[Tijdschriften, vervolg]
haaldelijk stelt: ‘Mogen we [bij de lectuur van oudere Congoliteratuur] de eigen tijd, onze, hedendaagse, opvattingen, als referentiepunt nemen?’
Het beroemdste Congoboek is niet door een Belg geschreven maar door een Poolse Brit. Hans Bertens kreeg de ondankbare taak om nog maar eens enkele pagina's te schrijven over Joseph Conrads Heart of Darkness en hij vervult die taak met verve. Mij blijft vooral bij dat Conrad volgens Bertens bewust een anachronistisch beeld van Congo schetst. In de roman worden de koloniale aanwezigheid en de inheemse cultuur primitiever voorgesteld dan ze in werkelijkheid waren, om de innerlijke strijd van Marlowe tegen de waanzin beter te laten uitkomen.
De bijdrage van Willem G. Weststeijn over die andere Poolse reiziger, de journalist Ryszard Kapuściński, is erg lezenswaardig maar mist een duidelijke focus (bovendien gaat het stuk niet over Congo, maar over Uganda en Idi Amin). De ontdekking van dit nummer, voor mij althans, is de Congolese schrijver Henri Lopès, wiens polyfone dictatorroman Le Pleurer-Rire door Sjef Houppermans op aanstekelijke wijze wordt aangeprezen. Al even verrassend - tot mijn verbazing - is het onvermijdelijke stuk over Kuifje in Afrika, een stripverhaal dat tachtig jaar na zijn eerste publicatie controversiëler is dan ooit. Emmanuelle Radar laat mooi zien dat de oorspronkelijke zwart-witversie (1930-1931), hoewel duidelijk koloniaal gekleurd, veel meer ironie en spot bevat dan de herwerkte kleurenversie uit 1946. Dit Congonummer is hierbij afgehandeld - op naar de volgende Armada, ‘Joodse identiteiten in de wereldliteratuur’.