het zijn kent geen hiërarchische structuur geregeerd door een transcendente eenheid.
Dynamiek en subjectiviteit op dit barre land gaan uit van nomadische krachten, ‘een anarchistische en immanente vitaliteit die nooit door een beheerste en transcendente representatie te omvatten en in te kapselen is’. Veeleer dan een lustig rondfladderende en muterende vlinder is de nomade een oorlogsmachine, die desnoods steden platwalst en volkeren onderwerpt. ‘De nomaden van Deleuze en Nietzsche zijn eerder op rooftocht dan op zwerftocht. Hun optreden heeft minder met reizen dan met geweld te maken.’ Het siert De Kesel dat hij deze bevreemdende en subversieve kant van Deleuzes denken belicht.
Dominiek Hoens bespreekt in zijn essay ‘I am not particular’ Deleuzes analyse van de roman Bartleby van Herman Melville. Hij wijst erop dat Deleuze prozateksten ‘materieel’ leest: ‘niet als constructies waaraan een bepaalde betekenis ten grondslag ligt en dus voorafgaat, maar als producties’. Deze vaststelling maakt de kritische praktijk van Deleuze uiterst relevant voor een materialistische literatuurstudie die zich wil losmaken van de deterministische schema's van het historisch materialisme. In Bartleby traceert Deleuze de productie van vluchtlijnen, de wording van de taal tot een ‘ingesloten buiten’ dat de logica van representatie, communicatie en intersubjectiviteit ontwricht.
Hoens meent echter, als een loerende scherpschutter, metafysische resten in het vizier te krijgen, en waagt enkele schoten: volgens hem staat het ‘ingesloten buiten’ niet helemaal los ‘van de oude metafysische schema's’. In de mate dat Deleuze problematische beelden overneemt uit een negentiende-eeuwse tekst, en de mens als ‘wezen in de wereld’ per definitie vastzit aan opposities als binnen/buiten, heeft Hoens een punt. Maar de theorie van Deleuze, die stelt dat wordingen ontstaan in de hiërarchische structuur (en niet ertegenover) en als vluchtlijnen van die structuur (en