Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 150
(2005)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Maria van Daalen
| |
[pagina 101]
| |
Toen je niet wou luisterenToen je niet wou luisteren was de deur dicht.
Ik heb geklopt en geklopt, maar je bleef gillen.
Ik dacht dat het sneeuwde, maar de winter was voorbij.
Toen ik probeerde je te roepen.
Toen mijn stem in mijn keel bleef steken.
Toen je niet wou luisteren.
Mijn hart klopte en klopte.
De geur van de barbecue van de buren gleed over het dakterras.
Er werd geschreeuwd, en iemand had de televisie keihard aan.
Je zei: ‘Kijk! De volle maan! Die hebben ze van Lichtpunt weer mooi ingehangen.’
Ik had het gevoel dat iemand het mes in mijn buik zette
maar ik boog mij behoedzaam over mijn bord.
Je had buiten de tafel gedekt, op het dakterras.
Er was geen reling langs. We hadden eraf kunnen vallen
telkens als we langs de rand liepen, om naar de vleermuizen te kijken.
Ze scheerden langs in steeds dezelfde stille lussen.
Ik hoorde hun hoge klikken in de holte van mijn hoofd,
ik hoorde je voetstap, voorzichtig, zwaar, achter mij.
Dit was alles liefde.
Dat was voordat de dooi inzette.
Iemand scheen met een zaklantaarn uit een raam,
iemand gooide twee lege bierflesjes op de tegels,
iemand riep naar ons. Je kuste me.
Je nam me in je armen op de Vismarkt
| |
[pagina 102]
| |
precies op de plek waar je later zou neerknielen,
elke keer als we erlangs kwamen,
om me opnieuw te bevestigen als Mijn Vrouw.
Ik opende mijn jas, het was maart, en volle maan,
het vroor bijna, ik opende mijn glanzend blauw gilet
en de glanzend rode bh eronder
die ik voor mezelf gekocht had, in Iowa, om me warm te houden met zijn kleur.
Zoveel dood als ik gekend heb.
Soms, als ik een merel hoor fluiten in de avond, in de achtertuinen,
zie ik ze opgestapeld, de doden
komen de kamer in en omringen mij.
Mijn vader strijkt mij zacht over het hoofd.
Hij hield veel van mij
en wist allang waar ik naartoe ging,
en wist wat het betekende. De rimpelende handen,
het gewicht in de scherpte van mijn nek
en elke morgen opstaan.
Zijn muziek voedde mij en voedt mij nog.
Hij wisselde van toonaard,
de voeten in de kousen op de lange houten toetsen
van het kerkorgel, zijn muziek
brak af, hij keek mij even aan
en zette in.
Mijn moeder zingt. Mijn grootmoeder speelt piano,
en vraagt mij om met haar quatre-mains te spelen,
a prima vista, vooruit, je kunt het best.
Ik kan het best.
| |
[pagina 103]
| |
De weg van alle vleesIk ken mijn eigen sterfelijkheid tot in mijn vingertoppen
en hoe de dag gelezen wordt van oost naar west.
In elke twee cellen die zich samensmelten en delen, klopt een hart
dat zich delen kan en samensmelten
zolang totdat er geen hart meer is.
Wie een pennenstreek onder een vers zet
kan er ook een mes onder zetten.
Zolang het niet leeft, bloedt het niet.
Met verdriet wordt elk detail van de wereld scherp.
Het steekt totdat het geschreven wordt
en dan steekt het dieper.
Men kan niet wegzeilen van het eigen woord,
zoals men ook zijn hart altijd bij zich draagt.
Verdriet is iets wat zich elke dag voordoet
zodra men de ogen opent in de ochtend.
In de loop van de dag wordt men milder,
men legt zich kalm te slapen, overtuigd dat het morgen beter is.
's Morgens is het beter,
na acht uur is het verdriet als nieuw.
Goedemorgen, sterfelijkheid.
In elke cel die zich deelt en begint te kloppen
is de mogelijkheid van pijn aanwezig.
Zodra het leeft, mag het bloeden.
Zodra het een naam heeft, wordt het geroepen.
Zodra in de woestijn één bloem zich opent
is er voldoende schaduw voor een tweede.
| |
[pagina 104]
| |
Daarom zet ik de fuga in en tel mijn hartslag af,
totdat de partijen in elkaar steken
en luister, luister
of de engel wil wegwieken uit de diepte.
|
|