dijken zullen inbeuken. Het gebeurt weleens dat de zee die influisteringen een beetje aan zich voorbij laat gaan. Dit lijkt het geval te zijn in ‘het kritieknummer van De Revisor, waarin critici en schrijvers (...) hun licht laten schijnen over de literaire kritiek’. Veel van de teksten in dit nummer zijn weliswaar lezenswaardig, maar geven de indruk eerder op verzoek geschreven te zijn dan omdat hun auteurs ze ook echt wilden schrijven.
Arjen Fortuin illustreert dit met zijn laconieke reactie op ‘de stelling waar De Revisor een stuk over wilde. Het is eigenlijk een vreemde stelling: Schrijvers luisteren te veel naar critici. Je krijgt er meteen ideeën bij over hoe je de kwestie weg kunt lachen’. Uit beleefdheid doet hij dat niet, maar erg geïnspireerd kun je zijn bijdrage niet noemen. Jaap Goedegebuure schrijft dan weer over zichzelf, over zijn reputatie als criticus: ‘Ik had een archief kunnen aanleggen van alles wat er in de media over mij is beweerd en opgemerkt. Ik heb het niet gedaan.’
Allard Schröder zet in zijn stuk ‘de belangrijkste leeshoudingen (...) op een rijtje’. Bedoeling van dit schijnbaar ongemotiveerde klasseerwerk is de literatuur te redden van de door vele lezers uitgeoefende dwang van ‘maatschappelijke betrokkenheid’. Hierbij gaat hij voor het gemak voorbij aan het verschil tussen de onbenullige verwerking van de actualiteit in literatuur en ernstige, vormelijk doordachte maatschappijkritiek. Als literatuur, zoals Schröder beweert, ‘het vermogen [heeft] om vrijheid te scheppen’, dan gaat het mijns inziens in de eerste plaats om de vrijheid om vorm-, taal- en dus maatschappijkritisch te zijn.
Voor een vrolijke polemiek zorgt Maarten Doorman: hij valt de ‘postmoderne poëziekritiek’ aan en pleit voor een herwaardering van de referentiële en expressieve dimensie van poëzie. Hij ontwaart bovendien allerhande contradicties in de postmoderne literatuurstudie, die, aldus Doorman, pretendeert ‘maatschappijkritisch’ te zijn, maar eigenlijk louter ‘tekstgericht’ en ‘formalistisch’ werkt en ‘voortdurend de weg naar een suf consumentisme’ opent. De prijs voor de meest bizarre tekst gaat vast en zeker naar Menno Lievers. Na een gesofisticeerde surfbeurt op de