Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 148
(2003)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 472]
| |
niet liggen, het zou wel héél onvoorzichtig zijn dat hier te bewaren, maar binnen uiterlijk drie dagen zou alles geleverd en geregeld moeten kunnen worden. Wat ik u wel kan laten zien is een screensaver die op basis van het origineel is vervaardigd. Verrassend getrouw, moet ik zeggen, met een bijzonder hoge grijswaarderesolutie. Gelukkig komen er geen goudtinten op de oorspronkelijke tekening voor, die zijn voor een camera haast niet te vangen. Goud heeft de neiging om te gaan spiegelen, wist u dat? Jaaa, dat zegt veel over ons. Maar goed, daar gaat het nu niet om, ik heb m'n laptop opgestart, ik klik via Instellingen naar Beeldscherm en dan naar Schermbeveiliging... zo, we zijn er bijna. Kijk, daar komt-ie, het gaat langzaam hoor, zo traag als een perkamentrol die door een monnik wordt opengestreken. Het is een ontwerp ja, dat klopt. De ontwerptekening van een voertuig. Eerst komt het binnenwerk tevoorschijn schuiven, je kan heel duidelijk de vierwielaandrijving zien, dan wordt de bekleding eroverheen gegooid en vervolgens komt het geheel los van zijn achtergrond en begint als het ware vooruit te hobbelen, als in een Monty Python-filmpje. Inkt op perkamentpapier. Het is wel degelijk een tank, ja. Hij ziet eruit als een circustent, maar bij mijn weten heeft de kunstenaar zich door een schildpad laten inspireren. Je kan zelfs de klinknagels zien waarmee de bepantsering vastzit. En langs alle kanten steken er kanonnen onder uit. De bedoeling is dat de tank in de vijandelijke gelederen doordringt en daar dood en vernieling zaait. In een brief aan het hof sprak de kunstenaar over “wagens die zo veilig en onoverwinnelijk zijn dat zelfs het grootste soldatenleger uit angst de rangen zal breken...” Dertig jaar was hij, toen hij dit schreef, je merkt hoe sociaal bevlogen hij was. Kunst in crisis? Vergeet 't. Het kunstwerk in het midden van de maatschappij plaatsen, dat wou hij. En hoe? Door het simpelweg in dienst te stellen van de macht. Geen bevalligheid, geen zoet vermaak, geen doek om met het behang te harmoniëren, maar een vuistslag. En dat is toch wat u zoekt, niet? Een kick om met een select groepje te delen. Daarnet had ik de consul van Honduras nog over de vloer, hij is ook een klant. Want er zijn twee soorten mensen, vind ik: soldaten en niet-soldaten. En wij, niet-soldaten, noemen kunst opruiend. Subversie vinden wij het brandmerk van ware kunst. Kent u de kunstenares Sylvie Fleury? Eén van haar kunstwerken bestaat uit tassen van Chanel en Gucci die op de grond zijn gezet. En luister naar wat over die installatie geschreven werd: “De shopping-bags van Sylvie Fleury worden gekenmerkt door de uitvinding van een vorm die zich in de schaduw van de process-art heeft ontwikkeld - het oeuvre als resultaat van een procédé - en van de scatter; de verspreide elementen op de vloer gehoorzamen aan compositie- en assemblageregels en stellen op vlijmende wijze verontrustende vragen aan het feminisme.” | |
[pagina 473]
| |
Maar dat is een gepasseerd station dus. Wat u hier ziet reikt mijlen verder. Dit is niet opruiend meer, dit is gewoon vernietigend. Geen snoepje voor rondreizende galeristen en curatoren en intendanten en museum-directeuren en critici en verzamelaars en fijne burgerlui. Geen kunst die aan ons wezen wil wrikken of die ons godbetert in zenmonniken wil transformeren, maar een doodgewone uitvinding die de hele bevolking ten goede komt. Nee, God weet dat ik de conceptuele kunst op handen draag, maar dit overstijgt alles. Dit is geen troetelkindje van het kunstdiscours, maar een ontwerp dat uitgevoerd kan worden en dat tot iets dient. Kunt u zich dat voorstellen? Ineens staat daar een man op die zijn vernuft in dienst stelt van zijn vorst. Als een ingenieur ontwerpt hij echte, nieuwe, functionele kunst. Geen Tinguely, geen quasi-naïeve spot met ons doelgerichte denken, maar vooruitgang in de ware betekenis. Een hulpstuk waar de mensen wat aan hebben. Een tank dus. En uiteindelijk is oorlog ook zakendoen, daar bent u het toch mee eens, hoop ik? Ik vraag het maar, soms zijn er mensen die zich daar zorgen over maken. Gisteren hoorde ik het een collectioneur nog zeggen: “Ik wil liever geen winst maken met oorlog. Dat geeft geen fijn gevoel.” Arme sloeber, denk ik dan, he cried all the way to the bank. Nee, wie zoals onze kunstenaar uit een boerengat komt, als onwettig kind van een notaris, die weet algauw waar zijn prioriteiten liggen. Wat zegt u? U hoeft geen biografische details? Oké, ook goed. U bent een purist, ik hoor het al, u wilt het werk voor zich laten spreken. Maar wat ik duidelijk wou maken is dat de intentionaliteit van deze tekening niet weggedacht kan worden van zijn betekenis. Dit moest een reëel existerende machine worden. Zoals ook de latere schilderijen van onze kunstenaar machines zijn geworden, die vanuit een bepaald punt in werking traden. Enfin, ik wou maar zeggen: uit dit werk spreekt daadkracht. Ambachtelijk vernuft dat met zijn twee poten in de werkelijkheid staat. En zonder moraal vooral, zonder sentiment of bevoogding. Tenzij u er natuurlijk verlatenheid in zou willen lezen, dat kan ook. Het isolement waarmee de mens zich wapent en waarin hij zich tegelijk verliest. En kijkt u ook eens naar die penvoering. Hebt u al gezien dat de tank lichtjes helt? Hij buigt zacht naar voren, alsof hij al wordt aangestuwd en een heuse stofwolk achter zich laat. Want dat is het fantastische eraan: nadat deze tekening haar praktische nut heeft bewezen, zal ze ten volle haar waarde als esthetisch object terugvinden. In al haar gruwel, ja. Maar dat hoort erbij. Het zijn naïeve mensen die de esthetisering van leed als een contradictie zien. Wreedheid en gruwel dragen niet alleen bij tot de schoonheid, ze maken er ook wezenlijk deel van uit. De huiver die je ervaart, als je naar de tekening kijkt, vormt tevens de kracht ervan. | |
[pagina 474]
| |
Vindt u niet? Ik zie dat u nog twijfelt. Jaaa, nu komt de kenner naar boven. Iemand die wel wil hébben, maar niet tot elke prijs. En dat is nu 's iets waarover we kunnen discussiëren.’ Ooit, liefste, waren wij in zijn geboortehuis. Je droeg een blauwwit gestreept T-shirt dat twaalf jaar later nog door onze oudste dochter zou worden gedragen. We liepen er vanuit het dorp naartoe, tussen olijfbomen en wijngaarden, waar jij immortellen plukte. En om die onwezenlijkheid is het mij te doen. Zoals elke herinnering onwezenlijk wordt. En pijnlijk. Tot er niemand meer is om zich wat dan ook te herinneren. |
|