie [?] auteurs, en er naderhand in nr. 25, 30 en het register enige invectieven aan toegevoegd. Het schijnt dat als H. het verschijnen van de Na-Courant op zijn geweten had, hem dit nogal kwalijk is genomen, waardoor hij ook in de Advocaat zijn waarschuwingen en verhalen ging opnemen.
Inderdaad wordt in de Ryswyksche, p. 7, al in het eerste nummer al s pottend gesproken over een persoon die haast wel H. moet zijn: ‘Uit een der Hoofdsteden heeft men dat aldaar zig ophoud een Verslindende Wolf, dog die meest gebeeten schynd op de zoogenaamde Swendelhandelaars, zoo dat die lieden met malkander belooven een premie één Rosenobel die het beest weet te vangen en optesluyten’. Dubbelzinnig schijnt ook de polemiek met het type-blad-H. in nr. 4 (p. 32), zelfs wordt daar mogelijk al gewag gemaakt van de contrareactie. In nr. 10, van30 maart, maakt de Ryswyksche zich bijzonder druk over de Na-Courant nr. 1 en 2 (p. 88): deze vertelt leugens over bepaalde spelers; kan niet eens spellen. Als de schrijver ondertekent, zal de Ryswyksche zich ook bekend maken (wat schijnt te wijzen op een persoonlijke aanval in de Na-Courant). Verder komt hier en daar nog incidenteel de Na-Courant ter sprake, b.v. ‘zy zat voorts zoo stil, als de Schryvers van de Na-Courant, na één vertoog te hebben uitgegeven’ (p. 151). Dit laatste is vreemd: als in de Ryswyksche op 30 maart over nr. 1 en 2 van de Na-Courant gesproken kan worden, en H. op 18 juli verzocht wordt exx. van de Na-Courant naar A'dam te sturen, moet er bepaald een hele serie nummers achterhaald worden.
-
eind(96)
- Gehele titel volgens een fiche uit het apparaat-Van Stockum op de Bibl. ter Bevordering van de belangen des boekhandels. Inderdaad zegt H. in Echte en waare verantwoordiging (1772) dit in dat jaar geschreven te hebben voor rekening van genoemde uitgever op de Nieuwendijk. Het werk is niet gevonden.
-
eind(97)
- Dit werk wordt door H. in zijn Echte en waare verantwoordiging (1772) aangekondigd als iets waar hij nog mee bezig is. Onachterhaald.
|