te raken, zag Lou in een flits een uiteenspattende meteoriet van mogelijke tragische ongelukken op zich afsuizen. Ze verstijfde.
Het was mogelijk dat Laura dit ongeluk niet te boven kwam.
De oude sanseveria ‘proficiat met uw dochter’ op de vensterbank, die het eeuwige leven scheen te hebben, stookte haar ongerustheid nog wat op. Ze zei dat het mogelijk was dat Laura stikte. Alles kon. ‘Maar laten we het eenvoudig houden’, zei de lelijke plant. ‘Sta gewoon al eens stil bij alle mogelijke ziektes en ongelukken die je hier kunnen overkomen. Je weet toch dat de meeste ongelukken in en rond het huis gebeuren?’ Haar familie zag dagelijks dodelijke ongevallen. Het was een wonder dat ten huize Smit nog niets ergs gebeurd was. De sanseveria somde op:
‘Je kan uit je bed rollen, recht uit de armen van de slaap in de afgrond van de dood.
Je kan een vliegtuig op je dak krijgen terwijl je je tanden poetst.
Je kan bij een vrolijke huppelpas op de maat in de douche al je botten breken en onopgemerkt liggen sterven aan inwendige kneuzingen.
Je kan aan de ontbijttafel een bloedvat in je hoofd hebben dat baldadig uiteen wil spatten. En dat nog doet ook.
Je kan geëlektrocuteerd raken als je twee vingers in het stopcontact stopt, maar dan moet je al echt stom zijn en nooit naar tekenfilms hebben gekeken.
Je gezicht kan worden opengekrabd door de vlijmscherpe klauwtjes van een panikerende koalabeer die uit de dierentuin is ontsnapt.
Je bent dan nog maar een uur wakker...’
Het was een wonder dat er überhaupt nog mensen leefden die niet gehavend waren. Laura zag inmiddels paars.
De sanseveria was nu echt goed op dreef, maar Greta, de zevenduizend achttienjarige schoonmaakster met aaneengenaaide wenkbrauwen, kwam aangewaggeld en riep iets in haar onverstaanbare streektaaltje. Lou moest haar hoofd helemaal van links naar rechts bewegen om het levensbrede lichaam helemaal in beeld te krijgen.
‘Kom, kind, kalm’, zei Greta tegen de huilende Laura. ‘Daar zal je niet van sterven.’ Lamlendig klopte Greta Laura op de rug. Laura's gezicht was paars.
Terwijl Katrien in de marmeren keuken blikken openschroefde en Pieters hulp inriep om de koppig zwijgende bokalen de mond open te draaien en terwijl ze de norse aardappelen probeerde te schillen, zat Lou op het aanrecht en keek naar de tuin. Altijd diezelfde tuin. Eerst een onmetelijk continent om over te kruipen samen met de mieren, en toen Lou er een jaar later doorliep werd hij een hele dag spelen groot, en nog later kromp hij tot het wandelpad naar de schoolbus. De wereld kromp en boog, paste zich aan naarmate zij groeide.