standpunten over het Biedermeier-gehalte in de poëzie. Maar tegelijkertijd zijn ze de ultieme consequentie van het deconstructivistische katen-muisspelletje dat hij sinds jaar en dag speelt.
De dochtergedichten verrijken Van Bastelaeres poëzie, niet zozeer omdat ze er een menselijke noot aan toevoegen, maar vooral omdat ze laten zien dat elke mens in de eerste plaats tegen de vijand in zichzelf ageert.
Iets gelijkaardigs geldt voor zijn geflirt met pornografie. Is de ware toedracht hier de (letterlijke) belichaming van zijn denken, i.e. le réel ofte Lacan op zijn best? Of is het veel banaler dan dat, namelijk de rukfantasieën van een intellectueel in overdrive? Wellicht beide.
Een problematischer voorbeeld in de Vlaamse literatuur dat sentimentaliteit en intellectualisme onder één en hetzelfde dak laat leven, is de ten onrechte vergeten Freddy de Vree. We moeten hem eeuwig de hemel in prijzen omdat hij Georges Bataille, Michel Leiris, Pierre Klossowski en een hele resem Franse surrealisten in de Nederlanden heeft grootgebracht. Tegelijkertijd verdient hij niet minder dan het vagevuur omdat hij de mensheid heeft opgezadeld met verzen als ‘de wei was nat waar ze zat’, ‘je rabarberen slipje’ en ‘schuimlip tegen schaamlip’.
Waar ligt de grens tussen Bataille en rabarber? Tussen schaamlip en schaamtelijk? Is het ene inherent aan het andere? Het werk van De Vree en Van Bastelaere laat in ieder geval vermoeden dat sentimentaliteit de onvermijdelijke pendant van intellectualisme is.
De laatste bij wie je sentimentaliteit verwacht, is de Amerikaanse dichter Michael Palmer (1943). Hij schrijft niet alleen vrij onderkoelde gedichten, maar wordt ook gelieerd aan L=A=N=G=U=A=G=E, zowat de meest intellectualistische stroming in de westerse poëzie. Enige kennis van de literatuurgeschiedenis komt goed van pas bij het lezen van zijn werk. Palmer laat zijn gedichten vaak voorafgaan door een for of een after: hommages aan of adaptaties van bevriende en/of bewonderde collega's. Dit gaat van de grondleggers van de moderne poëzie (Arp, Baudelaire, Berin, Hölderlin, Majakovski,...) tot tijd- en geestesgenoten (Creeley, Cole, Duncan, Perelman,...).
Naast al deze literaire verwanten dook er in Palmers poëzie de afgelopen 35 jaar regelmatig ook een bloedverwante op: zijn dochter Sarah.
Palmer vermeldt een eerste keer zijn dochter in het jaar dat ze geboren wordt in ‘Sarah's waist’ uit de bundel Without Music (1977). Vier jaar later publiceert hij in Notes for Echo Lake (1981) het eerste gedicht van de achtdelige ‘Songs for Sarah’-cyclus. Het laatste verschijnt bijna vijftien jaar later in At Passages (1995). Toch zijn alle gedichten voor haar tiende geschreven, waarvan de helft voor de bundel First Figure (1984). De ‘Songs for Sarah’ zijn gebundeld in de gelijknamige bibliofiele uitgave uit 1987 met beeldend werk van de Amerikaanse schilder Irving Petlin.