verjagen. Meer verpleegsters naderden. Rolstoelen denderden mij voorbij. De verpleegsters keken me aan. Hun woorden werden door hun woede en de wind uiteengereten. Ik was ingesloten, ik volgde de cadans van hun woorden, marsmuziek die mijn lichaam drilde, mijn benen bewoog, mijn mond opende. Ik begon mee te roepen.
Drie vrouwen met ieder een rubberen reuzenspuit vol rode vloeistof in de hand, die luid ‘uitzuigers’ hadden lopen schreeuwen, prikten me in de elleboog en stelden voor dat ik luid ‘AAAAA’ schreeuwde, terwijl zij me achternazaten. Ik zette de spurt in tussen de betoogsters.
Ik verbaasde me over de veerkracht van de vrouwenlichamen, de hardheid van de ringen, de goorheid van de woorden en de afmetingen van de handtassen - hele krokodillen en struisvogels bengelden aan hun polsen. Ik werd voortgestuwd door de vrouwen. Opgetild. Ik dreef op een zee van handen.
Toen rees zij naast me op, een diepzeeduiker die bovenkomt, haar ogen oceaanbodemtroebel, haar huid kristalhelder... Ze paste haar vaart aan de mijne aan en legde een hand om mijn schouder. Een gezicht dat mij vertrouwd toescheen, dat geen leeftijd had want echte schoonheid is tijdloos. Een lichaam van verpleegkundige efficiëntie, niets teveel of te zwaar, een lichaam dat behendig tussen bedden door zwenkte.
‘Jij’, riep ze in mijn oor ‘hoeft me niet te vertellen wie je bent, dat zie ik zo.’ Ik gloeide. Zij knipoogde. Ik ook. Dit kon iets worden.
‘AAAAA’, vanuit mijn ooghoek zag ik de rondzwabberende spuiten weer aankomen, ik schreeuwde zo luid ik kon, ‘AAAAA’, zo luid ik kon want het was ook haar betoging, het was voor haar belangen dat ik opkwam. ‘AAAAA’ klom diep uit mij op. Ook zij verhief haar stem. Onze stemmen versmolten. Een betoging als voorspel.
‘Zorg voor de zorg’, ‘meer poen minder pijn’, loeiden de vrouwenstemmen rondom ons. Tien straten verder, bij McDonald's, werd een pauze ingelast. Protestborden werden in de paraplubak geplant, de helft van de vrouwen stormde naar de koffieautomaat, de andere helft naar de wc, de drie vrouwen stonden hun reuzenspuiten met gratis ketchup bij te vullen.
Zij verdween in de wc's. Eindelijk drong tot mij door wie zij was. Ik kon mezelf wel neerkloppen met een van de borden. Bij de wc had ik haar al gezien. Thuis. Zij was de minnares van mijn vader, zij wachtte op het pakje. Ik voelde of mijn tas nog op mijn rug hing en liep weg. Nu pas werd ik gewaar dat mijn kaken haast uit de gewrichten waren. Ik: een krokodil die haar bek te wijd heeft opengesperd om een vis te vangen.
Ik was echt achterlijk, ik kon beter naar school gaan. Ik wilde een voorbijganger het uur vragen, maar bracht slechts een schor gekerm voort.