[Tijdschriften, vervolg]
toont de strip als een kritische dialoog met de gevestigde ideeën en representaties uit een bepaalde periode. De vorm van de strip (bijvoorbeeld de sequentiële vorm van de moderne strip) hangt samen met de publicatieformats in het medialandschap van die periode. In de huidige discussie over de graphic novel zou niet zozeer het narratieve en sequentiële karakter centraal moeten staan, als wel het ‘polyfone karakter’ en de ‘kritische inslag van het medium’.
Het artikel van Yasco Horsman over de grafische romans van (onder meer) Art Spiegelman lijkt een treffende illustratie bij de benadering van Baetens. Horsman analyseert Spiegelmans Maus namelijk in de eerste plaats als een kritische dialoog met de conventies van het medium. In zijn graphic novel construeert Spiegelman een ‘complexe culturele intertekst’ die een visueel commentaar inhoudt op ‘twee racistische beeldtradities, die van de Amerikaanse comic, en die van de Nazi-propaganda’. Daarnaast biedt dit artikel een mooi stukje Amerikaanse stripgeschiedenis, uitgaande van Lessings beroemde kunstfilosofische tekst Laokoon - een ijkpunt in de studie van intermedialiteit.
Na deze twee stevige artikelen valt de bijdrage van Erin La Cour enigszins tegen. La Cour schrijft over de verwerking van trauma's in de zogeheten personal narrative graphic novel, autobiografische strips, zeg maar. Het cruciale probleem is, nogal voorspelbaar, de onmogelijkheid om in een personal narrative door te dringen tot de traumatische kern en om betekenis te verlenen aan het traumatische verleden. Dat inzicht verwoordt La Cour in soms weinig transparante en wonderlijk circulaire (para)frasen - ‘personal narrative graphic novels move forward in the self-reflexive exploration of the textual personal narrative genre’ - om tot de conclusie te komen dat ‘it is impossible for a person to comprehend what has happened in the moment of trauma’ (ik zou zelfs durven zeggen: per definitie).
Sven Vitse