Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 149
(2004)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 606]
| |
1
Solanum tuberosum of aardappel, afkomstig
uit Zuid-Amerika, loof en bessen giftig,
maar niet voor de coloradokever,
vreemdeling uit het westen
van de VS - leptinotarsa
decemlineata - die er zich gretig
doorheen vreet, op het lapje grond
in Spekholzerheide, zo dicht bij huis
als ik hier komen kan, waar vader
in de oorlog
zijn eigen teelt probeerde:
onbrandbare tabak.
Aangevlogen uit België, Frankrijk,
miljoenen andere aangespoeld aan de stranden
van Holland, opgeraapt, uit het zand geplukt,
voordat ze bij konden komen
om landinwaarts de lucht in te gaan,
geplukt en vernietigd.
‘Deze kever, met zijn angstwekkende vraatzucht,
knabbelt niet alleen aan onze aardappels,
maar ook aan onze deviezen.’
‘Hij legt zijn eieren aan de onderkant
van ieder blad. De geur, de groene
geur van de waardplant,
die trekt hem aan.’
| |
[pagina 607]
| |
Zijn signalement op affiches,
herkenbaar, een duivels merk de zwarte strepen
op zijn schild, de politie op zoek
naar wie nalatig is
in zijn destructie.
Zijn beeltenis, vergroot tot mensenhoofd.
Beter is het klein te zijn: de evolutie weet
van niets, maar laat het ons weten.
De mens buigt zijn hoofd.
| |
[pagina 608]
| |
2De kleine lettertjes,
die lees je toch het langst.
Over mieren, insecten, alles,
met of zonder samenhang,
eindeloos.
Ze wemelen in je ogen
als je huilt, ze wiebelen
voor je ogen als je lacht.
Ze worden steeds kleiner,
vrijblijvender, survivors.
De bioloog in spe
kreeg een visje in zijn gezicht,
- lagodon rhomboides -
een stekel in zijn oog,
raakte zijn lensje kwijt.
‘Geen diepte meer’, zegt hij.
‘Maar ik kan de haartjes zien
op het lijf van kleine insecten.’
| |
[pagina 609]
| |
3De meeste mensen houden niet van
kleine lettertjes.
Entomologen zijn komisch.
Zwakke geesten.
Met brillen.
Het testament van Lady G. werd ongeldig verklaard,
omdat ze een vlinderverzameling had:
ontoerekeningsvatbaar.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog
schreef de voorzitter van het Engelse Lagerhuis,
een zekere Lowther,
een brief aan de Times,
daarin ook daadwerkelijk afgedrukt,
en wel op 2 februari 1916, p. 9,
over een voorgenomen sluiting
van de Londense musea.
Wat dit aan bezuinigingen opleverde
zou weliswaar gering zijn,
maar de vrijgekomen medewerkers
zouden in oorlogstijd voor nuttiger doelen
gebruikt kunnen worden
dan voor het ‘ontcijferen van hiërogliefen
of het catalogiseren
van microlepidoptera.’
Wist hij niet dat het microlepidoptoron
| |
[pagina 610]
| |
door mensen ephestia kühniella genaamd
ongelooflijke verwoestingen aanrichtte
in de beschuit die het ministerie van oorlog
aan Engelands strijders in de loopgraven verstrekte?
‘Dit toont’, zo schreef iemand anders
(Sir Arthur Shipley, in zijn boekje More Minor Horrors,
supplement op The Minor Horrors of the War),
‘hoe nauw de studie van de microlepidoptera
met de voedselvoorziening van onze soldaten
in vele delen der aarde
samenhangt.’
| |
[pagina 611]
| |
4In de tuin, in Spekholzerheide,
waar ik schuchtertjes gejaagd
voor het eerst een vlinder ving
(onder een zakdoek die ik wierp)
(hij zweeft het koolwitje langzaam nader,
alsof het hem nooit lukken gaat)
(ik liet hem vrij, daar fladdert hij:
flardje leven uit textiel,
zoals een lichaam dat zich hult
in ziel)
stap ik met vader tussen de aardappelplanten rond,
de blik gericht op bladeren en grond,
‘kolerabele kevers’ in de mond,
vaders etymologie.
De kevers knagen haastig. 1954. Ik kan een beetje lezen. Vader doet de kevers in het papieren zakje waaruit hij zojuist zijn laatste sigaar heeft gehaald. Die heeft hij op de tuinmuur gelegd.
Sigaren koopt hij los, op zaterdag, nooit meer dan vijf. Bij Sigarenmagazijn Van den Broek. Hofnar. Ernst Casimir. Schimmelpenninck. Ik spaar de bandjes. Op de sigarenzakjes staat een rebus. Hij heeft me geleerd hoe je zo'n ding moet oplossen. Tekeningen worden letters. Uit het gat in de muur valt de t. Het paard wordt er ‘naar’ van. De den verliest een n(aald). | |
[pagina 612]
| |
Stieren veranderen in mieren, de geit stinkt naar gij. Uit de snelle luipaard kruipt een luiaard.
De rebus op het zakje waarin de coloradokevers verdwijnen, heb ik niet gelezen. De larven en de eitjes, die vader met een lucifer van de bladeren schraapt, gaan met de kevers mee. Het is geen groot stuk tuin, en de plaag valt nog wel mee. ‘Kort na de oorlog was het pas erg’, zegt vader. ‘Toen was jij één jaar.’ Hij maakt een vuurtje van wat kranten en droge takjes. Dan gooit hij het sigarenzakje in de vlammen. We stampen onze schoenen schoon op het tuinpad van cement en gaan onze handen wassen in de bijkeuken. Vader steekt zijn sigaar op. |
|