tion en fantasy) en in 2012 (in vertaling) een honorable mention bij de Science Fiction and Fantasy Translation Awards op. Geen van beide prijzen doet bij mij een belletje rinkelen, maar het verhaal over de vriendschap tussen twee jongens die ‘anders’ zijn, is best aandoenlijk. Hun ‘anders zijn’ krijgt een fantastische invulling die mij niet echt aanspreekt (de ene heeft schaduw noch spiegelbeeld, de andere heeft een glazen lichaam), en de tienerromantiek kan wat mij betreft een graadje lager (‘Het is niet belangrijk wanneer je sterft. Het gaat erom dat je leeft voor het gebeurt’), maar het verlangen van beide jongens naar (fysieke) intimiteit weet Olde Heuvelt, nou ja, vrij herkenbaar te presenteren.
Het nogal brallerige verhaal van Kenneth Mercken, ‘Bier, chocolade, wapens en Steve McQueen’, over een vakantieliefde in Oostenrijk, is mijns inziens minder geslaagd. Toch liever sentimentele outsiders dan stoere tienerpraat over ‘dat verschrikkelijk geile lijf’ en de ‘waanzinnig hitsige tattoo’ van een Oostenrijkse schone ‘die huilend en schokkend en neeschreeuwend klaarkwam’. Tja, toch die herkenbaarheid misschien? De laatste bijdrage die ik wil vermelden is een essay van Azraredacteur Leo Arie Elsenaar over de vertaling, op zijn initiatief, van een roman geschreven in het Bengaals. Dat levert behalve een verkooppraatje voor uitgeverij Parelz ook enkele inzichten op over de mate waarin ‘plot en verhaalopbouw cultuurgebonden zijn’.
Aan het tijdschrift is een digitale leesclub verbonden, waarin de lezers met de auteurs van de literaire bijdragen kunnen kletsen over hun bevindingen. Heb ik nog niet geprobeerd.