Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Natuurwetenschappen en vrije gedachte in de 18e eeuw.1.Vanuit het impliciet ontwerp van de moderne wetenschap, gefundeerd door Kepler, Galileï, Descartes en Newton, kan men haar ethos ongeveer als volgt formuleren: de dynamische, haast wonderbare ontwikkeling der moderne wetenschap met al haar filosofische, religieuze, politieke implicaties, houdt het ethisch, almenselijk engagement in van de vorser in zijn wetenschappelijke activiteit, die de strijd van de mens is om zich door wetenschap en het licht van de rede, te bevrijden van een onwaar, zinloos, verwrongen en gedwongen menselijk bestaan, en zijn vrijheid te veroveren, een vrije, authentieke existentie, waarin hij niet enkel de natuur beheerst, en daardoor tot de volle maat van zijn technische, wetenschappelijke mogelijkheden tracht te komen, maar ook de authenticiteit en de in menselijke intersubjectieve en sociale verhoudingen door zelf zijn geschiedenis en toekomst in de hand te houden en te richten. Wetenschap is niet zozeer een abstractie, dan wel een konkrete menselijke werkzaamheid, en deze activiteit veronderstelt een almenselijke inzet, een filosofisch vrijheidsontwerp, dat op zijn beurt niet mogelijk is zonder vrijheid van denken en mededeling, een ‘Erziehung des Menschengeschlechts’ (Lessing). De wetenschappelijke activiteit steunt derhalve op een universele bewustwording van de individuele existentie en het algemeen menselijke bestaan met hun mogelijkheden, gesteld tegen de slaapwandelende conformiteit in, waarin boeien en verslavingen van allerlei aard als natuurlijk worden beschouwd. ‘Men mag niet handelen en spreken zoals slapenden’, zei HeraclitusGa naar eind1), ‘Wij worden geregeerd door slapenden’Ga naar eind2). ‘Het komt erop aan te ontwaken, want de waakzamen hebben een enige en gemeenschappelijke wereld’Ga naar eind3). Ontwaakt uit uw sluimer, riepen Calderon en Descartes uit; durf denken, spoorde, totaliserend, Kant aan. ‘Sommige mensen bevinden zich in een toestand, waarin zij zich niet bewust zijn van een gewaarwording’, zegt Kant in zijn lessen over AnthropologieGa naar eind4). ‘Zij zijn in staat vele uren bij het raam te staan, de lieden te zien voorbijgaan en een pijp tabak te roken. Niet zelden brengen zij heel hun leven zo door, zonder zich van zichzelf bewust te zijn. Zij geloven ordentelijk te leven en weten niet, dat dit geenszins alleen hierin bestaat, dat men aan zijn lichaam de nodige levensmiddelen geeft’. Filosofie daarentegen is de durf en de moed tot kritisch denken, is bewustwording, is verlichting, is | |
[pagina 36]
| |
vrijheid van denken en van onderzoek: sapere aude is het motto van de Siècle des Lumières, die zich als een radicaal nieuwe aera voelde èn wist. De dapperheid tot de moed om ook het onmogelijke mogelijk te maken, dat is de ethische opdracht en de almenselijke zending van de wetenschap in de geest van Newton, Voltaire, Diderot, Lessing en Kant, om slechts enkele hoogtepunten aan te halen. Hegel heeft het ethisch-almenselijke ontwerp van de Verlichting in zijn toespraak tot de studenten te Heidelberg (1818) en Berlijn (1820) in de kern geformuleerd. ‘Ik mag wensen en hopen, dat het mij zal gelukken uw vertrouwen te winnen en te verdienen op de weg die we betreden. Vooreerst echter mag ik op niets anders een beroep doen dan hierop, dat U vertrouwen zoudt meebrengen tot de Wetenschap, Geloof in de Rede, Vertrouwen en Geloof in Uzelf. De moed van de waarheid, geloof in de macht van de Geest, is de voorwaarde van de filosofische studie; de mens heeft zichzelf te eren en zich tot het hoogste waardig te achten. Over de grootheid en macht van de Geest kan hij niet groot genoeg denken. Het besloten wezen van het Universum heeft geen kracht in zich die aan de moed van het kennen, zou kunnen weerstand bieden: het moet zich voor hem openen en zijn rijkdom en zijn diepten hem voor ogen heffen en tot genot brengen’Ga naar eind5). | |
2.Dit engagement en deze wetenschappelijke activiteit zijn niet mogelijk zonder enthousiasme, zoals de jonge Descartes in de Olympiades schreef, en deze vrijheid evenmin zonder zelfstandigheid van de individuele vorser. Al werd Descartes in de 18de eeuw als wetenschappelijk voorbijgestreefd beschouwd, - men denke maar aan het voorwoord van d'Alembert in de Encyclopédie en aan Micromégas - toch uiten omgekeerd zowel d'Alembert in zijn Discours préliminaire de l'EncyclopédieGa naar eind6), als Voltaire in de Lettres philosophiques en in zijn brief aan Antoine Léonard ThomasGa naar eind7), hun bewondering juist voor de zelfstandigheid van Descartes, om echter onmiddellijk Locke en Newton tegenover Descartes te stellen. De Eloge de René DescartesGa naar eind8) van Thomas in wie Voltaire het ‘feu de Prométhée’ had ontwaardGa naar eind9), en die in het midden der 18de eeuw inderdaad de volle betekenis wenst te geven aan Descartes in ‘la marche de l'esprit human dans les sciences et dans l'étude de la nature’Ga naar eind10) legt de nadruk op de vrijheid van Descartes: ‘C'est dans la solitude surtout que l'ame a toute l'énergie de l'indépendance. Là elle | |
[pagina 37]
| |
n'entend point le bruit des chaînes que le despotisme et la superstition secouent sur leurs esclaves: elle est libre comme la pensée de l'homme qui existerait seul dans l'univers. Cette indépendance, après la vérité, étoit la plus grande passion de Descartes. Ne vous en étonnez point; ces deux passions tiennent l'une à l'autre. La vérité est l'aliment nécessaire d'une ame fière et libre, tandis que l'esclave n'ose même lever les yeux jusqu'à elle. C'est cet amour de la liberté qui engage Descartes à fier tous les engagemens, à rompre tous les petits liens des sociétés, à renoncer à tous ces emplois, qui ne sont trop souvent que les chaînes de l'orgueil. Il falloit qu'un homme comme lui ne fût qu'à la nature et au genre humain’Ga naar eind11). Thomas wijst er tevens op dat deze zelfstandigheid en eenzaamheid geen afzondering is: ‘Mais dégouté bientôt de ses spéculations (mathématiques) qui s'égarent et se perdent hors des bornes du monde physique, le désir de se rapporcher des hommes le rentraînoit à l'étude de la nature. Il se livrait à toutes les sciences’Ga naar eind12). Deze wetenschap blijft nochtans mathesis, in de platonisch-pythagoreïsche zin, die het kwalitatieve tot het kwantitatieve herleidt. De liefde tot de waarheid en tot onafhankelijkheid is bij Descartes een voorwaarde voor een roepingswetenschapGa naar eind13), die hij daarmee scherp stelt tegenover de wetenschap als beroep, als geïnsitutionaliseerd door de gevestigde macht, haar orde en haar instellingenGa naar eind14): ‘Je mets’, schrijft Descartes in één van zijn brieven, ‘ma liberté à si haut prix, que tous les Rois du monde ne pourroient me l'acheter’. ‘Ce sentiment influera sur la conduite de toute sa vie’, merkt Thomas hierbij terecht opGa naar eind15).
Dat Descartes zich geenszins wou afzonderen, maar integendeel een kring van geleerden en filosofen wenste, blijkt uit zijn zoeken naar de Rozenkruisers, die met een evenzeer gepassioneerd élan op zich hadden genomen de wetenschappen universeel te hervormenGa naar eind16). | |
3.De aspiratie naar een universele hervorming, die zich breed en internationaal laat voelen in het begin van de 17de eeuw, bij velen, en waarvan het gerucht dat zich overal verspreidde omtrent de geheime en onvatbare broederschap en de opzienbarende stroom van geschriften in het verlengde van de Fama Fraternitatis, oft Ontdeckinge van de Broederschap des loflijcken Ordens | |
[pagina 38]
| |
des Roosen-cruyces. Mitsgaders de confessie ofte Bekentenissen des selfden Broederschaps, aen alle Geleerden en Hoofden in Europa geschreven... Met een Discours van de alghemeyne Reformatie des ganschen wereldtsGa naar eind17), het bewijs leveren, is verwant met het radicale rationalisme van Descartes. Wij weten uit de Vie de Monsieur DescartesGa naar eind18) van Adrien Baillet, dat hij de Rozenkruisers echter niet kon vinden. Gassendi slaagde daarin veel beter. Het streven, bij de Rozenkruizers om de eenheid van de wetenschap op een nieuwe grondslag te verwezenlijkenGa naar eind19) valt ook in de tijd samen met de droom die Descartes had ‘tout rempli de son enthousiasme’ en volledig vervuld van de gedachte ‘d'avoir trouvé ce jour-là’, op 10 november 1619, ‘les fondements de la science admirable’Ga naar eind20), dromen waarvan hij vertelt in zijn Olympiades, en waarin, in de derde droom, een Dictionnaire opdook, die Descartes, al dromend interpreteerde, als zijnde de totalisering der wetenschappen, dromen waarvan hij tenslotte wakend overtuigd was dat het de ‘Esprit de Vérité’ was, die voor hem de schatkamer der wetenschappen had willen openen. Van belang zijn de macht van het enthousiasme en die van de verbeelding, die onafscheidelijk met de Rede verbonden, in staat stellen het fundamentele, radikale onderzoek van de wetenschappen totaliserend aan te vatten; van af te breken voor zover het gebouw niet stand houdt tegen rede en ervaring en opnieuw vrij van schoolse vooroordelen, en traditionele onjuistheid, op te trekken. Droom die de toekomst van Descartes zelf, maar ook de voortzetting van zijn werk na hem, aanduidde, in de verhelderende en gepassioneerde weg die de moderne wetenschappen hadden af te leggen voor ‘nos neveux’. Baillet tracht zeer omzichtig aan te tonen, dat de reputatie van Descartes tot de Broederschap te behoren onjuist is, maar wat ons vooral opvalt, is hun gemeenschappelijke bedoeling van een algemene hervorming van de wereld in de wetenschappen, en hun moed om tegen de stroom in te varenGa naar eind21). De tijden waren daartoe zeker onveilig. Noch de aangevochten gezagstheologie, noch het zich toen juist bevestigende absolutisme lieten met zich spotten. Het is ook in 1619 dat Vanini te Toulouse de tong werd uitgerukt, waarna hij levend werd verbrand, zodat het geheim en het masker niet zo maar een gril waren. Galileï wordt op 23 juni 1633 veroordeeld en kort daarop vernietigt Descartes zijn Traité du monde, waarvan er brokstukken overgebleven zijn, gepubliceerd door Adam en Tannéry. | |
[pagina 39]
| |
Wanneer de Rozenkruisers zich tot een elite richten en tot een geheimewetenschap leiden, stelt Descartes daarentegen de algemeen-menselijkheid van het ‘bon sens’, ‘la chose au monde la mieux partagée’, ‘la lumière naturelle’Ga naar eind22), waardoor het licht van de rede, van de wetenschap, voor iedere mens kenbaar is, zelfs voor hen die niet gestudeerd hebben, en niet enkel voor schriftgeleerden, bijbelkundigen en theologen bevattelijk is. Het platonisch-mathematisch karakter van de wetenschap komt hier meteen naar voren en zet zich ook af tegen de kwalitatieve natuurfilosofie van de Rozenkruizers, evenzeer als zijn praktische filosofie, de speculatieve boekenwijsheid van de scholen achter zich laat.
Spinoza zal zo de geometrische methode kiezen, omdat ze voor ieder klaar en duidelijk toegankelijk is en tegengesteld aan de literaire verbeeldingstekst van de bijbel op de verhaaltrant gericht. Toch spaarde hij zichzelf nog door in het Latijn te schrijven, want het naturalisme en het pantheïsme van zowel de ene als de andere moest gemaskerd of beperkt worden, voor de ogen van de heersende orthodoxe theologieGa naar eind23). Bij de Rozenkruizers werd overigens een verzoening nagestreefd tussen theologie en natuurwetenschappenGa naar eind24), bij Descartes was de breuk radikaal. Doch verre van te verdorren in een koud berekenend rationalisme waarvan de wereld een aggressief en sadistisch verwerkte woestijn wordt in naam van nut en belang, bevat het cartesiaans denken nog de droom, de wens en de aspiratie van de platonische eros en van het individu dat in zich keert, zelfbewust wordt en bewust van de zijnsgrond van de wetenschappelijke werkzaamheid.
Descartes wenst zich echter uitdrukkelijk aan een apolitieke natuur te houden, en in die zin alleen een natuurwetenschappelijke hervorming door te voeren, met respect voor het heersende absolutisme en voor de inkwisitorische Kerk: ‘Bene qui latuit, bene vixit’. De consequenties van zijn breuk met de scholastiek, met het boek en het gezagsdenken en zijn rechtstreeks inzien van het ‘grand livre du monde’, het grote boek der natuur liggen echter in het enthousiaste hierzijdsgericht menselijke hervormingsontwerp, voor het op het ‘droit divin’ gesteunde gezag en de zelfstandige zelfbewustwording voor de hand.
Wanneer wij bij Descartes geen oorzakelijke godsbewijzen vinden, en de wereld als eeuwig wordt beschouwd, wat een verworvenheid is voor de filosofie van de 17de en de 18de eeuw, dan beroept Descartes zich toch op God als grond en waarborg voor | |
[pagina 40]
| |
zijn kennis, in zijn godsbewijs. Het is echter de ‘autonomie parfaite’, de ‘indépendance absolue’, de ‘a-sé-ité’ en het ‘angélisme’ van Descartes zoals J. Maritain het noemtGa naar eind25), die de prometheïsche breuk met het monotheïsme en de christelijke theologie uitmaakt. Het cartesianisme is niet alleen de wapenkamer van de ingenieurs, de architecten, de technocraten die straks de natuur, ‘anti-fysisch’, actief, agressief en zelfs sadistisch zullen overweldigen, maar de filosofie als zelfwerkzaamheid en zelfverwezenlijking van de mens. Descartes heeft de Meditationes metaphysicae aan de theologische faculteit van de Sorbonne opgedragen, bewust met de bedoeling om de oude oorzakelijke theologie te vervangen door een menselijke humanistische onto-theologie of anthropologie. Het evenwicht in de natuurbeheersing impliceerde de politieke hervorming, wetenschappelijk gegrond op de pantheïstische natuuropvatting, die veel duidelijker bij Spinoza naar voren komt. De ontwikkeling van het cartesiaansprometheïsch wetenschapsontwerp moet onderzocht worden, vooraleer de ‘schuldige’ ab ovo aan te duiden, al is het scientisch optimisme inderdaad ingestort ergens in de buurt van Dachau en Hiroshima. In de buurt van Dachau, om actueel te blijven, werd die instorting nogmaals voelbaar, om het zo te zeggen, door de doorbraak van het geweld, want de wetenschappelijke prospectie van Descartes was gericht op de ‘eeuwige vrede’, geformuleerd door de abbé de Saint-Pierre, J.-J. Rousseau en Kant.
Met Spinoza wordt de inzet totaal, onverzoenlijk en existentieel. God of de Rede, de substantie of het geheel in beweging, is de Natura of de onzichtbare totale Eenheid van alle zijnden. De liefde tot de Natura of het Grote Wereldspel is het weten sub aeternitatis specie dat voor ieder toegankelijk moet worden door het onderwijs. Er wordt geen enkel absoluut politiek of godsdienstig gezag meer erkend, dat buiten de kritiek van alle instellingen en leerstellingen zou staan. Elkeen in de republiek der burgers is vrij tot en door de kennis van de noodzakelijkheid, die vrijheid wordt door haar bewuste integratie. De zelfstandigheid en de vrijheid van denken, gaan nog veel verder dan bij Descartes, zozeer zelfs dat Spinoza kan beschouwd worden als de eigenlijke vrijdenker, ‘de prins der atheïsten’, zoals BuddeGa naar eind26) hem noemt, in de 18de eeuw. De politieke potentialiteiten van de universele ‘bon sens’ van Descartes, worden hierdoor duidelijk in hun | |
[pagina 41]
| |
democratisch-republikeinse konsekwentiesGa naar eind27). Hoe groter de kennis van God of van de natuur, hoe groter wordt ook de wens om voor de medemens het goede te wensen dat men voor zichzelf wenst. De passie voor de kennis van God of de natuur is substantieel, een moment van de eeuwigheid, waardoor de beperkte passies van het ego - grond van de sadistische natuuronderwerping en van de uitbuiting van de mens door de mens - worden opgeheven door de amor intellectualis dei, die de grond wordt van de universele solidariteit, door Hegel de absolute geest genoemd, eenheid en totaliteit van de objectieve geest (uitbreiding) en van de subjectieve geest (denking). De waarheid wordt niet dogmatisch medegedeeld van boven naar beneden: elk konkretiseert het licht van de substantiële rede, tot het algemeenbijzondere licht. Een leraar, een filosoof is eerst een verlichter, een voortrekker die zijn gelijken de mensen, als dusdanig, toespreekt al is hij voorop. Kennis is noodzakelijk mededeling, samen-werking, con-science, want men is nooit alleen vrijGa naar eind28). Het eindige wordt niet meer gesteund op het oneindige, zoals bij Descartes, maar men ontwaart een dialektiek van het eindige en het oneindige in een oneindige vooruitgang. Hegel zal hierbij expliciet aanknopen en de historische dialektiek uitwerkenGa naar eind29).
De opwerping van Marx, voor wie Descartes een denker is van het opkomende kapitalisme in de manufactuur, van M. HeideggerGa naar eind30) en van MaritainGa naar eind31) tegen het angelisch-mechanicisme van Descartes: ‘pour lutter contre les corps elle est équipée comme un dieu, pour lutter contre les esprits elle a perdu toutes ses armes, et les lois sans pitié de l'univers métaphysique la broient dérisoirement’, wat niet helemaal waar is voor Descartes, gaat niet meer op voor Spinoza, bij welke vrijdenker kritisch en autonoom, met het licht van de menselijke rede, de universele solidariteit wordt gefundeerd op de zelfstandigheid, de totaliteit. De geestelijke en totaliserende dynamiek van de Ethica ligt op historischpolitiek gebied. De vrijheid van Spinoza wordt gedragen door die van de burgerij der Republiek van Johan de Witt, en schiep een perspectief van een democratie van vrije burgers, gefundeerd op een grondwet, die elke absolutistische dwang en gezag, zo politiek als religieus ophief. Deze vrijheidsstemming ligt ook in het onderzoek en de kennis der natuur, die erop gericht zijn de menselijke armoede weg te nemen, de ‘domheid’, door de universele opvoeding tot zelfwerkzaam kennen en zelfopvoeding, en de ‘slechtheid’ van de mens door de verandering van de sociale toestand, de ‘status civilis’, verandering die ook slechts vrij kan gebeuren van binnen uit in de aardse republiek der mondige gelijken. | |
[pagina 42]
| |
4.De moderne wetenschappen, die inzetten met het richten van de blik op de natuur en op de toekomst, in plaats van op de boeken en het verleden, braken met de historisch gegroeide vaste waarheden. De ‘tabula rasa’ van Descartes, verscherpte echter meteen het kritisch-historisch bewustzijnGa naar eind32), dat eveneens in ruimere kring meer kritisch wordt tegenover de overlevering, in het verlengde van Montesquieu en Voltaire, wiens Essay sur les moeurs, eerst de beduidende titel Philosophie de l'histoire had gedragen.
Wanneer de natuurwetenschappen ruim doordringen in de 18de eeuw, heeft Newton Descartes, wiens wetenschap wordt afgedaan als ‘le roman de la nature’ vervangen door de theorie van de universele aantrekkingskracht. Evenmin als Descartes stelt Newton de oorzaak van de wereld buiten deze zelf. Wanneer Descartes stilzwijgend de eeuwigheid van de wereld aanvaardde, dan dacht Newton het probleem op te lossen, door zich te houden aan de wetten van de zwaartekracht en het licht, en zich niet uit te spreken over hun oorzaak. De formulering van de fundamentele wet van het geheel, van de kosmos blijft binnen het bereik van het berekenende verstand van het fysico-mathematische, experimenteel geverifieerd. Vooral met d'Alembert tracht men in de 18de eeuw alle ‘droom’ aan de fysica, en door veralgemening aan alle wetenschappen te onttrekken, en wordt de vraag naar de metafysische grond niet meer aanvaard, - de metafysica wordt verwezen naar de mystiek en de theologie -, alhoewel Diderot zijn vriend d'Alembert wel zal laten dromen in de vermaarde en zelfs beruchte Rêve de d'Alembert. De Encyclopedie der wetenschappen van d'Alembert leidt ons rechtstreeks naar het positivisme. Cassirer wijst erop hoe de logica van de experimentele wetenschap door epistemologische scrupules via Locke en Hume tot het scepticisme moest leiden; en tot het nihilisme, want de geschiedenis en de moraal worden evenzeer door het subjectivistisch idealisme gerelativeerd, als door de analyse versplinterd. 's-Gravesande doet een beroep op de goedheid van God, om de onveranderlijkheid der natuurwetten te funderenGa naar eind33), maar Hume herleidt het geloof tot een psychologische behoefte.
‘Ce que nous pouvons avancer hardiment, selon l'exacte vérité, et conformément au but principal de cette Histoire, c'est que malgré Aristote, à la honte des promesses de Descartes, selon tous les modernes les plus sensés, et de l'aveu de Newton même, | |
[pagina 43]
| |
nous ne connoissons point du tout le fond de la nature; et que la structure de chaque partie, comme de l'Univers entier, nous demeure absolument cachée’, merkte de Abbé PlucheGa naar eind34) op, die overal God herkent in het wonderbaarlijk spektakel van de natuur. En met hem Bonnet en zoveel anderen. Newton geeft dit inderdaad toe in zijn OpticksGa naar eind35). En voor Kant, die de godsbewijzen van Descartes kritiseerde en vernielde, is het noumenale, het an-sich, ten ene male onkenbaar.
Het élan van de enthousiaste roepingswetenschap van Descartes en van de universele hervorming van het cogito, was echter geenszins gebroken, noch de methode van de vrije gedachte. Alhoewel het wereldbeeld anders was geworden, blijft het kosmisch levensgevoel intens bestaan, zelfs in ruimere kringGa naar eind36), zoals sommige onverwachte inzichten in de filosofie der vrijmetselaren aantonen uit een boekje dat op 18 februari 1739 te Rome door de beul werd verbrandGa naar eind37).
De totaliserende opzet en de wetenschappelijke aanpak van de menselijke problemen, zo fysische, als sociale, als metafysische, vinden wij inderdaad veel algemener terug in twee bewegingen die niet van gering belang zullen zijn in het verdere verloop der 18de eeuw: in de Vrijmetselarij en in de Encyclopédie en zijn ook reeds burgerlijke lezerskring. De Vrijmetselarij in die mate zelfs dat men vaak heeft gedacht dat de Encyclopédie niets anders zou geweest zijn dan een maçonnieke ondernemingGa naar eind38), als ontwerp en als uitvoering. Eerder dan van een aanleiding te zijn was de werkzaamheid van deze besloten broederschap, zelf encyclopedisch en wetenschappelijk. In de 17de eeuw reeds groepeerden ze vaak Rozenkruisers en alchimisten zoals de beroemde ‘antiquair’ Elias Ashmole, in een broederlijke vereniging van ambachtslieden en burgers, geestelijken en adel. De werkwijze van de moderne vrijmetselarij rond 1738 wordt beschreven in het beruchte door de beul verbrande boekje, de Relation apologique et historique de la société des Franc-MaçonsGa naar eind39), toegeschreven aan M.A. Ramsay. Ieder lid van de werkplaats is aktief betrokken bij onderzoek en discussie en elkeen kan het initiatief nemen tot het aanvatten van een punt van onderzoek. Er is samenwerking tussen de verschillende loges, die wordt gecoördineerd door een Groot-Loge. Ambachtslieden stellen problemen uit hun vak, ‘chimistes et alchimistes’ stellen hun moeilijkheden, die wetenschappelijk worden behandeld. ‘J'en ai vû qui doivent le bien qui leur reste, aux sages conseils de ce savant Corp, qui les a détournés des voies ruineuses qu'ils suivoient pour aquérir la pierre de Adeptes’Ga naar eind40), merkt de auteur op. Geneeskundige zorgen worden gra- | |
[pagina 44]
| |
tis verstrekt aan de broeder door de arts en de apotheker van de werkplaats, die eveneens deelnamen aan de discussies. ‘C'est l'école des sciences, des arts et des bonnes moeurs. C'est une Académie savante composée de Membres qui ont diférens talens, qui étant réunis forment sans réplique le plus savant corps de l'Univers’Ga naar eind41). Uitspansel en aarde worden bestudeerd ‘pour y contempler l'harmonie des corps lumineux, dans leurs propres tourbillons et leurs sphères; ... productions inconcevables d'une puissance infinie, et non du chaos et du hasard d'Epicure...’Ga naar eind42). Na de ‘espaces fluides’, / geologie, mineralogie trekken de aandacht, en aan de aardoppervlakte, de botanica, de biologie, de anatomie, de oceanografie, de meteorologie, al deze onderwerpen worden in een pëtische beschrijving opgesomd, als de interessepunten der Vrijmetselaren. ‘Tels sont à peu près les sujets qu'ils agitent avec ordre et sans tumulte dans leurs savantes assemblées. La morale n'en est point exclue. Ses trois parties y trouvent place et sur-tout la politiqueGa naar eind43), qu'ils croient avoir été formée sur l'idée du gouvernement de l'Univers’. De uiteindelijke idee is deze van ‘le tout’Ga naar eind44) ‘Toutes choses ne font qu'un dans l'Univers, et cet un est tout en toutes choses. Ce qui est tout en toutes choses est Dieu, éternel, immense et sage. C'est en ce Tout que nous sommes, que nous vivons et que nous avons le mouvement. C'est par ce Tout que chaque Etre est produit, et c'est en lui que tous les êtres doivent se réduire. Il est enfin le principe et la fin de toutes choses. Tel est le principe solide sur lequel ils fondent tous leur raisonnemens’Ga naar eind45).
Geen wonder dat de resultaten van dit onderzoek, die jaar na jaar in indrukwekkende volumes moesten worden vastgelegd, over ‘toutes les Sciences’ en ‘tous les Arts, et des expériences sensibles qu'on a pû faire sur toutes sortes de matières’, deden denken aan de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert. ‘Les Archives des Franc-Maçons sont des sources inépuisables où toutes les sciences, tous les arts trouvent de quoi se perfectionner’Ga naar eind46).
Uit dit niet zonder ironie geschreven verweerschrift, blijkt echter dat men ‘la clef des Archives des Franc-Maçons’ tevergeefs zoekt, indien men een bovennatuurlijke kennis wil. ‘Les merveilles de la nature’Ga naar eind47) worden er inderdaad bestudeerd, maar ‘la nature borne tous leurs mistères’, ‘ils évitent les précipices qui terminent ses limites. Ils connoissent l'étendue de sa Sphere, et ils ne s'élèvent, qu'autant que les ailes de la raison peuvent les porter’Ga naar eind48). daalt het onderzoek af, ‘au centre de la terre où ils voient les générations des corps souterrains, opaques et brillans, solides et liquides’: | |
[pagina 45]
| |
Dezelfde erkenning van de rede als enig gezag, de rituele aanduidingen en de pantheïstische inslag van dit werk, vinden we terug in het PantheïsticonGa naar eind49) van J. Toland, die zoals de newtoniaan Desaguliers, betrokken was bij de oprichting van de speculatieve vrijmetselarij. Niet alleen blijkt hier hoe het wetenschappelijk enthousiasme in bredere, alhoewel besloten kring tot aktief onderzoek en uitwisseling van navorsingsresultaten leidde, gedragen door een spinozistische wereldvroomheid, maar ook hoe geantwoord werd, op korte, klare en duidelijke wijze op de metafysische vraag naar de grond; en de zin van de mens in de totaliteit van de natuur vindt zijn symbolische uitdrukking in de bouw van de tempel der mensheid. Nog in 1738, op 28 april werd de excommunicatiebul ‘In eminenti’ gepubliceerd. Alle godsdiensten zijn op grond van een dergelijke filosofie zuiver gelijkwaardig en het heil komt niet meer van buiten uit, door een verlosser gebracht. Het heil van de mens is zijn eigen autonoom werk.
Hiermee stelt zich thans een groep die, zoals Thomas het voor Descartes stelt, ‘n'est qu'à la nature et au genre humain’, en dit in een eeuw die niet alleen de ‘siècle des lumières’ is, maar ook deze van ‘la raillerie’, het scepticisme en het nihilisme. De solidariteit van de groep richt zich tegen de sensualistische tijdgeest in, en stelt zich als elite, die door de historische verwezenlijking van de tempel der verdraagzaamheid en der vrede, zichzelf als zodanig, als elite, wenst op te heffen.
De encyclopedisch wetenschappelijke werkzaamheid is ‘un vaste ouvrage auquel nulle Académie, & nulle université ne peuvent suffire’Ga naar eind50). Alle Europese grootmeesters roepen de geleerden en kunstenaars vrijmetselaren op samen een Dictionnaire universel op te stellen van alle kunsten en wetenschappen ‘la Théologie et la Politique seules exceptées’Ga naar eind51), en dit in de loop der eeuwen bij te houden, ‘selon l'augmentation des lumières’, schrijft nu wel degelijk Ramsay in zijn Discours prononcé à la réception des Frée-Macons, van 21 maart 1737. J. Proust heeft hier reeds op het verband met de Encyclopédie van Diderot gewezenGa naar eind52).
Het eigenlijke genie van de Encyclopédie, als werkzaamheid en verwezenlijking, Diderot verzamelt om zich een ploeg en groep van vrije vorsers en ‘filosofen’, die de wetenschappen en de techniek inclusief een ongekende uitstraling zullen geven, die in feite deelneming van elke lezer veronderstelt en stimuleert, zoals de werkzaamheid der Vrijmetselaren. ‘“Rendre la philosophie populaire” est la fonction que Diderot s'attribuait à lui-même et qu'il at- | |
[pagina 46]
| |
tribuait à ses amis’Ga naar eind53). Bij hem treedt het best de geest van de jeugd naar voren, die een nieuwe wetenschap en een nieuwe tijd laat verhopen, als een konkrete menselijke verwezenlijking, in een wereld die jong is en vol mogelijkheden, door een toenemende groep van bewuste mensen die met enthousiasme en kreatief aan de slag gaan. In de rusteloze aktiviteit, in de dynamiek van het vrije denken van Diderot zijn niet alleen enthousiasme en passie aanwezig; zij worden bewust en expliciet naar voren gebracht als onontbeerlijk voor de ontwikkeling van de wetenschappen, in een opeenvolging van samenwerkende individuen, waardoor de genialiteit algemeen wordt. Een genie inspireert de anderen, ‘il est à la nature et au genre humain’.
In het midden der 18de eeuw komen wij met de ontwikkeling van het industrie-kapitalisme en de toepassing van de wetenschappen voor een technische omwenteling te staan. Niet alleen had Vaucausson in 1738 zijn Fluitspeler, zijn Pijper en zijn Eend aan de Académie des sciences voorgesteld, die op zichzelf onovertroffen mechanische verwezenlijkingen zijn gebleven; James Watt vindt in 1782 de stoommachine uit, waarmee de technische omwenteling doorbreekt, die zal uitmonden in de industriële omwenteling, met snelle toename van de bevolking. De kennis van de natuurwetten geeft de mens vat op de natuur en zo ook op zijn geschiedenis.
In deze snelle vooruitgang van de wetenschappen en van de sociaal-ekonomische Europese wereld stelt het probleem van de elite en de demokratisering van het weten, waarvan wij reeds voorbeelden hebben gevonden, zich in volle scherpte.
De opkomende bourgeoisie wordt de historische draagster van de wetenschappelijke en revolutionaire geest. Enerzijds herkent zij zich in het materialisme, en anderzijds wenst zij de kritiek van de religie, die meteen het gevestigde absolutistische gezag ‘de droit divin’ ondergraaftGa naar eind54). Enerzijds gebruikt zij de wetenschappen voor haar technische verwezenlijkingen en wenst b.v. Helvétius technisch onderwijs voor de landbouwers. De Fysiokraten brengen een grote vooruitgang in de agronomische wetenschappen, maar zij zien alleen de bodem als bron van de welvaart. Anderzijds heeft de ondernemende bourgeoisie der manufakturen en der opkomende industrie arbeidskrachten nodig. Zij schept inderdaad een nieuwe verhou- | |
[pagina 47]
| |
ding tot het volk, dat werkvolk wordt, voorhands onbewust van zijn proletarische toestand. Volgens Garaudy b.v. is de bourgeoisie de leidende klasse die de feodaliteit door het kapitalisme gaat vervangen. Nochtans zal Dom Deschamps reeds in 1769 de aandacht vragen voor de ‘classe du peuple’Ga naar eind55), wanneer hij de burgerlijke revolutie ziet aankomen. Wanneer de politieke vrijheid wordt geeist en gelijkgesteld met vrij onderzoek en kritiek van de vooroordelen door Toland en Holbach, dan is het voor de tijdgenoten als vanzelfsprekend dat het om de vrijheid der burgerij gaat. Moet de ‘classe du peuple’ dan deelnemen aan het vrij onderzoek en de kritiek, of moet zij er slechts de gevolgen van dragen en nieuwe meesters aanvaarden? Voor Holbach is in elk geval het bestaan van heren en knechten, van armen en rijken een natuurnoodwendigheid. De elite bezit de kennis en handelt konsekwent. ‘L'athéisme n'est point fait pour le vulgaire’Ga naar eind56). ‘Necesse est ut tacetur aliquod verum propter incapaces’, citeerde uit Augustinus Boureau-DeslandesGa naar eind57), die anderzijds had geschreven dat ‘le plaisir’ onze enige beweegreden is. ‘Pour ce qui regarde le peuple incapable de réflexions, la vérité aurait un éclat trop vif, une lumière trop forte, pour lui plaire et lui convenir’. De waarheid blijft gereserveerd voor ‘les Amis de la Sagesse’. Is de verlichting voor het volk, of voor een elite? ‘Ich bin selbst am Neigung ein Forscher’, schrijft Kant, ‘Ich Fuhle den ganzen Durst nach Erkenntnis und die begierige Unruhe darin weiter zu kommen oder auch die Zufriedenheit bey jedem Erwerb. Es war eine Zeit da ich glaubte dieses allein könnte die Ehre der Menschheit machen und ich verachtete den Pöbel der von nichts weiss. Rousseau hat mich zurecht gebracht. Dieser verblendende Vorzug verschwindet, ich lerne die Menschen ehren und ich würde mich unnützer finden wie den gemeinen Arbeiter wenn ich nicht glaubete dass diese Betrachtung allen übrigen einen Werth ertheilen könnte, die Rechte der Menschheit herzustellen’Ga naar eind58).
Vooral rond 1750 breekt de gedachte door van de wetenschap als grondslag van heel de menselijke praxis, niet alleen bij Diderot, maar ook bij Helvétius b.v. in De l'Esprit en in De l'homme en het probleem van de elite en de universele verlichting stelt zich in verband met de gedachte om de politiek en de moraal wetenschappelijk te funderen.
Wanneer binnen de groep van de ‘philosophie populaire’, die wil uitstralen en die iedereen wil doen deelnemen in de weten- | |
[pagina 48]
| |
schappelijke praxis, zin bestaat voor de gevaren van een abstrakt rationalisme, bij Diderot, Rousseau en bij Deschamps en J.-B. Robinet, dan behoren d'Alembert en Holbach er eveneens toe.
Voor d'Alembert die Newton voortzet, moet men het metafysische weigeren en zich houden aan het zintuigelijke. De natuur is materieel en wordt bewogen door krachten, die wiskundig te berekenen zijn. Op een fysisch systeem is echter geen moraal te funderen. Het probleem van de vrijheid kan zich niet meer stellen.
Holbach in zijn atheîstische ‘summa’ Le système de la nature, stelt de natuur voor als een koude, dode, enorme machine die volgens de wetten van de fysica verloopt, en knoopt daar wel morele precepten aan vast. Het inzicht blijft echter gereserveerd tot de elite: ‘l'athéisme n'est point fait pour le vulgaire’. De functie van Holbach als dogmatisch ideoloog van de opkomende bourgeoisie komt hier tamelijk eenduidig naar voren. De ondernemende burger had een ‘natuur’ nodig die hij zonder ontzag, agressief moest kunnen verwerken, en arbeiders die niet in opstand kwamen tegen zijn leiding. Voltaire wou evenmin dat zijn knecht kon horen wat hij over God en godsdienst dacht, omdat hij hem dan misschien niet meer zou dienen, of bestelen enz. De ‘honnêtes gens’ hadden slechts verachting voor hun werklieden, die niet in staat werden geacht de verheven gedachten van hun meesters te begrijpen, opgevoed te worden, gelijken te zijn. De tegenspraak tussen het determinisme en de imperatief bij Holbach is duidelijk. Nochtans is er zelfs bij Voltaire ambivalentie, en is de wil tot algemene verlichting aanwezig, zoals blijkt uit een misschien fiktief gesprek dat hij voerde met Casanova: ‘- Vous n'écrivez pas contentus paucis lectoribus? - Si Horace avait eu à combattre l'hydre de la superstition, il aurait, comme moi, écrit pour tout le monde. - Vous pourriez, ce me semble, vous épargner de combattre ce que vous ne parviendrez pas à détruire. - Ce que je ne pourrai pas achever, d'autres l'achèveront, et j'aurai toujours la gloire de l'avoir commencé. - C'est fort bon; mais, supposé que vous parvinssiez à détruire la superstition, avec quoi la remplaceriez-vous? - J'aime bien cela! Quand je délivre le genre humain d'une bête féroce qui le dévore, peut-on me demander ce que je mettrai à la place? | |
[pagina 49]
| |
- Elle ne le dévore pas; elle est, au contraire, nécessaire à son existence. - Nécessaire à son existence! horrible blasphème dont l'avenir fera justice. J'aime le genre humain, je voudrais le voir comme moi, libre et heureux, et la superstition ne saurait se combiner avec la liberté. Où trouvez-vous que la servitude puisse faire le bonheur de peuple? - Vous voudriez donc la souveraineté du peuple?’Ga naar eind59)
Een terugkeer tot de Ethica en tot de pantheistische natuur van Spinoza bleek noodzakelijk, om de filosofie van de verlichting te konkretiseren als algemene verlichting van alle mensen, als gelijken, en om de wisselwerking van de sociale en de wetenschappelijke revolutie dialektisch te begrijpen. Het volstaat niet de godsdienst te karakteriseren als bedrog van priesters: men moet de godsdienst begrijpen in zijn historisch gegroeide sociale functie, en zien hoe zij opgeheven wordt of niet. Niet alleen de fysica gaat vooruit, de mens zelf heeft een geschiedenis, een toekomst, en die is niet enkel fysisch, biologisch, enz., maar ook moreel. Dom Deschamps zal deze kritiek maken t.o.v. Le système de la nature. In Die Erziehung des Menschengeschlechts, zal de vrijmetselaar Lessing de wetenschap met de kunst verenigen, gefundeerd op de spinozistisch-pantheïstische grondslag van de vrije gedachte.
Opnieuw stelt zich het probleem van het boek, van de lektuur, waarmee Descartes gebroken had. Voor Dom Deschamps waren tenslotte alle boeken, het zijne inklusief, goed om verbrand te worden, wanneer eenmaal elke mens, als gelijke en medemens, de ‘degré suprème de raison’ zou hebben bereikt, en aldus solidair met zijn medemens, de ‘classe du peuple’ inbegrepen, zonder wetten, priesters en koningen, zal existeren. De verwezenlijking van de verlichting is existentieel en verandert radikaal de toestand van de mens.
De Encyclopédie, voortgezet in de inspirerende zin van de Apologie des Franc-Maçons, kon een universele universiteit worden en werd inderdaad het boek voor adel en bourgeoisie. Van dynamische deelname aan wetenschap en filosofie van het volk was voorlopig geen sprake. De verlichting herneemt weliswaar de gedachte van Descartes en leidt logisch naar een algemene volksopvoeding, die snel zelfopvoeding wordt, op hoger peil zelfs dan het universitaire, maar het is duidelijk dat haar historische weg zich niet beperkt tot de 18de eeuw. Als voorwaarde tot de | |
[pagina 50]
| |
vrijheid en de direkte demokratie leidt zij over Lessing, Robert Owen naar Karl Marx en verder. Het is een alternatief dat nog, en misschien vooral heden aan de orde is.
Want gelijktijdig met deze logische en radikale wil tot universele verlichting van alle mensen, zonder onderscheid van ras, klasse, geslacht en andere discriminatorische kriteria, stelt zich ook de gedachte van een leidende technokratische elite bij d'Alembert, Holbach, Helvétius, Buffon en Voltaire, met voortzetting bij Fourrier, Saint-Simon en Vilfredo Pareto.
De twijfel aan de wetenschap als uitsluitende grondslag voor de vrijheid wordt als een inslaande bom door J.-J. Rousseau uitgedrukt in volle eeuw der verlichting, in het Discours sur les sciences et les arts (1750) en in het Discours sur l'origine et les fondements de l'inégalité parmi les hommes (1754). De wetenschappen leiden volgens Rousseau tot een dekadente genotzuchtige overbeschaving, waarin wrede zeden heersen. Zij vinden hun oorsprong in een ijdele nieuwsgierigheid en zijn goed voor even ijdele vrijetijdsbesteding. Het is iets voor overbodigen, en zij veronderstellen de sociale ongelijkheid. ‘L'ignorance est encore préférable’, schrijft hij nog in zijn laatste werk, de Rêveries d'un promeneur solitaire. In het Discours sur l'inégalité zal Rousseau dan de stelling van Spinoza overnemen, dat met de instelling van de eigendom de burgerlijke maatschappij (status civilis) bij SpinozaGa naar eind60) de onontvreemdbare vrijheid van de vrij geboren mensGa naar eind61), door willekeurige wetten in een wetstaat heeft aan banden gelegd.
‘O vertu, science sublime des âmes simples, faut-il donc tant de peine et d'appareil pour te connoitre?’ vraagt Rousseau, die verzoekt te luisteren naar de in het hart gegrifte ‘voix de la conscience dans le silence des passions’.
De ‘Voix de la raison’ van Diderot en Deschamps knoopte echter aan bij de uitstralende, tot zelfwerkzaamheid aanzettende, gepassioneerde ‘vertu’, zoals Toussaint ze in 1748 had naar voren gebracht. De maçon Toussaint schreef in zijn Avertissement tot Les moeursGa naar eind62): ‘Enflamé par [la vertu] d'un zèle apostolique, je voudrois rendre tous mes lecteurs vertueux’. In deze ‘vertu’ herkennen wij de gepassioneerde werk- | |
[pagina 51]
| |
zaamheid van de verlichting die de kennis van de natuur en de waarheid, tot alle mensen wil zien uitgebreid. Tussen de 18de eeuw en heden hebben de wetenschap en de sociale vooruitgang enorme vorderingen gemaakt. Maar het is duidelijk dat de beweging van de verlichting, zoals we ze hier hebben trachten aan te tonen, nog even levendig blijft, en ook nu, in een tijd van fundamentele opties, ons helpt oriënteren.
Herman Schurmans (Vrije Universiteit Brussel) |
|