De duivelskwint
voor Don Fabulist p/a La Chaplette, Flobecq/Vloesberg
‘O, zing je van de drakenvlieg, van vuurjuffertjes, vliegerik? Nee, jij
schrijft nooit de bloem is de reuk van het hart wanneer de liefde feest zoekt - jij
typt niet te ijl of moralistisch maar hip nihilistisch, o sarcast
met vleugje ironie voor 't achterbannetje met grootstadwigwamblues.
Met mijn twee stilblijvende snaarpunten verdeel ik je gelijk in drie.
Daar lig je opengereten te kirren als een duif, ik rij je plat
met narrenslee vol zwarte elfen, Treezemoei, ik ben de rotste van
de mand en maak je gave fruit ten schand. Ik breek die lange hals van je
viool, drapeer 666 pluimen in je gat, o Black
Orpheus - stoer en primitief van schoonheid trilt mijn snaar, zo graaf ik je
de grond in - dood is diep in mij zong ik in de kerk, jij kunt mij toch niet
weerstaan. Ja, lekker, met de Telegraaf nu ook op zondag baardkriel met
de zwarte pluimen in de roestbakblender, kaarsvet in de diepte van
je lies. Je hebt te hard gezocht, ik doe je reet: de langste, bangste nacht
zit klem in een Groot-Bagdadcel. De teek der kuiperij graaft in je vel
en snuiterik. Goed zo, wij bloeien samen als vlees aan de prikkeldraad.
Kom mee, mijn koudvuur in je arm. Het hutje van Sylvie, mijn camions
in d'Hoppe: daar is mijn bos, eigendom recht in de spleet van België.
Corruptie is de kunst, mijn honingraat. De maan neemt af, is nieuw: ik ram
de heuvels in je strot - wat jij te bieden hebt is je gebroken woord.
Als ik de do stem, trilt je sol wel mee. Een kruis? Je kleine appelaar
hoog in die kerselaar volgt nog de wegen van de boom als ze terug
naar d'aarde wil? Ik splijt de stam voor ze tot activiste groeien kan.
Verloren de rivieren, zoon, van zacht meanderende bronbeek maak
ik een riool, een schuimstroom: st-st-stortman st-st-stinkt van kracht en macht
met stormbanier, de kleuren omgekocht. Rood. Baconiaanse tongzoen. Dood
ben jij, och laatste donderpad. Geen beekforel die schichtig mij verraadt.
Geen larven meer van vuursalamanders die op de bodem kruipen en
ook mossen zullen nooit meer d'oevertjes versieren: ik vreet alles weg
mijn schrijvertje. Blokkade? Fort van gif en geld? Die groene man en snol...’
Dat blaast de kerkuil. Je hurkt bij een plas nog van de motorcross gespaard.
Goed wroeten, scheuvelkens. Hoor, kwaakvors, blinker nu. Droomopwaarts! 1, 2, 3
Peter Holvoet-Hanssen
|
|