[Tijdschriften, vervolg]
redacteur en schrijver van één roman, Zwaluwziek, over zijn herstel na een zwaar herseninfarct. In de jaren 1970 verdedigde hij het experimentele, politiek geëngageerde montageproza, in de jaren 1980 omarmde hij het postmodernisme als kritiek van het realisme. Dat alles komt in dit nummer hoogstens terloops aan bod - de bijdragen zijn veeleer persoonlijke herinneringen van vrienden en collega's dan stukjes letterkundige geschiedenis.
Het is een bij momenten ontroerend themanummer geworden - ik kan het niet anders zeggen - met mooie foto's van Mertens tijdens zijn promotie aan de UvA, tijdens een betoging in de jaren 1970, foto's met wandelstok en sigaret. Deed de redactie van De Revisor er goed aan om aan te dringen op de publicatie van een nagelaten prozafragment van Mertens? Zijn zoon Martijn leidt in en houdt vol dat zijn vader altijd ‘trouw [is] gebleven aan het principe van de liminaliteit’, aan zijn fascinatie voor het motief van de drempel(ervaring) in de moderne wereldliteratuur. Yves van Kempen haalt herinneringen op aan zijn studiegenoot, met wie hij (en ook Cyrille Offermans) de ‘materialistiese’ literatuurtheorie bestudeerde. Van Kempen gaat in op Mertens' poëtica van de drempel - ‘een oriëntatie op het onbekende, op een gebied dat nog niet in kaart is gebracht’ - en schetst het beeld van een bevlogen docent en een ‘koortslezer’, koortsachtig op zoek naar de leeservaring uit zijn kindertijd.
Het is nogal ironisch dat ook Carel Peeters de lof van Mertens zingt, als iemand die ‘als de dood [was] voor stelligheid in de literatuur en in de wereld’. Ongeveer dertig jaar geleden stonden Peeters enerzijds en Mertens en Vogelaar anderzijds nog lijnrecht tegenover elkaar in een literair en ideologisch debat. Blijkbaar gaat alles voorbij. Chris Keulemans, ooit de oprichter van boekhandel De verloren tijd (nu Perdu) hield in 2007 een leesdagboek bij, op reis met Mertens' essaybundel Lezen, man!. Keulemans wijst erop hoe afkerig Mertens was geworden van woorden als ‘partijdigheid, solidariteit, engagement. Ik hecht niet speciaal aan die woorden, maar ik vind ze ook niet per definitie verdacht. Anthony wel.’