Bart Vervaeck
Als ik een boek was, of wat bescheidener een tijdschrift, zou ik nooit een stem uit het verleden willen zijn. Zeker niet in de toekomst. Over 150 jaar spreken deze vijftien regels al evenmin als nu. Ik heb net een lang bezoek aan de literaire onderwereld achter de rug - Vergilius, Dante en aanverwanten - en heb daar vooral mijn eigen blik en theorie teruggevonden. Wie gelooft er nog dat schimmen uit het verleden kunnen praten? Ze worden meteen monddood gemaakt door het nu, het egoïstische moment, dat zich onbescheiden voordoet als medium waarlangs het verleden mag spreken. In het beste geval herkennen de eigen blik en tijd zich als het vreemde en andere dat uit de onderwereld naar boven komt. Dat lijkt me nog altijd geen goede motivatie om te lezen of te schrijven, maar het is toch al beter dan de narcistische zelfherkenning of de zelfhulpgroep genaamd empathie. Woorden, gedichten, romans en essays zorgen niet voor een zielsverhuizing. De ziel van het verleden, van de auteur, of, godbetert, van het werk (‘de boodschap’ in gelovige kringen) - het zijn ficties die ons ondertussen zouden moeten vervelen. Ficties die niet vervelen zijn altijd anders, vreemd en immuun voor het begrip van het heden. Alleen als verbijsterende schim en onderwereld blijven ze leven, niet als begrijpbare stem of als naar onze wereld teruggekeerde praatvaar. Zulke verbijsterende ficties zijn er, gelukkig, ook. Het valt te hopen dat ze over 150 jaar nog even immuun zijn voor het nu als nu.