| |
| |
| |
Boeken
Sofie Gielis
Knipoog in het land der blinden
Het lachen van M. Februari
Er wordt M. Februari wel eens verweten dat ze zwaar op de hand of overdreven intellectueel zou zijn. Wie dat beweert, heeft misschien ook het fabeltje van Mutsaers' zogenaamd lichtvoetig proza de wereld in gestuurd. Zoals Sven Vitse onlangs aantoonde in DWB 2004-1 hangt er aan die lichtheid heel wat ballast. Bij Februari is iets soortgelijks aan de hand: de schijnbare zwaarte steunt op lichtvoetigheid. In DWB van december 1991 opent Februari een stuk met ‘Lieve Knorretje’. Wat volgt is een filosofische beschouwing over identiteit. Knorretje, een personage uit Winnie de Pooh, verstuurt een boodschap in een fles: ‘Ik ben et. Knorretje. Hellep.’ Volgens Februari beginnen de problemen bij deze noodkreet.
Maar als je erover zou nadenken (en ik zeg niet dat je dat moet, maar áls, begrijp je) zou je wel zien dat toch ook zo'n ware bewering als ‘Ik ben et’ weer voor moeilijkheden zorgt. Want zien we voorlopig even af van de diepere betekenis van ‘et’, dan nog blijven we zitten met dat ‘Ik’. Ik, Knorretje, ik? Werkelijk, me dunkt, hier is hulp geboden.
Omdat Knorretje niet de enige tweevoeter is die met identiteitsproblemen kampt, wordt onder het mom van kinderlijke speelsheid zwaar filosofisch geschut bovengehaald. Maar net als in God, een collage (1994), samengesteld door Februari, wordt ondanks de vele antwoorden de vraag niet opgelost. Wat speels begint kan bij Februari niet ernstig eindigen. God, een collage eindigt zo: wie wil weten of God bestaat moet ‘(...) weer bij het begin beginnen en lezen tot in de eeuwigheid. De taak van de samensteller is met deze woorden echter tot een eind gekomen. En daarom zal zij het boek sluiten en naar huis gaan.’ (God 158) Dit biedt nog enigszins een antwoord: zolang we lezen, bestaat de twijfel, zolang we twijfelen is er geloof, en als er geloof is bestaat God. ‘Immers, als God ons ongelovig had willen hebben, waarom heeft hij zichzelf dan gemaakt?’ (God 11)
| |
| |
In de brief aan Knorretje veegt het slot al het voorgaande van tafel: ‘Wat zal ik er dan verder nog van zeggen; het is allemaal larie.’ Zo'n einde zat eraan te komen, want het relaas is bezaaid met persoonlijke voornaamwoorden die blijkbaar minder problemen met zich meebrengen. Inhoud kan niet zonder vorm en bij Februari heeft die vorm ook steeds een betekenis, wat haar in Park Welgelegen de uitroep ‘Literatuur ís seks’ (Park 94) ontlokt. Niet de inhoud maakt een tekst erotisch, maar de beweging van de zinnen zelf.
Februari definieert vorm niet als stijl, wel als ‘constructie, de manier waarop de informatie in een tekst is georganiseerd.’ (Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek 10) In ‘De geschiedenis van de volzin’ (Park 129-132) telt elke zin één woord meer dan de vorige, om halverwege weer telkens één woord te laten vallen. De tekst krijgt zo de vorm van het eerste woord: ‘Bal’, maar werd - koppige redacties, koppige uitgevers - afgedrukt als een kolom met alinea-indeling.
| |
De mossel als mal
Naar aanleiding van de Marcel Broodthaers-tentoonstelling in Brussel schreef Februari een stuk in De Gids over de relatie tussen vorm en inhoud. Zij haalt hierbij Broodthaers' mosselpot aan. Het Franse moule heeft namelijk twee betekenissen: ‘la moule’ is de mossel, ‘le moule’ de vorm. Door slordige vertaling en tegenwerkt door de taal werd le Roi des Moules ‘de Koning der Mosselen’.
Ook Marjolijn Drenth von Februar heeft meer dan één naam, al heeft ze dat niet aan vertalers te danken. Ze debuteerde in 1989 onder haar schrijversnaam, M. Februari, met De zonen van het uitzicht. Wie Arthur Blanckaert of Willy de Gieter heet moet zich om commerciële (en esthetische) redenen wel een artiestennaam aanmeten. In dit geval is het pseudoniem noch een kwestie van een lelijke eigen naam - hoewel ze wel beweert die nieuwe naam gekozen te hebben ‘om bij te dragen aan de schoonheid van het leven’ (Park 48) maar dat heeft meer te maken met de beelden van de stralende helderheid van een winterochtend die die naam zou oproepen - noch een poging anoniem te blijven: haar foto en volledige naam staan op het achterplat. Zij beschouwt M. en Marjolijn als twee volwaardige deelpersoonlijkheden. Nu ja, minimaal twee want in De zonen van het uitzicht vult ze die M. in met allerlei namen: Margaret, Mortimer, Michael, Milou, Mara en Matthias.
Die meervoudigheid van het subject is niet noodzakelijk een klinisch probleem. Hoewel ze het in De zonen van het uitzicht heeft over ‘het moderne ideaal van het eenduidige karakter’ (Zonen 55), beschouwt Februari de facettenpersoonlijkheid als een moderne noodzakelijkheid. In haar volgende boek Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, toen nog gecategoriseerd als ‘proza’ nu als ‘essay’, schrijft ze:
| |
| |
Natuurlijk is het concept van de multi-faceted individual vooral inhoudelijk van belang als onderzoeksobject in de sociale wetenschap of geesteswetenschap. Maar zulk onderzoek zou ongeloofwaardig worden wanneer de onderzoeker zelf zich niet op de een of andere manier als multi-faceted zou willen presenteren. (...) Voorzover de auteur een persoon is, moet hij onthullen hoe de complexiteit van zijn eigen persoonlijkheid de structuur van het onderzoek bepaalt. Wie het individu beschrijft als aspectenpersoonlijkheid, moet aanduiden welk aspect van zijn eigen persoonlijkheid de pen hanteert. (Pruik 10-11)
Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek is het resultaat van een samenwerking tussen M. Februari en Marjolijn Drenth. Februari voegt notities of the left hand toe aan Drenths doctoraal proefschrift over filosofische aspecten van het economische mensbeeld. Drenth studeerde filosofie, kunstgeschiedenis en rechten, en promoveerde in 2000 tot doctor in de filosofie op basis van dit boek. In een interview met Filosofie Magazine bekent ze:
Maar ik vind dat [de vormvereisten van een proefschrift] over het algemeen mensen te veel beschermen. En wel in zoverre dat men alleen maar kijkt of je voldoet aan de manier van verantwoorden en niet meer naar bijvoorbeeld de manier waarop je je selectie hebt toegepast. Dus zolang je je maar houdt aan de eisen van vorm, en die zijn standaard, wordt er verder nooit over nagedacht of dit wel de manier is om dat te doen. Ik vind het niet interessant om alleen zandtaartjes te bakken met een vormpje. Ik wil me ook graag met het vormpje zelf bemoeien. (Filosofie Magazine jrg. 9/5, 9)
Haar voorlopig laatste boek Park Welgelegen, een bundeling columns die sinds 2001 elke zaterdag verschenen in de Volkskrant, schreef ze onder de naam Marjolijn Februari. Dat is niet toevallig een samensmelting van de namen waaronder ze Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek schreef - de vorm heeft steeds een betekenis. In het voorwoord van Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek bleek al dat Drenth en Februari onder één dak wonen. Februari schrijft in het voorwoord: ‘De filosoof en ik beleven een folie à deux in een stil park met oude bomen. Wanneer zij uitrijdt, blijf ik binnen, een vaag vermoeden achter het regenboogvlies.’ (Pruik 13) De nieuwe bundel toont de schrijfster op de grens tussen binnen- en buitenwereld. De epiloog van Pruik kondigde aan: ‘Omdat het boek uit was, konden de filosoof en ik elkaar niet meer verlaten.’ (Pruik 195) Wie zich opdeelt en maar half de deur uit gaat, moet elk deel benoemen, maar als de delen samen uitrijden volstaat één naam. Ook de titel is in dit opzicht niet toevallig gekozen: ‘Park Welgelegen’ is Februari's adres in Driebergen, een gehucht bij Utrecht. Het park staat hier voor een grens, het niemandsland:
Ergens in het midden tussen de cultuur van de grote stad en de natuur van de wijde wereld ligt het park. Tussen de abstracte orde van de staat en de concrete
| |
| |
rommeligheid van de samenleving. Het park ligt halverwege tussen het ingrijpen en het uit de hand laten lopen. Het is er binnen en buiten tegelijk. (Park 9)
Vanachter de werktafel houdt Februari een oog op haar binnenwereld gericht, met het andere oog houdt ze de buitenwereld in de gaten.
| |
De meerdimensionale mens
Februari illustreert de betekenis van deugd in onze tijd aan de hand van zoute pinda's, een haardroger en clitorispompen. Dat zijn stuk voor stuk ‘[t]ekenen van een behoefte aan behoefte, van gebrek aan gebrek.’ (Park 26) Wie niet genoeg dorst heeft eet zoute pinda's of houdt zijn tong onder de haardroger, wie niet genoeg lust voelt wakkert die aan met een clitorispomp. Matigheid - een thema dat ook in De zonen van het uitzicht uitgebreid aan de tand wordt gevoeld - betekent maat houden, dus niet enkel te veel maar ook te weinig is een ondeugd. ‘En daarom leidt niet alleen de clitorispomp, maar ook de vrouwenbesnijdenis in filosofische zin tot onmatigheid.’ (Park 27) Kiezen tussen goed en kwaad wordt steeds moeilijker omdat goed en kwaad hoe langer hoe meer op elkaar lijken. Zo hebben consumenten die sober leven weliswaar goede bedoelingen, maar ze brengen met hun deugd de economie in gevaar (Park 79). In Die sieben Todsünden der Kleinbürger van Bertolt Brecht drijven de Kleinbürger hun dochters tot anorexia door te preken tegen zondige vraatzucht (Park 74). Met olie besmeurde vogels, slachtoffers van ongevallen met aardolietransporten, worden gewassen met Dreft dat zelf voor 85 procent uit oliederivaten zou bestaan. Wie daaruit de conclusie trekt dat het welzijn van het milieu in betere handen is bij de producenten van ecologische producten heeft het mis: een vogel die na een recente olieramp voor de kust van Bretagne behandeld werd met een ecologisch wasproduct was na die wasbeurt blind (Park 228).
Februari haalt naar aanleiding van het Herman Hesse-jaar een passende uitspraak van de Duitse auteur aan: ‘We raken uitgekeken op een mens wanneer hij maar twee dimensies heeft.’ (Park 154) De tweedimensionale mens is saai en heeft niet veel te vertellen. Nee, dan de zesdimensionale mens van Anna Blaman. In haar roman Eenzaam avontuur (1948) delen vier jonge meisjes een vakantiehuisje. Omdat ze niet erg op elkaar lijken steken spanningen de kop op die ze proberen te overkomen door tijdelijke coalities te sluiten. Maar ‘dan blijken ze door het sluiten van die wisselende coalities zelf onophoudelijk van karakter te veranderen’ (Park 193): de A uit coalitie AB, is een andere A dan die uit AC en weer een andere dan de A met een mening over CD. Zo ontstaan er al snel ‘vierentwintig onverzoenlijke individualiteiten (...), die slechts vier bedden hadden met haar vierentwintigen, dus met haar zessen één slaapplaats deelden, en met haar zessen op één stoel zaten, en met haar zessen
| |
| |
minstens elkaar tegenspraken, die elkaar dwars zaten en in de weg liepen, elkaar verfoeiden en elkaar vertederden en soms ook elkaar zoet harmonisch afstemden op één en 't zelfde lied en zongen als één stem bij 't klokkende muziekje van de banjo-song.’ (Eenzaam avontuur 24) Februari verbindt het verhaal van die vier meisjes met elk zes stemmen in het hoofd met de coalitiebesprekingen van een regering. Je kan niet zonder meer voor één partij kiezen, als er meerdere partijen zijn. ‘Want het karakter van je favoriete partij staat onder invloed van de tien coalities die die vijf partijen samen kunnen vormen. En het staat onder invloed van de tien combinaties in de oppositie - zodat jouw ene favoriete partij al twintig verschillende karakters heeft in het uitzonderlijke geval dat er maar vijf partijen zijn.’ (Park 194)
De ondertitel van Park Welgelegen luidt Notities over morele verwarring. Die morele verwarring heeft voor een keer niets te maken met de leegloop van kerken en stijgende misdaadcijfers. Morele kwesties zijn verwarrend omdat ze niet met een onveranderlijke blik, maar met meerdere ogen bekeken worden. ‘Ik zou zeggen dat de meesten van ons in de praktijk al leven volgens een mix van liberale deugden, conservatieve gevoeligheden, en een socialistische belastingsmoraal.’ (Park 141) Het onderwerp van de ethiek blijkt ‘precies te bestaan in de onontwarbare verknooptheid van normen en eigenbelang.’ (Park 144) Als we alles slechts kunnen beoordelen in relatie tot iets anders, dan is de fundamentele onkenbaarheid van dingen onoverkomelijk en dan gaat de taal met ons aan de haal. De kranten staan dan ook vol stijloefeningen. Journalisten citeren elkaar of citeren verkeerd, alle juridische en politieke oordelen zijn ‘alleen maar een kwestie van tekstinterpretatie.’ (Park 149) Niemand weet wat in de wereld gaande is.
| |
Liberalisme met een staartje
Grote thema's worden tot begrijpelijke proporties gereduceerd door ze te verbinden met fictie, kinderverhalen, kunst of voorbeelden uit de zogenaamde low culture. Kinderboeken- en films zijn volgens Februari niet braaf en dat illustreert ze: Tom Poes relativeert het onveiligheidsgevoel, Alice in Wonderland duikt dan weer groot, dan weer klein op, het liberalisme krijgt sproeten, twee staartjes en het gezicht van Pippi Langkous. Als de krant meldt dat Astrid Lindgren overleden is, besluit Februari Pippi Langkous te herlezen. Lindgrens legendarische boek over een meisje van negen dat helemaal alleen in een villa woont en een koffer vol ‘gouden tientjes’ bezit, illustreert een bijzonder soort vrijheid. Pippi is haar eigen baas: ze beslist zelf wanneer ze naar bed gaat en eet toffees in plaats van levertraan. Precies het soort vrijheid dat liberale filosofen beogen.
| |
| |
Nauwelijks had ik dit gelezen of een nieuwe krant arriveerde, met het bericht dat ook de liberale filosoof Robert Nozick was overleden. Ik dacht erover dan ook maar zijn beroemde boek Anarchy, State and Utopia tevoorschijn te halen, maar ik begreep algauw dat dat niet nodig was. Als je de eerste alinea van Pippi Langkous hebt gelezen, heb je meteen de strekking te pakken van Nozicks liberale filosofie (...). (Park 84)
In ‘Een gebrek aan kuisheid’ werpt Februari zich op als een heuse, zij het theoretische, Carrie Bradshaw. Ze neemt ons mee op een reis door Frankrijk op zoek naar nergens op de tonen van chansons. De globaliseringsdiscussie wordt vergeleken met Amerikaanse screwball movies. Een uitspraak van Midas Dekkers is aanleiding tot gedachten over artikel I van de Nederlandse Grondwet. De overeenkomsten tussen Frits Bolkestein en Graham Greenes Doctor Fischer of Geneva or the Bomb Party worden in de verf gezet. Idem voor Kant en Kate Bush. Februari verklaart: ‘Natuurlijk is de menselijke natuur eigenlijk te ingewikkeld als onderwerp voor de krant. Te ingewikkeld voor wetenschap, of voor politiek. Hooguit in een roman kunnen we misschien iets wijzer worden over de oneindige complexiteit van het menselijk wezen.’ (Park 169) Maar dat betekent niet dat ze zwaarwichtige kwesties als de doodstraf of Israël uit de weg gaat. Ook moeilijke morele problemen komen aan bod, zij het vaak met een kwinkslag.
In de noten bij de Penguin-editie van Virginia Woolfs A Room of One's Own en Three Guineas prijst Michèle Barret Woolfs onderschatte gevoel voor humor dat Barret beschrijft als ‘a dry and ironie spirit’. Ook Februari knipoogt achter een uitgestreken gezicht. Wie wil kan dit uitsluitend ernstig interpreteren, maar dan verlies je een stuk van het uitzicht dat Februari biedt.
Haar gevatheid is zo verweven in stijl, verwijzing en herhaling dat ik een volledige column zou moeten citeren om Februari's grappige dimensie recht te doen. Wegens plaatsgebrek zal ik het bij een aantal voorbeelden houden. Februari stelt zich vragen bij het Boekenweekthema liefde & lust. ‘Eerlijk gezegd krijg ik het vermoeden dat het thema van de Boekenweek is afgestemd op de belangstelling van onze literaire journalisten die zich de afgelopen jaren immers uitsluitend hebben beziggehouden met de vraag of schrijvers elkaar tijdens het Boekenbal knijpen. Wat overigens slechts zelden het geval is.’ (Park 93) Frits Bolkenstein noemt alles wat door de sociale en politieke theorie is bedacht kapitalisme zodat het kapitalisme geldt ‘als de enige garantie voor een stabiele, efficiënte en tevens ethische wereldorde. Slim? Meer nog, het is absoluut de meest bewonderenswaardige versie van de intellectuele geschiedenis die ik ken. Een versie die ik heel graag zelf had willen bedenken - maar ik wist alleen niet dat dit allemaal zomaar mocht.’ (Park 200) Februari zucht:
| |
| |
‘Een moralist heeft altijd dienst’ (Park 186), maar het is gelukkig geen vermoeiende job. Beslissingen over de goede, dan wel slechte aard van de mens kunnen worden genomen tijdens het afdrogen van tenen en het omslaan van pagina's. Ze heeft vakantie en wil ‘in zee zwemmen, romans lezen en na een roerig jaar eindelijk eens de tijd nemen voor een conclusie over de mensheid.’ (Park 167) De controlegroep van normalen die je in wetenschappelijk onderzoek, enquêtes en politieke of opvoedkundige beschouwingen tegenkomt, bestaat volgens Februari niet. Hoewel ze graag de illusie koestert tot zo'n virusvrije, afwijkingsloze groep te behoren: ‘Ik ben geen heteroseksuele man met blond haar en blauwe ogen, maar soms, als de zon schijnt en de eenden over het gras komen aanlopen om naar binnen te kijken hoe ik met een kop koffie de post zit te lezen, denk ik, misschien ben ik geen heteroseksuele man met blond haar en blauwe ogen, maar het scheelt niet veel.’ (Park 218)
Wie nog steeds niet durft te glimlachen, krijgt een duwtje in de rug van de schrijfster zelf. Zo heeft ze het over de lach van Foucault. Dat is een lach vanuit verbazing, een lach die het denken dooreenschudt. En ze citeert de filosoof Niels Helsloot over Nietzsche:
Wetenschap dwingt tot de erkenning dat we zonder zekerheid moeten leven, zonder volledig rationele, eenvormige en ernstige kennis. Hoewel dat niet de grootste tragedie van onze tijd is, heeft het verstrekkende gevolgen. Maar als we uit wetenschappelijke onzekerheid leren lachen, kunnen de consequenties vrolijk zijn. (Park 50)
Staar je niet blind op Februari's veelzijdige blikken, maar durf te lachen om haar knipoog. De consequenties zullen vrolijk zijn.
| |
Bibliografie
Barret, Michèle. In: Virginia Woolf. A Room of One's Own / Three Guineas. London, Penguin Books, 1993 (1929), 335. |
Blaman, Anna. Eenzaam avontuur. Amsterdam, Meulenhoff, 1995 (1948). |
Februari, M. De zonen van het uitzicht. Amsterdam, Querido, 1989. |
Februari, M. ‘Ledige ogenblikken’. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg.136 (1991), 6, 702-703. |
Februari, M. (red.). God, een collage. Amsterdam, Prometheus, 1994. |
Februari, M. ‘De eigenzinnigheid van de literatuur II: de taal der mosselen’. In: De Gids, jrg. 164 (2001), 10, 773-777. |
Februari, M. & Marjolijn Drenth. Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek. Amsterdam, Querido, 2000. |
Februari, Marjolijn. Park Welgelegen. Notities over morele verwarring. Amsterdam, Querido, 2004 |
|
|