Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 150
(2005)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Liesbeth Eugelink
| |
[pagina 324]
| |
Amerikaanse critica Helen Vendler dat bijvoorbeeld doet in haar recent verschenen studie Poets Thinking.Ga naar eind1. Wat als we de taal die deze waarheidsgedichten gebruiken om over waarheid te spreken net zo serieus nemen, net zo ‘klinisch’ benaderen als we dat met filosofische teksten zouden doen? Welke uitspraken over waarheid worden er dan gedaan? Zouden we iets meer, of iets anders, te weten kunnen komen over (het denken over) de verhouding tussen waarheid en poëzie? Is er aan de hand van deze waarheidsgedichten wellicht een indruk te geven van het denken over het onderwerp anno 2005? Een dergelijke leesstrategie is relevant omdat we geneigd zijn deze gedichten onmiddellijk of uitsluitend poëticaal te interpreteren. We lezen ze op uitspraken die ze doen over het soort waarheid dat de poëzie verkondigt, in plaats van op de vraag wat de gedichten bevatten aan uitspraken over waarheid sec, bijvoorbeeld metafysische of kennistheoretische uitspraken. Een begrijpelijke reflex. Maar met een dergelijke poëticale lezing maken we wel de poëzie monddood, omdat we de uitspraken die zij doen over waarheid (sec) niet serieus nemen, minder serieus in ieder geval dan het spreken over waarheid door de filosofie.Ga naar eind2. | |
2Voor dit DWB-dossier zijn zes waarheidsgedichten geschreven, respectievelijk door Arjen Duinker, Erik Bindervoet, Lucas Hüsgen, Maria van Daalen, Dirk van Bastelaere en Elma van Haren.Ga naar eind3. Als we deze gedichten in ogenschouw nemen, valt op dat de dichters Hüsgen, Duinker, Van Bastelaere en Bindervoet het woord waarheid expliciet gebruiken. In de overige twee gedichten komt het woord hoegenaamd niet voor. Juist omdat ze geschreven zijn binnen het kader van dit thema, doen de gedichten echter hoe dan ook een uitspraak over waarheid. Zelfs als de dichter een willekeurig gedicht gestuurd zou hebben. De dichter beweert daarmee niet minder dan dat elk gedicht waarheid bevat, en dus dat elk gedicht volstaat. Of dat juist geen enkel gedicht waarheid bevat, en dus ook dat elk gedicht voldoet. Beide posities worden ondermijnd door het feit dat de schrijver een gedicht als vertolker gebruikt voor die opvatting. Waarheid en poëzie zijn, kortom, essentieel op elkaar betrokken, of we dat nu willen of niet.Ga naar eind4.
Het is precies deze patstelling, die onmogelijke houdgreep waar de twee elkaar in gevangen houden, die we op prachtige wijze terugzien in de zoenoffers van Elma van Haren waarmee het themagedeelte afsluit. Zoals de indianen in het eerste zoenoffer drie veren nemen van de zeldzame Xìnchaqucamuanxa om de goden te verzoenen met het feit dat ze de zeldzame Xìnchaqucamuanxa drie veren ontnomen hebben, zo claimt de dichter splinters van de zeldzame waarheid om de goden (de filosofen?) | |
[pagina 325]
| |
te verzoenen met het feit dat hij ‘splinters’ van de waarheid heeft ‘gestolen’. De ironie waarmee dit zoenoffer geschreven is, draagt bij aan de ambiguïteit, maar doet verder geen afbreuk aan de relevantie van hetgeen gezegd wordt. Drie veertjes lijkt niks - en bovendien weet iedereen dat een kilo veren even zwaar is als een kilo stenen. Maar het zijn wel drie veren van een heel zeldzaam fenomeen. Je kan je zelfs afvragen of de Xìnchaqucamuanxa niet zo zeldzaam is, dat hij niet bestaat. Het gedicht ‘In heldere afwezigheid’ van Lucas Hüsgen, lijkt op het eerste gezicht minder ironisch van toon. Maar ook aan dit gedicht weet de waarheid te ontsnappen. Het is veelzeggend dat eerder het inhoudsloze woord ‘in’ toegang biedt tot het gedicht, dan het betekenisvolle woord ‘waarheid’ dat in de achtste regel valt. De dichter lijkt hiermee te refereren aan Heidegger. Volgens deze Duitse filosoof komt in het kunstwerk waarheid niet aan het licht, maar toont het kunstwerk de verborgenheid van de waarheid, en geeft juist daarin een glimp van de waarheid. Met Heidegger lijkt Hüsgen te beweren: De waarheid is verborgen, is afwezig in de concrete dingen en is slechts aan die afwezigheid te kennen. Des te duidelijker - ‘helderder’ zoals de dichter schrijft naarmate zij afweziger is. Zo is de waarheid afwezig ‘in de triade van module, ontheffing en gewaarwording erbij’, in ‘Düsseldorfer stadspark’, en verder in een vogelkooitje, in citaten van een anarchist en een spirituele Chinese schrijver enzovoort. Overal in feite, waar het woordje ‘in’ voor staat. Waarbij we voor ogen moeten houden dat de waarheid slechts afwezig in deze ‘dingen’ is, voor zover deze als woorden in het gedicht staan. De waarheid is, met andere woorden, in het gedicht dubbel afwezig, en paradoxaal genoeg in die dubbele afwezigheid daardoor des te duidelijker (niet) te kennen. In het gedicht van Arjen Duinker, ‘K. Schippers, moet je horen!’, valt het woord waarheid ook tamelijk snel. ‘De waarheid is zo bitter/Dat ze voor een deel wordt verzwegen’, luiden de tweede en derde regel. Even verderop valt ‘De waarheid - een gezin zonder woorden -’ in het water. Een bewering die onmiddellijk weer tenietgedaan wordt: ‘Nee,/ Het ging om een deel van de waarheid’. Waarheid, zo lijkt Duinker te beweren, heeft net zoveel te maken met taal en woorden, als met het zwijgen, of het spreken, van het lichaam. Zou hier Wittgensteins fameuze slotzin van de Tractatus aan het werk zijn? ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen.’Ga naar eind5.
‘Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.’ De stelling lijkt helder en eenvoudig. Maar wanneer weet je dat je ergens niet over kunt spreken, dat je beter kunt zwijgen? Wanneer weet een dichter - zou een dichter moeten weten - dat hij ergens niet over moet dichten? | |
[pagina 326]
| |
In het surreële gedicht ‘Ongeschreven regels’ stelt Erik Bindervoet zich die vraag naar aanleiding van het spreken van Anna Enquist. Hoeveel waarheid aan verdriet kan de poëzie verdragen? Voor hoeveel werkelijke werkelijkheid is er plaats in een gedicht? Niet te veel, lijkt Bindervoet als antwoord te geven. ‘Dit was gewoon niet leuk meer!/ Met een schok, een attaque was het meer,/ Was je terug in de warkelijkheid’, schrijft hij. En verderop geeft de dichter ons de volgende waarschuwing mee: ‘In haar verdriet schuilt ons gevaar’. In ‘De wet van behoud van energie’ van Maria van Daalen wordt de verhouding tussen werkelijkheid en gedicht nog meer op scherp gezet. ‘De criticus houdt van het gedicht over de rode beuk/ maar de dichter houdt van de rode beuk’, citeert de dichteres instemmend een Amerikaanse critica.Ga naar eind6. Maar Van Daalens gedicht gaat niet over een mooie rode beukenboom, maar over een gewelddadige verkrachting. Waarschijnlijk juist door de evocatie van het delirium, de roes, kan het gedicht, en de lezer, de getoonde werkelijkheid van die geweldpleging aan. ‘The truth is out there’. Deze onheilspellende tagline van de televisieserie ‘The X-Files’, waart rond in het gedicht ‘The fifth season’ van Dirk van Bastelaere, die daarmee een parallel trekt tussen (het onderzoek naar en de confrontatie met) onverklaarbare, buitenaardse verschijnselen en de waarheid. ‘De waarheid bestaat’, drukt die onderkop uit. Maar ook: de waarheid is dáár, niet hier bij ons. FBI-agent Mulder, die gelooft in het paranormale, komt in de serie telkens op het nippertje te laat, zodat de buitenaardse verschijning net niet gezien wordt. En het geloof erin intact blijft (hèt geheim uiteraard van het succes van de televisieserie). Waarheid, zo lijkt Van Bastelaere te willen zeggen, is een kwestie van geloof. Een bijna sacrale gebeurtenis. ‘Het is iets waarvoor we gaan zitten,/ bij voorkeur onze blote benen beschuttend/ met een dekentje’. | |
3Poëzie en waarheid: voor de essayisten is het een niet minder netelige kwestie. In een mooi biografisch essay laat DWB-redacteur Jos Joosten zien hoezeer dat thema een rol speelde in leven en werk van de Vlaamse auteur Jan Walravens. Deze ‘apostel’ van het avant-gardisme zat zijn hele schrijvende leven klem tussen twee elkaar uitsluitende poetica's. Aan de ene kant de onpersoonlijke, autonome kunstopvatting van de contemporaine modernistische poëzie; aan de andere kant de existentieel-humanistische opvattingen van een Sartre. Een innerlijk intellectueel conflict, waar hij eigenlijk nooit helemaal uit is gekomen. Joosten spreekt over de worsteling van een schrijver, aan het begin van, zoals hij zelf zegt, een van de ‘belangrijkst geachte paradigmawisselingen van de Vlaamse poëzie’. Maar zijn artikel gaat natuurlijk ook over de | |
[pagina 327]
| |
literatuur van onze tijd, die, mede onder invloed van historische gebeurtenissen, een soortgelijke paradigmawisseling doormaakt, en waarbij het engagement het esthetische postmodernisme gaandeweg lijkt te verdringen. Slechts ‘fictie’ lijkt niet langer voldoende; het bezorgt de huidige schrijvers een kwaad geweten. Zoveel maakt Frank vande Veire duidelijk in zijn essay over Dostojevski's Aantekeningen uit het ondergrondse. Die ongemakkelijkheid van fictieschrijvers ten aanzien van het feit dat ze slechts ‘fictie’ schrijven is per se betrokken op de waarheidskwestie: ‘De schrijver is schrijver omdat hij de waarheidsvraag naast zich neer lijkt te leggen, omdat hij veinst zich niet om de waarheid te bekommeren. We weten dat deze onbekommerdheid om de waarheid zijn heimelijke, ondergrondse manier is om zich tot de waarheid te verhouden’, aldus de filosoof.
Yves Petry lijkt met zijn essay over Spinoza's Ethica, en de daarin gepostuleerde theorie over de drie soorten van kennis, precies het onbehagen te tonen dat Vande Veire problematiseert. Petry's artikel betreft een persoonlijke standpuntbepaling die, veelzeggend genoeg, eindigt met een dialoog. Een fictioneel element in een essay dat zich verder volstrekt serieus verhoudt tot de kwestie. Het klinkt als een opluchting voor de schrijver. Gelukkig mag je je als (roman)schrijver onttrekken aan waarheid, lijkt ermee beweerd te worden. Maar in hoeverre is die opluchting geheel vrij van gewetensbezwaren? ‘Gedoemd om te vliegen. Dertien ongelukken’ van Stefan Hertmans is het eerste essay van dit dossier.Ga naar eind7. In dit fascinerende Fort-da-Spiel met het irritante fenomeen waarheid, pakt hij een bepaalde waarheidsopvatting op, om zich er vervolgens weer van te ontdoen. De titel maakt duidelijk dat die vliegoefeningen geen pijnloze bezigheid zijn; maar liefst dertien keer stort de waarheid (of is het de dichter zelf?) ter aarde. (Icarus zou het hem niet nadoen.)
‘Buiten wijs ik met mijn vinger naar de/ maan./ Hij blijft kijken naar mijn vinger’, geeft Hertmans als motto mee aan zijn essay. ‘Sad but true’, zou ik willen beamen. Misschien is juist dat wel de perfecte aanleiding om dit dossier te lezen. |
|