Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 157(2012)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Gedichten Atte Jongstra Onze God Verschuyl Voor Herman van Westerloo Tijdens mijn vijfentwintigjarig jubelfeest als schrijver, midden in de viering stond hij vervaarlijk op, de drijver, roepend dat ik al mijn woorden had ontvreemd en van zijn held gekopieerd, de grote Verschuyl, bekend, vermaard, beroemde doctor van het Grote Scrabblewoordenboek. De spreker was een vriend, ik had hem uitgenodigd - ‘waarvoor dank’. Mijn letterdieverij zou hij niettemin ontscheppen gaan, door uit mijn integrale werk weg te strepen alle woorden die de grote Scrabbledoctor in zijn spelersnaslagwerk voor ernstig bordgebruik bewilligt. Ik zag heel mijn oeuvre richting gallemiezen gaan. Een werkzaam leven naar de Heer geholpen door een overeerlijk lezend speller van de lettersportafdeling. Scande in gedachten mijn verhalen, romans, gedichten ook. Vond ‘jectiel’, ‘verdemping’, méér. Eigen woorden toch? Bracht deze authentieke vondsten in. Hij ging ze zenden aan Verschuyl voor diens nieuwste druk, zo luidde de riposte. En zou dan alsnog voltooien wat hij nogmaals noemde ‘mijn ontschepping’: [pagina 60] [p. 60] ‘Geachte jubilaris, uw woordwaarde worde u voor de eeuwigheid ontnomen. Wij danken nederig op de knieën onze god Verschuyl!’ [pagina 61] [p. 61] Een vers over de papegaai Dit zijn geen coupletten van bruispoeder - er is zin in. Niet als kapstokken vol zondagse kleren van eigen maaksel, zonder lichaam, zonder ziel - hier is het mij wel om het hart. Er is veel moois in dit ding, al is er niets oorspronkelijk - mijn inhoud werd al honderd maal verwerkt. Gehaald van onder oude heldenpruiken, degelijk bouwstof voor de dichter, onverwoestbaar schier! Scheppen hoeft niet zeer te doen. Deze Openbaring kreeg de dichter van het laatste Bijbelboek, toen hij bij Ezechiël te rade ging, die de door Jesaja gehaalde vergezichten van Zarathoestra in zijn lezers overschonk - een stroom aan ware zienerspoëzie. Putters. Overtappers. Wij dichters zijn de rijk van kleur voorziene papegaaien, die hartig de mensen en om en om elkaar met fraaie, oude taal van adeldom voorzien. [pagina 62] [p. 62] Drijven met Homerus Zonderling om te zien hoe de een de ander navolgt in vreemde zaken een eiland in het zuiden vol mensen zonder hoofd de ogen op de schouders en de mond in de borst een eiland van autochtonen met een reuzenbovenlip of een minimondje groot genoeg om met pennenschachten vloeibaar gevoed niet kunnende spreken maar slechts een sissen van een Indisch land van reuzen met één voorhoofdsoog etende rauw vlees van vreemden. Aangenaam om van Pygmeeën te dichten of dwergen die vechten tegen kraanvogels en bosmonsters, van verste oostmensen met lange oren die het lijf bedekken en even grote parasolvoeten zij liepen zo snel dat ze wilde dieren konden vangen in hun loop. En wat nu deze voorstelling is soms even vreemd als onwaar napraten van Homerus door de zaken voor te stellen als geheel omringd en drijvende. [pagina 63] [p. 63] Geluk Bij mijn komst hier werd de strijd met het overschrijverschap aangebonden. Ik werd aan een indeling onderworpen die me slechts anderhalf uur gaf. Toch speelde ik het klaar om in die tijd reeds vele malen onvolledig gecontroleerd zes getypte alsmede geschreven blocnotevellen geheel te voltooien. Als ik niet meer overschrijven kan zal ik mij volkomen leeg en rustig voelen en inslapen. Vriend der vriendelijken, een zonnestraal glijdt door het lover dan & geen zal zo gelukkig zijn als ik. Vorige Volgende