hartveroverend raken en die tot in de kelders van mijn overdreven ongewatteerd zielement allerhardst aankomen.
Tijdens zulke dolages, mijn vriend, denk ik onveranderlijk terug aan de jaren toen wij jonger waren en vele miraculeuze uren spendeerden aan gezamenlijke voettochten naar de spotlights der theaterplanken. Breng weder naar jouw memorie, mijn goede vriend en maat, breng weder naar jouw memorie die avondlijke tournees in de verre tijd van steen en oud ijzer, die reizen naar nurkse steden zoals de stad der Artevelden, die expedities in vele onbeschaafde binnenstreekten van ons betonnen, zeer onbeleefde avondland. Nog, mijn bon ami, nog hoor ik jouw hartelijk en opgewekt getater, jouw knorretjes ook, die van angst en van twijfel en van grote nood. Nog vang ik op die hallucinante, alles verpletterende, nooit tanende oerschreeuw, die zowat in de environs van jouw heiliglendenspier zijn oorsprong vond en die verrukkelijk op smaak verminkt werd met een streepken Coltrane, wreed wemelend onder de naad van jouw fameuze schedeldak en die verder nog gelardeerd werd, wij hebben het nog altijd over die oerschreeuw van jou, met een dringend verlangen naar pillen en bij stand en naar al het blond schuimend satansnat dat hier nederwaarts in vaten van wel duizend liter bijkans voor niemendal te verkrijgen zoude zijn.
Ach, mijn dierbaarste, zeer edelaardige makker Jean-Marietje, van hieruit, vanuit het heuvelland dus, mon pauvre Pays des Collines délabré, van hieruit schouw ik de blues en de miltpijn en het nederkletterende dienblad rock ende rolmops in de onblije beemden van jouw o zo dikwijls wijs sidderend bekkeneel.
Datzelfde trillerig werkzame bekkeneel heeft weinig fiducie, je weet het maar al te wel, in de condition humaine, al die schande al dat bloed, en nergens loopt die rede van jou hoog op met de suiker van tongen en de gepekelde grauwe peper van harten. Wacht u, zo dicteert jouw convictie, voor beesten die u van voren likken en van achteren krabben. Onverlegen laconiek, ongenadiglijk precies en ietwat luimig vat jij een en ander samen: buiten regent het en binnen is het niet veel beter. Niemand anders is bij machte om in zulk kort bestek de totaliteit van de mislukking van de aardeling als levend wezen weder te geven. Jouw portretten en lamento's, zij zijn moordlustiger en scherper op snee dan de vinding van de heer Gillette en met huiveringwekkende lust en appetijt ontleed jij daarin al de armoe en eenzame wanhoop van de eenling.
Ver weg van de cascade der dagelijkse gemeenplaatsen en vieze banaliteiten ben jij, o goedertieren weggenoot, mijn uitgesproken schoolexempel van de ware schrijver, de maker van unieke, het heelal verbrandende beelden. Immer en altijd in volle weelde tierend, zeer sterk sprekend, bitter gestemd en ontstellend van karakter, zo zijn de gangen van jouw daden, terwijl jouw gedachten bestaan bij gratie van een ongetemperd in