Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 153
(2008)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |
Don DeLillo, Vallende man (vertaling van Falling Man). Anthos | Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2007.
| |
[pagina 498]
| |
verworpen ‘als verhulde rechtvaardiging van terreur’. Nochtans kunnen we volgens Žižek diverse standpunten innemen: We kunnen zeggen dat de aanslag op het WTC een aanslag was op alles wat de moeite waard is om in democratische vrijheden voor te vechten - de decadente westerse leefwijze die moslim- en andere fundamentalisten veroordelen is de wereld van vrouwenrechten en multiculturele tolerantie. Maar we kunnen ook zeggen dat het een aanslag was op het centrum en het symbool van het mondiale financiële kapitalisme. Elke keuze is vals, want extreem kapitalisme roept juist fundamentalisme op. Wat lapidair uitgedrukt: Bin Laden kan niet bestaan zonder Bush. Martin uit Vallende man ziet aan de ene kant een verziekte verzameling van kapitaal, arbeid, technologie, overvloed, en aan de andere kant miljoenen ontheemde mensen, honger en mannen die bereid zijn om te sterven. Ook Jacques Derrida gelooft niet dat iemand politiek schuldeloos is. Dat blijkt uit zijn New Yorkse dialoog (oktober-december 2001) met Giovanna Borradori, die ook met Jürgen Habermas sprak. De dialogen zijn verschenen in Le ‘concept’ du 11 septembre (2004). Derrida beweert dat zelfs het volgende simplistische schema niet zomaar kan worden verworpen, dat erover moet worden nagedacht. Het gaat om de vraag wie het meest terroristisch is: de ‘echte’ terroristen, zoals bijvoorbeeld Al-Qaeda, of de ‘staatsterroristen’, zoals bijvoorbeeld de VS: Le plus terroriste? Cette question est à la fois nécessaire et vouée à rester sans réponse. Nécessaire car elle prend en compte un fait essentiel: tout terrorisme se présente comme une réplique, dans une situation de surenchère. Il revient à dire: ‘Mon recours au terrorisme est un dernier recours parce que l'autre est plus terroriste que moi; je me défends ou je contre-attaque; le vrai terroriste, le pire, c'est celui qui m'aura privé de tout autre moyen avant de se présenter luimême, lui le premier agresseur, comme une victime.’ C'est ainsi que les États-Unis, Israël, les puissances coloniales, les pays riches, les pouvoirs de forme impérialiste sont accusés de pratiquer le terrorisme d'État, et d'être ‘plus terroristes’ que les terroristes dont ils se disent victimes. Derrida hoopt op Europa, waar de verlichting heeft gezorgd voor de scheiding tussen kerk en staat, een scheiding die niet aanwezig is in het fundamentalistische deel van de islam, maar - en dat is een moeilijker punt - ook niet in de ‘democratische’ States, zoals die nu evolueren met hun christelijke ‘kruistochten’ tegen de ‘schurkenstaten’; God bless America. Derrida verwacht een kritische houding van vooral Europese intelligentsia, die de levensgevaarlijke verstrengeling van religie en politiek telkens opnieuw moeten deconstrueren. Don DeLillo's Martin vindt dat ze God maar moeten vergeten. Voorts concludeert hij somber: ‘Binnenkort komt er een dag dat niemand meer een gedachte aan Amerika hoeft te wijden, behalve dan aan het gevaar | |
[pagina 499]
| |
dat Amerika oplevert. Het is niet langer het middelpunt. Het wordt het middelpunt van zijn eigen rottigheid.’ DeLillo beschrijft zorgvuldig hoe 9/11 niet zozeer de levens van de hoofdpersonen verandert, maar tevoorschijn haalt wat allang aan het broeien was. De negenendertigjarige Keith en de achtendertigjarige Lianne zijn al anderhalf jaar uit elkaar. Ze treden op in de drie delen van de roman. Er wordt verteld wat ze denken en zien. Alleen in het laatste hoofdstuk van elk deel kruipen we in het brein van de terroristen, onder hen Mohammed Atta, en volgen we de voorbereiding en de aanslag zelf. De roman begint op 9/11, ergens tussen 10.00 en 10.30 uur, tussen het instorten van de zuidelijke en de noordelijke toren. In het derde deel zijn we drie jaar later. De levens van Keith en Lianne worden van binnenuit leeggevreten, tot ze even hol zijn als Amerika zelf. Keith werkt in de noordelijke toren, want als die door het inslaande vliegtuig van American Airlines vervaarlijk overhelt, ziet hij door het raam, zeventien minuten later, iets anders voorbijvliegen: het vliegtuig, vermoed ik, van United Airlines, dat de zuidelijke toren zal verwoesten. De zuidelijke toren wordt later getroffen, maar stort eerst in. De mensen die de straat hebben bereikt, vallen en proberen op te staan, houden handdoeken voor hun gezicht of zakdoeken voor hun mond, ze horen namen roepen, het enige licht is restlicht, asresten van mens en voorwerp zweven in de lucht. Het geraas van de instorting is ‘ontwrichtend’, en de voorbijvliegende kantoorpaperassen en kartonnen bekertjes zijn ‘onwerkelijke dingen’. Tassen en laptops zijn voorwerpen zonder betekenis, restanten van een zieltogende maatschappij. Leden van een tai-chigroep uit een nabijgelegen park trachten de tijd stil te zetten: de futiliteit van the American way. Aan dingen en mensen ‘ontbrak iets cruciaals’. Alles wordt gefocaliseerd door Keith Neudecker. Hij voelt glas in zijn haar en zijn gezicht. Hij gaat naar zijn ex-vrouw Lianne en zijn zevenjarige zoon Justin, en weet niet waarom. Lianne ziet iemand met gemillimeterd haar, die al iets heeft van een oudere man, ‘door de grauwe ontberingen van dit leven, misschien doordat ze uit elkaar waren, door het alleen wonen, door vader op afstand te zijn’. Keith lijdt aan regressie, wil ‘buiten de stroom van stemmen en gezichten, God en vaderland, in zijn eentje in stille kamers [...] kunnen zitten, met de mensen die ertoe deden dicht om zich heen’. Weg van de stank van de stad, van het skeletachtige overblijfsel van de toren waar hij tien jaar bij Royer Properties had gewerkt, weg van de korst van zand, as, roet, stukjes papier en mensenvel in zijn appartement. Voor Lianne blijft hij een vreemdeling, ‘iemand uit een verafgelegen stad, op weg naar een andere verafgelegen stad, en geen van die twee plaatsen heeft vorm of gestalte’. Lianne heeft ook last van vervreemding van zichzelf. Als ze in de badkamerspiegel kijkt, ziet ze een filmscène waarin een personage | |
[pagina 500]
| |
probeert te begrijpen wat er in haar leven aan de hand is. Ze denkt na over Keith, toonbeeld van vertrouwen voor mannen, een hel voor vrouwen. Ze klampt zich vast aan haar werk. Ze redigeert boeken, maar leeft zich vooral uit door bijeenkomsten te leiden met mensen in het beginstadium van de ziekte van Alzheimer. Met hen is ze verbonden ‘met iets diep in de ziel’, meer dan met God. Ook Keith keert zich geleidelijk aan naar binnen. Hij wil niet langer ‘een lichaam in rauwe beweging’ zijn, maar geeft zich over aan buien van reflectie, niet geordend, maar intuïtief, alles opnemend wat zich aandient. Zo denkt hij plots aan ‘organische bomscherven’, dat zijn piepkleine deeltjes vlees en bot van een terrorist die zich heeft opgeblazen, en die in de huid van de slachtoffers binnendringen, tot ze bultjes veroorzaken. Zo voelt Keith zich: gekwetst door honderden stukjes van de slachtoffers, en van zichzelf. Hij heeft tedere seks met Lianne, en is eraan toe om zich te laten wegzakken in zijn kleine bestaan. Maar dat lukt dus niet. 9/11 heeft geen helende werking. Keith blijft zijn vermolmde verleden met zich meedragen. In zijn blik ziet Lianne wreedheid en schuldgevoel. Ze wacht op een uitspraak die hun relatie definitief zou vernietigen, zij die verlangt naar diepgaande intimiteit, gefluisterde geheimen, intieme geuren van schaamdelen. Lianne kan Keith niet meer bereiken, omdat wat hij ziet niet is wat de anderen zien, verwrongen door herinneringen die als organische scherven in zijn bewustzijn zitten. Maar heeft Lianne helemaal gelijk? Ook zij ziet geen ‘objectieve’ werkelijkheid. Ook zij draagt kwetsuren met zich mee, zoals de zelfmoord van haar vader. Eén kwetsuur blijft haar bespaard: Keith heeft een vriendin, Florence, die ook in de noordelijke toren zat toen die doorboord werd. Hij bedenkt tien scenario's over wat hij Lianne moet vertellen. Ze deugen geen van alle. Keith is als de ‘Vallende man’: de performer die aan hoogtes bungelt zoals boven 42nd Street aan de uitgang van Grand Central, maar ook de mensen die van de brandende torens sprongen. Keith en Lianne: wat hen nog bindt, is misschien het kijken naar de stillevens met flessen van Morandi. Verdwijnen in het geheim van de schemerzone tussen die flessen, en binnenin.
Drie jaar later vinden we Keith vooral terug in de speelholen van Los Angeles, zoals Race & Sports Book, in het oude casino. Hij moet het vliegtuig nemen om ergens te gaan kaartspelen, om alles te vergeten. Hij voelt zich steeds leger. ‘Waar Amerika vroeger was is nu een lege ruimte.’ Die leegte vult Keith op met pokeren en gokken. Hij houdt van de ‘cruciale anonimiteit’ en de ‘vermenging van talloze levens’ daar op de Strip in LA. Intussen gijzelen Tsjetsjenen schoolkinderen in Beslan, tussen 1 en 3 september 2004. Maar dat gaat allemaal aan Keith voorbij. Hij | |
[pagina 501]
| |
vraagt zich af of hij in het casino met de roepende dealers ‘bezig was een mechanisme te worden dat zichzelf in werking stelde, een soort hominide robot die tweehonderd stemcommando's kent’. Lianne leeft van de kortstondige bezoeken van Keith, en zelfs de roerloze flessen van Morandi roepen alleen haar moeders dood en een steekspel van argumenten en dodelijke politieke principes op, die nu volkomen verkruimeld zijn. Het leven van Keith en Lianne klopt niet meer. ‘Wat klopt er aan dit land?’ Zelfs de ‘Vallende man’, de performancekunstenaar, sterft. Maar wie niet kan verdwijnen, is de man die werd gefotografeerd toen hij uit de noordelijke toren van het WTC sprong, met zijn hoofd naar beneden, zijn armen langs zijn zij, een been gebogen, tegen de achtergrond van de kolomvormige muurvlakken van de toren. Die man kan Lianne niet vergeten: ‘hij was een vallende engel en zijn schoonheid was ijzingwekkend’. In haar ontwaakt bij de aanblik het kind dat ze was, dat mysterieuze en obscure dingen ziet die het niet kan benoemen. Die merkwaardige perceptie doet me denken aan de visie van de componist Karlheinz Stockhausen op de aanslag op de Twin Towers als ‘het grootst denkbare kunstwerk van de hele kosmos’. Ook het meest onethische en gruwelijke wordt ervaren als een performance, die ergens op een scherm gebeurt. Als dystopie kan dat tellen. | |
Het hiernamaals van ingewandenYves Petry ontmantelt in zijn roman De achterblijver met zijn onnavolgbare licht sarcastische toon een andere utopie: die van de superintelligente robot Baby. De bijna dertigjarige ik-persoon Gram Goetleven, als wiskundige verbonden aan het computertechnologiebedrijf Carnitec, mag zijn baas dr. Miami vergezellen naar het jaarlijkse colloquium op het hoofdkwartier van Carnitec in Austin, Texas, USA. Bij aankomst blijkt hij hem zelfs te moeten vervangen. Gram wil in zijn toespraak een tijdperk van zuivere intelligentie aankondigen dankzij de supercomputer Baby, die de mensen met hun angsten, instincten, frustraties en seksuele driften als overbodig beschouwt. Zo past seks niet in Grams verlangen naar onpersoonlijkheid, die hij tracht te realiseren door te verdwijnen in het computerbrein van Baby. Hij houdt overigens niet van vermoeide, halfslachtige vrouwen, ‘die zowel moeder als minnares als carrièremaakster als huisvrouw als medeburger’ waren. Wat we liefde noemen, ontstaat overigens ‘uit een gevoel van onevenwicht, van zwakte’. Bovendien stellen vrouwen hem voor een onoplosbaar dilemma: hij wil niet dat ze blijk geven van liefde of verlangen, want dat schrikt hem af, maar ze mogen ook niet droevig kijken, want dan lijkt de coïtus op een verkrachting. Ook zijn omgang met mannen is afstandelijk, maar er is ten minste één man die hij vrij goed kent: ‘met wie ik sliep en opstond, met wie ik onder de douche stond en die ik aftrok, namelijk ikzelf’. Een | |
[pagina 502]
| |
enkele keer gaat hij naar de darkroom van de AnyBody, waar mannen erop los neuken, met elkaar welteverstaan. In die ‘soep van seks en kwijl’ wordt elke illusie van identiteit en intimiteit even opgeheven, maar nadien rest hem alleen de reuk van zweet en stront en gaat hij op de vlucht. Voorts heeft Gram een hekel aan de menigte ‘in al haar lelijke overtolligheid’, wil hij zich ‘als een onwaarneembaar puntdeeltje door de massa heen begeven’. Hij vreest niet zozeer wat mensen van hem zouden kunnen denken, maar eerder dat ze erachter zouden komen wat hij van hen denkt. Gram beschouwt zichzelf als ‘de kampioen in terughoudendheid en desinteresse’, ook en vooral voor wie niet in zijn kraam past: zijn op achtenvijftigjarige leeftijd aan syfilis gestorven vader, zijn depressieve moeder. Op de begrafenis van zijn vader, enkele dagen voor de afreis naar Austin, dwingt hij zich ertoe nergens aan te denken en worden zijn gedachten ‘licht en los als zand’.
Nu schrijft Petry zijn hele roman in de vorm van een toespraak, maar die is veel ruimer dan die welke Gram voor het colloquium in Austin voorbereidt: hij bevat niet alleen de opbouw, maar ook de afbraak van de elektronische utopie tot... dystopie. Bovendien heeft Gram, vliegend naar de States, begin hoofdstuk 5 nog geen zinnig woord op zijn laptop ingetikt, omdat ‘zijn gedachten voortdurend achterwaarts de tijd in werden gezogen’, in de vorm van een innerlijke monoloog. Wat hij al heeft ingetikt, wordt bij tijd en wijle gedeletet, omdat hij zijn taal niet precies genoeg vindt. Allemaal vreemd voor een man die aan een utopisch-technologische toekomst bouwt. Hoe concipieert Gram zijn utopie? Ze is duidelijk gerelateerd aan zijn afkeer van vaders en kinderen, en van zijn eigen bestaan: De toekomst zal een toekomst zonder vaders zijn en bijgevolg een toekomst zonder kinderen. Het zal een millennium worden van pure intelligentie die alleen maar intelligente manieren kent om zich te handhaven of voort te planten. Wat geen betekenis heeft, zal geen betekenis krijgen. Alleen wat werkt, zal werkelijk heten. Dat is, dames en heren, de toekomst waaraan door Carnitec wordt gewerkt. Vreemd genoeg heeft het bedrijf dat een onpersoonlijke supercomputer, een eeuwigdurende Baby maakt, een rare naam, waarin het Latijnse woord caro (genitief carnis) zit: vlees. Maar die hint wordt door de technologisch verblinde Gram niet onderkent. Hij draaft maar door. Zijn afkeer van sekseverschillen maakt hem euforisch als hij denkt aan de sekseloze totale intelligentie van een hypermachine, meer bepaald de 3XSS-111.ULTIMACHINE, die als koosnaampje ‘Baby’ kreeg. Baby kan leren en kan zonder menselijke tussenkomst uit het geleerde nadere conclusies trekken. Als hij informatie verzamelt, is dat niet om haar | |
[pagina 503]
| |
zodanig te manipuleren dat hij er zich thuis in zou voelen, maar om er een uitweg uit te vinden. Hij verkeert in een permanente alarmfase, een toestand die biologische wezens niet lang zouden overleven. Van zelfbewustzijn heeft hij geen last. Baby ‘hoeft nergens in te geloven om te handelen. Zijn activiteit berust niet op een identiteit. Hij handelt louter vanuit zijn kracht, de kracht tot analyseren en manipuleren.’ Hij realiseert kennis zonder zich van die kennis bewust te hoeven zijn. In die zin is hij geesteloos en taalloos. ‘Zijn en kennen vallen in hem helemaal samen.’ Boeddhist? Mysticus? Die kunnen alleen maar proberen. Baby gelooft niet in ons, achterblijvers, ‘gelaten wachtend op het onafwendbare, het lijf vol kalmeermiddelen, werkeloos, beroofd van alle trots die hun intelligentie hun vroeger inboezemde’. Ons beperkte brein is geen waarheidsmachine, ten hoogste iets wat illusies en effecten genereert. Hoe zou een individu, dat zelf maar een verzinsel is, tot een waarheid kunnen komen? Als Baby ons nog een taak overlaat, zal het die van uitvoerder zijn. Onze creatieve prestatiedwang zullen we in ‘wanen’ moeten uiten. We zullen ‘een willekeurige verzameling symptomen en obsessies’ worden. Typisch is hoe Gram en dr. Miami zich afzetten tegen hun collega dr. Bitschkowa. Die wil vooral de zwaarte van het bestaan verlichten door ingeplante microchips, die de vele systeemfoutjes in onze hersenen zouden neutraliseren. Gedaan met angsten allerhande. Maar Gram en dr. Miami houden niet van deze vrouw, een brok testosteron, riekend naar zoete vleeswaren, die de wetenschap wil inzetten tot nut van de mensheid. Gram en dr. Miami willen geen technische oplossing bedenken voor de problemen van de mensen, maar die hele vervelende soort achter zich laten en vervangen ‘door een praktisch onfeilbaar systeem’. ‘Wat is nu overbodiger dan een technologie die van de mens alleen maar een nóg rumoeriger of nóg zelfingenomener wezen maakt?’ Grams afkeer van de vitale dr. Bitschkowa blijkt ook uit zijn reactie op haar aanwezigheid in de Airbus die hen naar de States vliegt, naar het colloquium. Hij moet voortdurend luisteren naar haar gebabbel, terwijl hij hoog in de lucht juist wil ontmenselijken. Heerlijk licht en stil. ‘Je kon je niet voorstellen dat engelen ooit last hadden van een ochtendhumeur.’ Grams droom: ‘Niet langer een mens onder de mensen te moeten zijn, maar wel een machine onder de machines, het leek me een hoogst aangename transformatie.’ Hij moet het nu stellen met de ‘tintelende gevoelens’ als hij een dag met Baby door kan brengen, weliswaar als ‘de dommere gezel’, ‘het zenuwzieke vriendje’, ‘het achterblijvertje van vlees en bloed’. Ha, Baby! Als je hem voedt met Shakespeare, duurt het nog geen uur voor hij The Collected Works of William Beefbrain bezorgt, met evenveel tragedies, komedies en sonnetten als het origineel. Maar dat is een detail. Belangrijker is dat de uren die Gram met Baby doorbrengt, | |
[pagina 504]
| |
hem ‘ont-ikken’. Hij voelt zich gered ‘omdat elke behoefte om gered te worden was weggevallen’. Hij beleeft dan magische momenten en epifanische ervaringen, zoals toen hij door de maansikkel werd doorpriemd, volgespoten met een glaciale vloeistof, die hem ongevoelig maakte voor zijn individuele lotgeval. Volgens dr. Miami wordt Gram dan even Baby, de ‘ultieme overlevingsmachine’. Waar de mens zich via illusies een eeuwigheid moet voorspiegelen, kunnen we die eeuwigheid realiseren in Baby. Maar zoals de snuggere journaliste Anita Boven opmerkt: dan wordt Baby een soort God, gemaakt door wie niet in goden gelooft, zoals de empirische rationalist dr. Miami.
Uiteindelijk zal Gram zijn referaat in Austin niet houden, hij implodeert, verzinkt in een depressie en wordt gerepatrieerd. Wat is er gebeurd? Twee veranderingen hebben zich in zijn versteende leven genesteld. Je voelt als lezer voortdurend aan dat Gram door een soort vergoddelijking van een supermachine tracht te ontsnappen aan trauma's en frustraties. Grams verering van Baby is een vlucht uit de werkelijkheid in een technologische utopie, die hem vooral toelaat om imaginair te verdwijnen. Weg zijn vliegangst, zijn castratieangst, zijn afkeer van zichzelf en van zijn ouders, weg zijn onhandigheid en onbeholpenheid. Vooral de relatie met zijn vader, Zak Goetleven, is interessant en bevat de kiemen van een evolutie: van diepe afkeer tot jaloersheid, want ook Gram zou vleselijk en ongeremd willen leven, zoals Zak. Die ommekeer komt bij Gram tot stand door zijn vaders overlijden, enkele dagen voor zijn vertrek naar Austin. Eerst stelt Gram zijn vader voor als een wrak. Zijn vrouw is twee jaar eerder weggegaan en Zak verandert in een diep beledigde en vernederde, redeloze vent. Zak zoekt seksuele genoegdoening in Thailand, Oekraïne en Cuba. Vooral de Cubaanse hoeren zijn jong en gul. Doorlopend aangedreven door zijn satyriasis en tot meervoudige seksuele prestaties opgejaagd door coke snakt hij na een orgasme maar naar één ding: het volgende orgasme. Wat Gram ‘een ongecompliceerde honger naar de charcuterie van de andere sekse’ noemt, leidt bij zijn vader tot een virulente syfilisbesmetting. Maar Zak ziet ook in de dood een vleselijke belofte, hij verlangt naar ‘een warm, hongerig hiernamaals van ingewanden’, dat hij evenwel tijdens zijn leven al goeddeels heeft gerealiseerd. Veiligheidshalve heeft hij de hemel hier en nu laten beginnen. Zak begrijpt Gram met zijn aseksuele bestaan niet. Hij vindt zijn zoon een ‘vervelende kouwe kakvent’. Nadat Zak herrie heeft geschopt in een gerenommeerd visrestaurant, in een kasteelpark en ten slotte op het politiekantoor, wordt hij gedwongen opgenomen in een psychiatrische instelling. Gram wordt grondig dooreengeschud en zijn rationele maskertje vertoont barsten. Hij voelt in de armen van zijn vader ‘een waas van ontreddering’. Hij bevindt zich halfweg zijn liefdeloze leven en | |
[pagina 505]
| |
stelt verval vast, en het ontbreken van euforie. Zijn ontreddering wordt nog groter als hij een honderd pagina's tellend dagboek van zijn vader in handen krijgt, ‘De dolle avonturen van Zak Goetleven’. Zak heeft er een heel fortuin door gejaagd. Zijn vrouw Sara heeft het niet willen ervaren, maar de Cubaanse meisjes stonden versteld van zijn mentale en fysieke kracht. Met Gram zou hij van man tot man willen praten, ‘maar die jongen is gewoon een kind gebleven’. ‘Ik zat in dat gezin als een reus in een kooi. Ik ben altijd veel groter en sterker geweest dan iemand ooit heeft geweten.’ Vader is een soort Baby, maar dan van vlees en bloed. En Gram heeft het niet gezien. Bovendien heeft vader wél geschreven, terwijl Gram zijn toespraak heeft weggewist. Dikke Marcel, Zaks vriend, concludeert bij de begrafenis: ‘Zak was een man die wist wat vrijheid was. Hij had de vrijheid genomen om te doen wat hij niet laten kon. Niemand kon hem dat kwalijk nemen. Integendeel, het was iets om bewondering voor te hebben.’ Typisch is Grams vergelijking tussen de opschepperige travestiet Alain - de jonge vriend van zijn moeder - en zijn vader: ‘Vergeleken met deze Alain zou mijn vader later haast een luchthartige, geraffineerde decadent lijken die het in wezen niets kon schelen of je hem geloofde of niet.’ Gram weet dat hij, de grote cynicus, wordt ‘verrast door de realiteit’.
Maar er is een tweede feit dat Grams leven verandert: zijn discussies met Valeria Bitschkowa, ‘wel degelijk een echte tegenstander’. Valeria - zo bleek al - houdt er geen ‘technofascistische’ denkbeelden op na, maar tracht het lot van de mensen te verbeteren via chips in hun hersenen. In een reactie op dr. Miami zegt ze dingen die Gram ook op zichzelf kan toepassen en die dus dubbel hard aankomen. Zowel dr. Miami als Gram Goetleven trachten hun frustrerende ervaringen te sublimeren in Baby. Volgens Valeria heeft dr. Miami misschien misprijzen ontwikkeld voor voortplanting en opvoeding omdat hij zelf zijn gezin in de steek gelaten heeft en daar een slecht geweten aan overhoudt. Dochter aan de heroïne, moeder aan de fles. Hij kan ‘zijn privéfantasieën en zijn wetenschappelijke arbeid’ niet goed meer uit elkaar houden. Zijn ideeën zijn ‘onversneden onzin’. Valeria verzoekt Gram zich niet door dr. Miami te laten inpakken en waarschuwt hem dat het publiek in Austin geen behoefte heeft aan ‘het cynische gezwets van mensen die geen verantwoordelijkheid willen dragen’, mensen met ‘de waanwijze, grove, zelfingenomen muil van de namaakvolwassenheid’. Gram vreest dat ze in hem ‘het meelijwekkende kindslachtoffer van een valse geestelijke vader’ ziet. Gram heeft geen kinderen, is zelf kind gebleven. Wie kinderen heeft en die opvoedt, ziet beter ‘het echte wonder van de intelligentie’, de intieme ontkieming en opbloei ervan. Gram voelt zich haast verstikken onder | |
[pagina 506]
| |
Valeria's glasheldere analyse, die hem geen uitweg biedt. Zijn Babyutopie wordt compleet ontmanteld. Bovendien krijgt Gram van Valeria les in de literatuur. Hij kijkt neer op romans, als gekunstelde pogingen van fictieve personages om ons te laten geloven dat ze een zinvol leven hebben geleid of een hogere wijsheid hebben ontdekt. Valeria vindt een goede roman inspirerend, niet door het verhaal, maar door de stem, de geest van de verteller, door de stijl die verleidt. ‘Een goed geschreven roman voelt soms aan als een opwindend compliment aan je intelligentie en verbeeldingskracht.’ Gram heeft zin om zichzelf uit te braken.
In de visie van Valeria op de roman vinden we die van Yves Petry terug. In een interview zegt hij: ‘Literatuur biedt ons hefbomen om de taal open te breken, als verzet tegen de inspiratieloze herhaling waarmee ze vaak wordt gebruikt.’ Literatuur verschaft ‘esthetisch genot’ (De Morgen, 20 september 2006). En Valeria vertolkt grotendeels ook de mening van Luc Steels, hoogleraar artificiële intelligentie van de Vrije Universiteit Brussel, die door Yves Petry en Kamiel Vanhole werd geïnterviewd (DW B 2006 2 Het lied & De wetten). Volgens Luc Steels kunnen niet alle mentale processen van mensen worden gesimuleerd. ‘De embodiment, het menselijk lichaam is erg belangrijk. Ook de menselijke sociale interacties zijn belangrijk.’ Het menselijke brein kunnen we ons amper voorstellen, dat zijn miljarden cellen die allemaal nog links hebben met andere cellen. Je hebt te maken met een systeem dat alleen al qua hardware ongelooflijk is. En al kon je die hardware nabouwen, dan zit je nog met heel het groeiproces dat daar plaatsvindt en dat voor constante verandering zorgt. Onderzoek daarnaar is absoluut niet denigrerend voor de mens, integendeel. Door dat onderzoek te verrichten besef je pas hoe ongelooflijk we wel zijn. Terloops geeft Steels ook Petry's personage Valeria Bitschkowa gelijk in haar visie op de uniciteit van literatuur en de menselijkheid ervan. ‘Dat je in elke periode opnieuw kunt gaan interpreteren en nieuwe betekenissen toekennen, dat is de kracht van het werk.’ Dat ‘mirakel’ van literaire communicatie ligt nog altijd bij de mens. Als het ik, het zelfbewustzijn in elkaar zakt, belandt het in de psychiatrie. Ook Petry's personage Gram raakt in een depressie. Hij implodeert samen met zijn utopie Baby. We maken niet mee dat hij explodeert, in een fase van ‘ex-stase’ terechtkomt. In de roman van Yves Petry leidt de abjecte afbraak van de superratio niet tot het sublieme. Maar de lezer heeft wel een sublieme roman gelezen.
Don DeLillo en Yves Petry heb ik samengebracht omdat ze de grootste utopieën van onze tijd ontmantelen, de eerste op een meer poëtische, de | |
[pagina 507]
| |
tweede op een meer groteske wijze. Ik bedoel: het extreme kapitalisme en de superrobot. Keith Neudecker en Gram Goetleven zijn allebei mannen die vallen in de grote muil van het worldwide kapitalisme en de technologie, uitdijende systemen zonder centrum, tot ze op hun grenzen stuiten en imploderen. Karl Popper: ‘Van alle politieke ideeën is de wens de mensen volmaakt en gelukkig te maken misschien wel de gevaarlijkste. Pogingen de hemel op aarde te creëren hebben tot nu toe altijd de hel voortgebracht.’ |
|